DE RATEL GAET SEPTEMBER 2020
Corona heeft jammer genoeg ook de afgelopen maanden veel invloed gehad op onze activiteiten en dus ook op de zichtbaarheid van de Historische Kring Huizen. De Bevrijdingskrant, die eind april in de meeste Huizer brievenbussen viel of op een paar plekken meegenomen kon worden, is uitermate positief ontvangen (er zijn er zo’n 20.000 gedrukt en verspreid!). We kregen veel complimenten, die ik hierbij aan het redactieteam wil doorgeven. En in mei viel de extra dikke Ratel met veel verhalen uit de Tweede Wereldoorlog ook uitstekend bij vele lezers van ons blad. Vooral Janine van der Hulst – Veerman, hoofdredactrice van beide uitgaven, verdient ook hier weer veel complimenten. Het is dan ook voor ons erg spijtig dat zij door drukke andere werkzaamheden deze net ingevulde rol, inclusief haar maandelijkse Column in het Nieuwsblad voor Huizen, heeft moeten teruggeven aan het bestuur. We weten dat het haar spijt om uit te moeten stappen en hopen dat ze ergens in de toekomst ons weer kan helpen. Wendy van Noppen, de ex-eindredactrice, is bereid gevonden de rest van dit jaar, samen met een aantal andere te-hulp-schieters, in te vallen. Dus bij deze: als u de rol van (eind)redacteur van de Ratel ambieert, of suggesties heeft wie dat wellicht zou willen en kunnen, horen wij graag van u.
Het verkrijgen van toegang tot het oude postkantoor voor opslag van de collectie van de Klederdrachtgroep, die inmiddels verlengd is tot eind september dit jaar, gaf ons de mogelijkheid om zes ramen van het postkantoor aan de kant van het Prins Bernhardplein van buiten gezien te verfraaien met vergrotingen van oude foto’s van het plein in vroegere tijden. Drie andere ramen aan de Kerkstraat, en de ruimte erachter, zijn in samenwerking met het Huizer Museum, met 75-jaar-Vrijheid onderwerpen ingevuld. Deze opstellingen blijven tot eind september zichtbaar, en hopelijk langer als de Gemeente Huizen haar deadline opnieuw wil verschuiven. Op de langere termijn blijft de opslag van klederdracht in het postkantoor niet haalbaar en blijft onze oproep voor opslag keihard staan: Help ons alstublieft met een geschikte ruimte te vinden!
Alle andere activiteiten hebben wij in de afgelopen maanden stil moeten leggen. Geen ledenavond dus en geen rondleidingen of fietstochten. Het archiefwerk is wel gecontinueerd, maar met een kleinere bezetting in verband met de 1,5 meter eisen. Gedeeltelijk in het archief, en gedeeltelijk thuis, is een werkgroep begonnen om foto’s en teksten te verzamelen, waarmee we in samenwerking met de Jumbo begin 2021 een verzamel-plaatjes-boek willen uitgeven over historisch Huizen. Hierover in het najaar meer.
Ook ten aanzien van de ledenavond van september en het jaarlijkse uitje naar Utrecht hebben we tot onze spijt moeten besluiten om die niet door te laten gaan; in theorie zou het kunnen, maar in de praktijk zien wij te veel risico’s om dat te organiseren. Wel denken wij dat de geplande fietstocht en de rondleiding over de Oude Begraafplaats in september en oktober, met gepaste voorzorgsmaatregelen, door kunnen gaan, tenzij de Corona maatregelen in die maanden weer worden aangescherpt. De tijd gaat het ons leren.
Of het de privé-omstandigheden van een aantal van onze actieve leden en bestuursleden zijn, of dat het door Corona komt weten we niet, maar er is niet alleen door een aanzienlijk deel van de Ratel-redactie, maar ook door minstens twee bestuursleden aangegeven dat zij willen gaan stoppen met hun werkzaamheden. De penningmeester en secretaris functies komen vacant. Dus zijn wij dringend op zoek naar welwillende en geschikte kandidaten voor al die plekken. Wij hebben al enkele voorzichtig positieve reacties ontvangen van leden die we benaderd hebben. Wij doen een dringende oproep elders in deze Ratel om nog meer kandidaten voor invulling van deze cruciale functies te vinden. Wij horen graag suggesties van U! En wellicht wilt u zelf wel voor één van deze functies in aanmerking komen. Laatste nieuws: Klaas Vos is bereid het bestuur te komen aanvullen als vice-voorzitter. Dit moet nog wel worden goedgekeurd door de leden, maar hangende dat feit gaat Klaas de komende maanden zich al inwerken en taken oppakken. Wij zijn daar heel blij mee.
Maar nu eerst veel leesplezier met deze nieuwe Ratel, met weer heel veel verhalen over de Tweede Wereldoorlog en andere boeiende informatie.
Ewoud Doyer voorzitter
AGENDA 2020
Vanwege de nog voortdurende coronacrisis zijn alle rondleidingen, fietstochten en lezingen onder voorbehoud. De geplande lezingavond van 3 september is vervallen.
Zaterdag 26 september 10.30 uur Historische Fietstocht Oostermeent. Verzamelen bij de Bibliotheek, opgeven (verplicht) via
• Tenzij anders vermeld, vinden de thema avonden/presentaties plaats in zalencentrum ’t Visnet, de Ruyterstraat 7, 1271 SR Huizen.
• De fietstochten/wandelingen/rondleidingen starten op verschillende locaties.
ARCHIEF HISTORISCHE KRING HUIZEN TIJDENS CORONACRISIS
Het archief van de Kring is weer beperkt toegankelijk voor het publiek op maandagen. Indien u informatie wenst, kunt u een email sturen naar
INHOUDSOPGAVE
– De Ratel gaet
– Agenda/Toegankelijkheid archief
– Van de redactie
– Oproep van het bestuur
– Bouwplannen op Naardens gebied aan de Driftweg bij de “kuil van Lustig”
– Schenkingen in de afgelopen periode
– Aanvullingen op het interview met Gerrit Visser, de Ratel van mei 2020
– 75 Jaar bevrijding, persoonlijke verhalen over de bezetting en bevrijding in Huizen
• Ervaringen van Harmen Kos
• Herinneringen van Jan Jager
• Meditatie over een hongertocht in 1944 door H. van As
• Herinneringen aan het voedsel in de Tweede Wereldoorlog door Truida Broeder-Schaap
– De PHOHI-zenders, deel 2, door Dick Kos
– Cornelis Rebel en de oorlog door G. Schram-Rebel
– Philips in Huizen, deel 11
– Van de Dialect Werkgroep – Pandemie
– De geschiedenis van de Balatum – recensie van het boek van Heim Hagedoorn door Klaas Schipper
VAN DE REDACTIE
In deze Ratel kijken we opnieuw terug op de tijd tussen 1940 en 1945, met verhalen over oorlog en bezetting, én bevrijding. Hartelijk dank aan al diegenen die hier hun bijdrage aan hebben geleverd.
Vooruitblik: in het decembernummer zal een interview worden opgenomen met de heer Paul Schiffers, vanwege het 25 jarig bestaan van de kerststal op de Kombuis. Omdat de Ratel van december pas tegen de kerstdagen zal verschijnen vermelden we nu al vast het adres voor nader contact en informatie. Ieder jaar opnieuw is de organisatie op zoek naar vrijwilligers voor de opbouw, het meedoen aan de levende kerststal op 2e Kerstdag, en de demontage na afloop. Informatie via email
Weer veel leesplezier gewenst.
Redactie
Inleverdatum kopij voor de volgende Ratel: 11 november (decembernummer)
DRINGENDE OPROEP:
Door een groter verloop dat wij hadden verwacht, zoeken wij enthousiaste vrijwilligers die de Historische Kring Huizen actief willen helpen met kleine of grotere werkzaamheden of activiteiten, en toe willen treden tot de al bestaande groep enthousiaste actieve leden.
Ook zoeken wij twee bestuurs-kandidaten, specifiek voor de functies van secretaris en penningmeester, welke dit jaar vacant komen omdat de huidige bestuursleden hebben aangegeven er mee te willen gaan stoppen. Daarnaast is verdere aanvulling van het bestuur zeer wenselijk omdat verlichting van de drukke werkzaamheden van de huidige bestuursleden noodzakelijk is.
Specifiek is er voorts ook een vacature voor een nieuwe hoofdredacteur van de Ratel omdat Janine van der Hulst jammer genoeg heeft moeten afhaken. Wendy van Noppen heeft aangegeven uiterlijk tot het eind van dit jaar te willen invallen., maar niet langer dan dat. En tevens hopen wij het redactieteam verder aan te kunnen vullen met nieuwe leden.
Maar ook op diverse andere gebieden is aanvulling/vervanging van onze zeer gewaardeerde actieve vrijwilligersgroep noodzakelijk om op lange termijn al onze ambities waar te kunnen maken. Het kiezen van uw eigen aandachtsgebied(en) is in overleg mogelijk.
Wij hebben al enkele voorzichtig positieve reacties (maar nog geen echte toezegging) ontvangen van leden die we benaderd hebben. Daarom hopen wij dat deze oproep als dringend wordt gelezen en dat nog meer kandidaten zich zullen melden. Wij horen graag suggesties van U! En wellicht wilt u zelf wel voor één van deze functies in aanmerking komen.
Namens het hele bestuur van de Historische Kring Huizen,
Ewoud Doyer, voorzitter
BOUWPLANNEN OP NAARDENS GEBIED AAN DE DRIFTWEG BIJ DE “KUIL VAN LUSTIG”
In de afgelopen weken heeft divers nieuws ons bereikt over bouwplannen van een flat van 33 m en 10 verdiepingen hoog en aan de Driftweg in Naarden, vlak tegen Huizen aan, in of naast de “kuil van Lustig”.
De Historische Kring Huizen heeft als principe dat zij zich niet actief wil mengen in complexe afwegingen van erfgoedbehoud, beleving, financiën, natuur en woningnood. Liever focust de HKH
zich op het onder de aandacht brengen van de historische feiten en waarden die Hoogtelijnen kaart van een deel van de Naarder eng en de Driftweg. De donkere rechthoek is de kuil van Lustig. (Henk Schaftenaar) in het geding zijn. En daarmee nuttige
(en leuke) informatie geven aan de beslissers die de complexe afweging moeten maken.
In dit geval willen wij wijzen op de erfgoed-waarde die de noordkant van de Driftweg nu nog heeft. Het oorspronkelijke engen-landschap van weleer is al behoorlijk aangetast door de huidige (Huizer) bebouwing aan de zuidkant (“Korea”). En het ontstaan van ‘de kuil’ in 1931 bracht ook al landschappelijk erfgoed-verlies met zich mee. Inmiddels is er echter met die kuil ook jonger cultuur erfgoed gecreëerd met zijn eigen spannende verhaal en ook dat zou mooi zijn om te behouden.
Een slecht stuk akker van ca. 2 ha aan de Driftweg werd in de crisisjaren rond 1930 gekocht door Dirk Lustig. Eind 1931 groef hij in korte termijn een grote, 6-8 meter diepe kuil in de akker en organiseerde vrachtwagens die het scherpe zand in hoog tempo afvoerden. Hij kon dit doen, omdat zandafgravingen in het Gooi tot dan in principe toegestaan waren. Echter, zij waren wel omstreden in verband met natuurbehoud en landschapsbeheer; de diepe zandgaten, die steeds meer richting Huizen onstonden, baarden ook zorg over risico’s ten aanzien van de waterhuishouding. Het zand had Dirk o.a. verkocht aan Waterstaat die opdracht had gekregen twee nieuwe kleine forten langs de nieuwe rijksweg bij Muiden te bouwen. Deze zandwinning was de druppel die de emmer deed overlopen en veroorzaakte in augustus 1932 de eerste verordening op het graven van zand en grind in het Gooi. Maar de kuil was er al, ging de “kuil van Lustig” heten, en werd schaars gebruikt voor vee en grasteelt.
Eind tachtiger jaren is de kuil gekocht door Gert van der Hulst. Hij begon daar een konijnen-fokkerij en later handelde hij in paarden uit Rusland. Hij had toen plannen om daar een manege te beginnen en een woning te bouwen (dat zou volgens hem mogen van de gemeente Naarden), maar daar is niets van terecht gekomen. Hij is vervolgens overgestapt op het fokken van cheeta's – op een zeker moment had hij er wel 20 – en verkocht ze aan dierentuinen. Nadat hij daarmee stopte, is hij naar Polen vertrokken. Van de gemeente Naarden moest hij toen de caravan die er stond afbreken en mocht 's nachts niet meer op het terrein komen, want het was natuurgebied. Hij heeft de kavel toen verkocht met vermoedelijk toen al een al dan niet aan het bestemmingsplan voldoend plan voor de bouw van een aantal bungalows. Wat daarna is gebeurd weten we niet. Of het huidige hoogbouwplan serieus is, of een manoeuvre om uiteindelijk de weerstand voor het bouwen van laagbouw te verkleinen, is op korte termijn niet door ons te achterhalen.
Wij zullen een petitie ondertekenen als die oproept tot een zorgvuldig afwegende procedure. De uiteindelijke keuze laten wij aan de publieke, politieke en juridische partijen, die hopelijk behoud van erfgoed zwaar meewegen in hun besluitvorming. Bestuur Historische Kring Huizen
SCHENKINGEN IN DE AFGELOPEN PERIODE
AANVULLINGEN OP HET INTERVIEW MET GERRIT VISSER
De Ratel van mei 2020 (blz. 23-27)
Helaas zijn door een misverstand onderstaande foto’s van plaatsen die in het interview worden genoemd niet afgedrukt in de Ratel van mei j.l. Van harte onze excuses hiervoor. De foto’s zijn van (zeer) oude prentbriefkaarten en de bladzijdenummers verwijzen naar de alinea’s van het artikel in het mei-nummer waar zij betrekking op hebben. Redactie.
1. De Raadhuisstraat in 1902
Blz. 23, laatste alinea: foto genomen vanaf de plek waar vader later de drukkerij liet bouwen. Eén van de oudste prentbriefkaarten van Huizen, zo niet de alleroudste. 2. Vooraan de ‘Zonnehoek’, er achter de groentenwinkel van Kos.
Blz. 24, rechterkolom. In de Zonnehoek zaten in de oorlog veel Joden ondergedoken; in 1935 was het nog een kledingwinkel. Links achter de bestelwagen is de ingang naar de groentenwinkel van ‘Wik’, of wel Jaauwik Kos, Hellingstraat 5.
Blz. 26, tweede alinea: kerkuitgang aan de oostzijde ko- Blz. 26, derde alinea: de ‘Eben-Haëzer’, mijn lagere mend Raadhuisstraat/Kerkstraat bij ons huis. school, maar dan iets eerder. Prentbriefkaart van 1915.
75 JAAR BEVRIJDING - VERHALEN OVER DE BEZETTING EN BEVRIJDING IN HUIZEN
1. Harmen Kos
Onderstaande herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog en de Bevrijding kregen we begin dit jaar van Harmen Kos voor de Ratel in dit herdenkingsjaar van 75 Jaar Vrijheid. Vlak nadat hij de definitieve tekst had ingeleverd, is hij helaas overleden. Met toestemming van zijn vrouw mogen we dit nu toch publiceren – veel dank daarvoor. In het verleden heeft Harmen Kos regelmatig in de Ratel geschreven over de geschiedenis van Huizen en ik denk persoonlijk met heel veel plezier terug aan die samenwerking. Moge hij rusten in vrede.
Wendy van Noppen
De Tweede Wereldoorlog
(1940 - 1945) Ervaringen van Harmen Kos
Al enige tijd loop ik met de gedachten rond om mijn ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog op te schrijven. Uiteindelijk ben ik er maar aan begonnen om deze uit mijn geheugen op te diepen. De feiten en zaken staan in onderstaand opstel.
De eerste oorlogsdag 10 mei 1940, ik was toen 7 jaar, heeft de meeste indruk op mij achtergelaten. Op deze dag ging ik voor het eerst naar de Wilhelminaschool (in de oorlog de Zuiderschool genoemd), terwijl de Duitse bommenwerpers overvlogen om Rotterdam te gaan bombarderen. Mijn vader Hendrik Kos was kort daarvoor als militair opgeroepen om naar Rotterdam te gaan, voor de verdediging van Waalhaven. Gelukkig heeft hij dat bombardement toen overleefd, want 10 dagen later was hij op een geleende fiets weer thuis gekomen. Hij was toen zeer teleurgesteld want de verdediging van Waalhaven was vruchteloos geweest tegenover de Duitse overmacht, die toen uit de lucht leek te vallen (valschermtroepen). Het was daarna een nare tijd, dit vanwege de razzia's en het opsporen van weerbare Nederlandse mannen voor tewerkstelling in Duitsland. Omdat mijn vader zelfstandig hovenier was, had hij een zogenaamd Ausweiss (vrijstelling voor Duitsland). Maar omdat er steeds meer mannen nodig waren voor de oorlog, had een Ausweiss ook geen waarde meer en de Nederlandse mannen moesten daarom onderduiken. Voor mijn vader was er op mijn slaapkamer in een kast een schuilplaats gemaakt. Toen er dan ook op een zekere dag, in 1943, ‘s morgens vroeg weer een razzia was, ging mijn vader in de schuilplaats, en ik diep onder de dekens in afwachting. Omdat mijn moeder door het kloppen op de voordeur had gereageerd, kwamen er Duitse militairen op mijn slaapkamer. Ik herinner mij nog dat er een ‘feldwebel’ met 2 soldaten gewapend naast mijn bed stonden. De officier zei: “Laat die jungen maar slafen”. Het liep gelukkig goed af.
In het voorjaar van 1943, viel er op een zaterdagmorgen een vliegtuigbom op de hoek van de Lage Laarderweg, die een flink gat veroorzaakte. Dit gebeurde op een maandagmiddag in 1943: tijdens een partijtje voetbal op een veldje achter de Nieuwe Kerk toen zagen we dat er opeens twee Engelse bommenwerpers op Hotel Bosch van Bredius doken; dit hotel werd toen met twee woonhuizen volledig plat gegooid. Er was namelijk op die dag een vergadering van de Duitse generaal Christiaanse, en dit was naar Engeland doorgeseind. Het hotel en de woonhuizen stonden op de plek waar nu het viaduct over de A1 is.
Op een zonnige zaterdagmorgen in april 1945, werd tijdens een beschieting door Engelse Spitfires op de in aanbouw zijnde zenderbunker (naast de vroegere PHOHI-zenders), de Huizer timmerman Gijsbert Westland geraakt, die daaraan na een korte tijd overleed. Deze beschieting ging gepaard met een enorme herrie – wij woonden er dicht bij. Het bouwen van de bunker is toen gestaakt, wat veel rust gaf in de straat. De vele vrachtwagens die dagelijks langs ons huis op de Bloemenweg kwamen voor de aanvoer van zand, grind en cement reden niet meer. Een restant van de betonnen bunkerfundering dient nu als fundering voor een woonblok in de Studiostraat – deze woningen hebben daarom géén kelders.
Nog wat over de PHOHI-zender, deze stond ongeveer op de plek waar nu de omgebouwde vakschool als flat staat. Deze zender, die circa 90 meter hoog was, heb ik als 4-jarig kind nog zien opbouwen, dit was vanaf 1937. Wij woonden namelijk op Tulpstraat 21, het laatste huis bij het hekwerk van de Meent. De zender is omstreeks 1964 afgebroken gelijk met de draaibare antennes die aan het eind van de Eemnesserweg stonden.
In de oorlogstijd moest ik ongeveer twee jaar naar de Eben-Haëzerschool in het oude dorp; dit vanwege de invordering van de Zuiderschool door de Duitsers. Die gebruikten de school als kazerne voor de bewakers van de PHOHI-zenders. Die bewaking kwam iedere dag bij ons door de straat om af te lossen. Op het pannendak van de school was een groot wit vlak met een rood kruis aangebracht zodat de school op een hospitaal leek. Omdat we toen met twee scholen het met één schoolgebouw moesten doen waren de schooltijden aangepast: de ene week ‘s morgens van 8.00 uur tot 12.30 uur, de andere week: ‘s middags van 13.00 uur tot 16.30 uur.
Mijn vader verkocht in de oorlog tabak. Dit was blijkbaar een Duitser (van de bewaking) aan de weet gekomen, dus stond er op een avond omstreeks 20.00 uur een Duitser op de voordeur te bonzen, die toen mijn vader open deed zei: “ich wolle Toebak haben”. Waarop mijn vader natuurlijk als antwoord gaf: “Ik heb geen tabak”. Omdat ik in die tijd verboden blaadjes (zoals Vrij Nederland) bezorgde, waar ik op dat tijdstip mee bezig was en de Duitse stem hoorde, heb ik die blaadjes snel in de kachel gegooid. Mijn vader die even later weer in de kamer kwam vroeg: “waar zijn die blaadjes” en ik verwees hem naar de kachel!
In die tijd werden de nachtvluchten van geallieerde bommenwerpers richting Duitsland om daar steden maar vooral oorlogsindustrie te bombarderen steeds intensiever, honderden en meer vlogen over. Maar ook de Duitse luchtdoelartillerie was zeer actief, waardoor het ‘s avonds en ‘s nachts behoorlijk rumoerig kon zijn. Door de neergeschoten vliegtuigen, soms met bemanning, ontstond er veel leed. Er liggen in Nederland nog vliegtuigen en bommen in de grond.
De hongerwinter van 1944-1945 was een beroerde tijd vanwege voedsel- en brandstofgebrek. Mijn moeder is met een vriendin zelfs op voedseltocht geweest; dit was een barre tocht, op de fiets richting Overijssel en terug. Men kon dan met moeite wat tarwe of andere eetwaar verkrijgen. Als gezin konden wij het zo lang mogelijk redden: met tarwemeel gemalen in een ouderwetse koffiemolen en melk (gratis) van Nijkerkse gastkoeien die op de Meent liepen en wat toegevoegde suikerbieten stroop ging het nog. Door Amerikaanse Dakotavliegtuigen werd voedsel gedropt, in grote blikken aan parachutes afgeworpen op de Tafelbergse heide. Dit was indrukwekkend! De blikken werden later gebruikt om er mee te varen en de parachutestof werd voor kleding gebruikt.
Dit was ook een ontroerend moment: op zaterdagavond 3 mei 1945 stonden we voor de Nieuwe Kerk het Wilhelmus te zingen. Dit was toch nog gevaarlijk want het was nog niet officieel vrede! Op maandag 5 mei wel. Toen hebben we op de Blaricummerstraat een Canadeese Pantserwagen met bemanning opgewacht, die op het gemeentehuis het bestuur kwam regelen.
Harmen Kos
Huizen, maart 2020
2. Jan Jager
Inleiding: onderstaande herinneringen aan (het eind van) de Tweede Wereldoorlog kregen we in reactie op de Bevrijdingskrant uit Amerika toegestuurd van Jan Jager. Met name het artikel ‘Uit het leven van ...‘ met de herinneringen van Jan Visser had veel herinneringen bij hem opgeroepen. Hartelijk dank,
Wendy van Noppen
Herinneringen van Jan Jager aan de Tweede Wereldoorlog
Ik ben geboren op de Brede Englaan 6 in Huizen op 10 April 1940. Toen ik 4 en 5 jaar oud was, begon ik me meer bewust te worden van de oorlog en de spanning die dat veroorzaakte op mijn ouders. Mijn vader weigerde zich over te geven om naar Duitsland te worden gestuurd om in de fabrieken te werken. Er waren controleposten op de wegen en hij liep altijd de kans om gearresteerd te worden en alsnog naar Duitsland te worden gestuurd. Het was vooral gevaarlijk als hij op zijn fiets met houten ‘banden’ op pad ging om in het laatste oorlogsjaar, inclusief de hongerwinter, artikelen te ruilen voor voedsel. Hij reisde, zelfs in de kou, tot Putten om wat eten te halen bij een boerderij daar. Soms moest hij zich een tijdje aan de kant van de weg verstoppen als hij een controlepost zag. Als de Duitsers huis aan huis op zoek waren naar mannen zoals hij, verwijderde hij een stuk vloerbedekking in de achterkamerkast, opende een luik en glipte onder het huis. Mijn moeder sloot dan het luik en legde de vloerbedekking terug. Hij had daar ook een radio om naar de BBC te luisteren.
In de eerste jaren van de bezetting probeerden de Duitsers om de burgerij een zo normaal mogelijk leven te laten leiden en mijn vader werkte nog steeds in Amsterdam. Na de geallieerde invasie in Normandië veranderde de Duitse houding ten opzichte van de bevolking het ergste, te beginnen met het afsnijden van electriciteit, water en gas en het creëren van voedseltekorten. Mijn vader verloor ook zijn baan. De enige waterbron die we hadden was een pomp met een handslinger aan de Brede Englaan 5 waar de familie Schaap woonde. Ik herinner me dat ik daarheen ging met een emmertje om water te halen voor het koken. Mijn moeder kookte op een houtgestookt pijp-kacheltje in de voorkamer van het huis. Door het vocht van het koken kwam het behang boven de kachel los en hing in stukken van de muur. Van het voedsel dat ze kookte herinner ik me bloembollen, aardappelen en wat groenten die we in de tuin teelden. Soms kwam mijn vader thuis met een of twee grote suikerbieten waarmee zij en ik een werkje hadden om ze schoon te maken. Mijn moeder sneed ze in stukken en kookte de stukjes een lange tijd, wat waarschijnlijk de belangrijkste reden was voor het losse behang. Ze maakte wat te eten uit alles wat eetbaar was. Toen ik in 1950 mijn 10e verjaardag vierde, vroeg ik mijn moeder of ze wat van die heerlijke ‘watersoep’ kon koken die ik me herinnerde van de hongerwinter. Na wat protesten maakte ze toch de soep. Het was niet te eten!!
Mijn vader verzamelde vaak hout voor het kacheltje in het Bikberger Bos en ergens tussen Huizen en Bussum. Eens kreeg hij een vergunning om een boom om te hakken. Ik herinner me dat hij en anderen de boom naar ons huis brachten en in de voortuin neerlegden om later in stukken te zagen. Laat in de avond maakten wat vreemde geluiden ons wakker. We renden naar beneden om te zien wat er gaande was, precies op tijd om mensen met een paard de boom over de Nieuwe Bussummerweg te zien slepen naar de Ceintuurbaan.
Ik herinner me dat we op een dag haastig het huis verlieten met mijn paar maanden oude broertje, Maarten, toen er huis aan huis werd gezocht om een gezin te vinden dat een paar Duitse soldaten kon ‘huizen’. We liepen de Nieuwe Bussummerweg op, gingen rechtsaf wat nu de Groen van Prinsterenlaan is in en liepen naar de Parkstraat, die later Arie de Waalstraat genoemd zou worden, waar we weer rechtsaf sloegen. Vanaf de hoek van de Parkstraat en de Van Hogendorplaan konden we ons huis zien. Na een tijdje kwamen er een paar soldaten naar onze deur en belden aan. Toen er geen antwoord kwam, liepen ze door naar het volgende huis. We wachtten nog lang voordat we via een andere route naar huis liepen. Het was een van de vele momenten waarop de spanning van de ouders op mij reflecteerde en ervoor zorgde dat ik me dergelijke gebeurtenissen nog steeds duidelijk kan herinneren.
Een andere gebeurtenis was het geallieerde bombardement op vliegveld Soesterberg, veel eerder op 8 maart 1944. We konden de donkere rook zien opstijgen in de verte vanuit de slaapkamer aan de achterkant van ons huis. Eens, op een datum die ik me niet herinner, hoorden we een zeer luide explosie en zagen we rook niet ver van ons. Later kwamen we erachter dat een beschadigd vliegtuig op de terugweg naar Engeland zijn bom afgooide omdat het niet met de bom onder de romp konden landen. Meestal losten de kreupele vliegtuigen de bommen boven het IJsselmeer. Deze bom viel voor het huis van de familie Kappelhoff aan de Lage Laarderweg. De krater voor het huis was nog vele jaren te zien nadat de bom was ontploft. Ik denk niet dat het huis erg beschadigd was.
Ik herinner me de honderden vliegtuigen die naar Duitsland vlogen tijdens de bombardementen daar, wat voor een lange tijd een ononderbroken gedreun veroorzaakte. Daarna kwam er een korte stilte, totdat de eerste vliegtuigen terugkwamen en het gedreun weer begon. Later kwam het geluid van enkele achterblijvers die duidelijk een probleem hadden om in de lucht te blijven. Ik sprak met een paar leden van de US Airforce van die tijd, nadat we in 2001 naar Tucson waren verhuisd en daar het Pima Air and Space-museum bezochten. Ze werkten daar als vrijwilligers en waren zeer bereid wat van hun ervaringen te vertellen.
Tegenover ons huis lag een driehoekig stuk land, nu met door 2 woningen onder één dak aan de Brede Englaan 1 en de Nieuwe Bussummerweg 7. Tijdens de oorlog hadden de Duitsers aan de oostkant van het terrein een schuilplaats voor motorfietsen gebouwd. Het was een laag gebouwtje bedekt met graszoden voor camouflage. Het was niet veel bezet toen ik 4 en 5 was, maar we hadden, als kinderen, wel enige interactie met de Duitsers daar. Het waren vriendelijke, oudere mannen. Tijdens het laatste deel van de oorlog kwamen mijn vrienden, Pieter Haafkens, Herman Schaap en Fred Kroon vaak bij elkaar op het veldje om te spelen, zoals wij dat ook na de oorlog deden. Als kinderen gingen we in het voorjaar van 1945 naar een voedselkeuken en stonden in de rij met een kommetje om wat te eten te krijgen. Soms was er een sneetje Zweeds witbrood bij, het lekkerste eten dat we ooit hadden gegeten.
Mijn vader had gehoord dat er voedselpakketten zouden worden gedropt bij Huizen in het voorjaar van 1945. Hij nam me op de fiets mee naar de hei bij de Nieuwe Bussummerweg en de Lange Huizerweg. Toen de vliegtuigen kwamen en de parachutes met pakken in de lucht waren, zette mijn vader de fiets neer en rende naar het dichtstbijzijnde gelande pakket in het dropgebied. De plotselinge onverwachte activiteit maakte dat ik huilde en hij kwam weer terug. Later kwam ik erachter dat hij een herinneringsteken aan de buitenkant van de pakketten had kunnen afhaken als eerste die bij het pakket kwam.
Op 10 mei 1945, werd ik wakker door wat lawaai buiten en keek uit het raam van mijn kleine slaapkamer aan de voorkant van het huis. Ik keek uit op een kleine rotonde met een lichtmast in het midden waar de Brede Englaan, Nieuwe Bussummerweg en Van Hogendorplaan samenkwamen en zag kinderen en mensen rond een grote militaire tank lopen. Ik rende zo snel mogelijk naar buiten en sloot me bij hen aan om de eerste Canadese geallieerde troepen die ik had gezien te begroeten. Ze gaven ons Wrigley's kauwgom en chocoladerepen. De kauwgom was prima, maar we waren niet gewend aan rijk voedsel zoals chocolade, dat weer uit onze mond schoot zodra we het hadden ingeslikt. Dat was mijn laatste en beste oorlogsherinnering. Mijn vader ging op zoek naar een fles Bols Jenever die hij de hele oorlog door had bewaard voor deze gelegenheid. Hij kon hem niet vinden maar ontdekte dat mijn moeder de fles, zonder de Bols, gebruikte om wat plantjes water te geven in de bloembak aan de voorkant van het huis! De bevrijdingsfeesten, later, waren een grote gebeurtenis met optochten en iedereen op de straten.
Jan en zijn vrouw, Gail, wonen in Tucson, Arizona, VS, en genieten van de Sonorawoestijn in het zuidwesten.
Jan Jager
juni 2020
3. H. van As
Tijdens de ‘hongerwinter’ van 1944/1945 gingen twee zusters van As op de fiets van Huizen naar Overijssel om voedsel te proberen te bemachtigen. Het onderstaande verhaal is het verslag van die barre tocht dat H. van As een jaar later opschreef. Hartelijk dank aan de heer H. van der Wal dat wij dit in de Ratel mogen plaatsen. Aaltje van der Wal – van As (geboren in 1908) en haar zuster Hendrika van As (geboren in 1917) gingen samen op pad. Aaltje had een man en vier kinderen die met spanning op haar terugkomst wachtten, Hendrika was ongetrouwd maar zorgde voor haar ouders en andere oudere familieleden.
Toelichting: met name in het nog bezette westen van Nederland werd tijdens de laatste oorlogswinter grote honger geleden, in het oosten en noorden was nog wel voedsel vooral bij boeren te krijgen (maar dat wilde vaak zeggen te ruilen voor textiel, gouden of zilveren voorwerpen) en daarom gingen velen per fiets daarheen.
De spelling is gemoderniseerd (zo in plaats van zoo, bij voorbeeld) en waar nodig is een lange zin in tweeën gesplitst. (Redactie)
Meditatie 6.1.1946 De Hongertocht 1944
Persoonlijke ervaringen. Koude, donkerheid en honger, dat waren onze vijanden in de barre winter van 45. Doch van deze drie was de honger wel de grootste vijand. Dagelijks werd de bede dringender, Heere geef ons heden ons dagelijks brood. Wat werd het toen gewaardeerd, de tijd toen wij alles in overvloed hadden en nu, nu schreiden de kinderen om eten. Maar daar er geschreven staat ‘bidt en werk’, dus niet alleen bidden, zo waren wij besloten mijn zuster en ik om de z.g. hongertocht te maken: de tocht over den IJsel (*1) - de honger dreef ons er toe.
Gelukkig bezaten wij goede fietsen en na alle benodigde dingen ingepakt te hebben trokken wij er dan ‘s morgens vroeg op uit. Onze eerste tegenslag was al even voor Blaricum, daar kwamen wij tot de ontdekking dat wij iets vergeten hadden dat wij niet konden missen, zodoende moest ik weer terug naar huis om het te halen. Vervolgens gingen wij weer verderop en gingen de richting uit van Amersfoort, om vervolgens naar Voorthuizen en Hoevelaken te gaan omdat wij eerst proberen wilden, vóór de IJsel wat te krijgen, maar dat ging toch niet zo gemakkelijk. Je kon wel boterhammen krijgen en mee-eten maar om wat mee naar huis te nemen dat was er niet.
Zo hadden wij al een hele dag in de regen gelopen huis af, huis aan, zonder dat wij iets hadden. Toen kwamen we bij een boer, daar mochten wij eten. Wat smaakte dat eten ons, hutspot met een groot stuk vlees en pap met stroop achterna. Wij waren juist zo hongerig en koud van de regen. Hoe treffend was de eenvoud van die mensen maar ook hoe groot was hun naastenliefde, zodat zij iedereen maar in huis namen en aan tafel lieten mee eten alsof dat vanzelf sprak.
Zo gingen wij dan weer welgemoed verder en hadden nu plannen om maar over de IJsel te gaan om daar ons geluk te beproeven, maar daar het al weer avond geworden was moesten wij eerst onderdak zoeken. Dat kregen wij ook gauw bij een boer, daar zat een grote kring om de tafel en wij mochten ook mee aanzitten. Dat was wel treffend, daar die mensen ook geen licht hadden moesten zij allemaal om de beurt aan de fiets draaien zodat wij licht hadden (*2). Ook wij bleven niet achter, maar als wij bidden en danken moesten voor ons eten dan moesten wij dat in het donker doen omdat het anders teveel lawaai maakte.
Op de hooizolder moesten wij slapen, dekens kregen wij, ja zelfs lakens, dus wij lagen niet koud maar toch waren wij ‘s morgens vroeg al wakker. Ik stond op en wilde de omtrek eens verkennen, maar dat kwam mij duur te staan. Daar het nog wat donker was kwam ik op de bossen stro terecht die op de z.g. slieten lagen en daar zakte ik met een been erdoor. Met de schrik en een paar blauwe plekken kwam ik er af. Nu moesten wij weer verderop, we waren een heel eind uit de richting want wij waren tegen Barneveld aan. ‘s Avonds kwamen wij in Harderwijk aan, daar had ik kennissen waar ik al eens eerder geweest was, dus konden wij daar weer overnachten. De volgende dag trokken wij weer verder en kwamen tegen de middag op de IJselbrug aan. Wij moesten wachten omdat er luchtalarm was; in dichte drommen stonden de mensen aan de kant van de weg of tegen de huizen aan en staarden angstig naar de heldere blauwe hemel waar honderden Engelse vliegtuigen dui-
delijk zichtbaar over ons heen trokken. Gelukkig konden wij zonder ongelukken een half uur later onze weg vervolgen.
Wij wilden nu naar Meppel heen om daar ons geluk te beproeven. De weg naar Meppel ging steeds de diepte in zodat wij hard opschoten. Toch was het geen prettige tocht want in de verte hoorden we steeds sirenes loeien en bommen vallen en als wij omzagen zagen wij rookwolken opstijgen. Langs onze weg lagen stukken van verbrande auto’s; hier zag men duidelijk wat de oorlog voor verwoesting aanbracht, veel meer als in onze omgeving. Omdat we zo flink opschoten zagen we reeds in de verte de stad liggen maar nu kwam de tegenslag. Onze weg werd versperd door de Duitse controle die niemand doorliet die geen vergunning hadden; nu die bezaten wij ook niet. Wat nu begonnen? We zagen dat veel mensen een zijweg insloegen en toen wij vroegen waar die heen leidde, vertelden zij ons dat dit een omweg was, maar die toch ook naar de stad leidde zonder dat men dan de controle moest passeren.
A. van der Wal-van As (ongeveer 1945)
H. van As (ongeveer 1945)
Wij ook die weg in: nu kwamen wij bij een groot water en daar was een smal bruggetje over gemaakt. Wij met onze fietsen konden er nog net overheen, maar daar waren ook meisjes die hadden een grote kar bij hun met vier wielen, die kon er onmogelijk overheen en toch wilden zij ook zo graag naar Meppel. Het huilen stond hun nader als het lachen. Maar gedachtig aan de woorden ‘eendracht maakt macht’ zo hielpen wij dan met zijn allen. Want op elke plaats ontmoette je trekkers en men was erg behulpzaam onder elkander meer als in die tijd voor de oorlog. Men was toch op het pad om het zelfde doel, namelijk om eten en daar was geen verschil tussen rang of stand.
Om nu op mijn verhaal terug te keren: de wagen was te water gelaten nadat er eerst een lang touw aangebonden was. Hij zakte een flink stuk in de diepte, nu moesten wij met vereende krachten hem aan de andere kant van den oever zien uit te trekken. Na veel moeite gelukte het ons toch en die meisjes waren overgelukkig. Maar aan het einde van de straat die nu voor ons lag wachtte ons nog een teleurstelling: de controle post die inmiddels in de gaten had gekregen dat er zoveel mensen die zijweg insloegen had daar nu ook een post neergezet zodat we netjes opgewacht werden door de Duitser die ons met norse stem een andere weg terug wees. Nu was alle moeite te vergeefs geweest en die meisjes met die bewuste wagen moesten die zelfde weg weer terug; dus moesten zij die wagen weer door het water zien te krijgen dat was natuurlijk een erge tegenslag.
We probeerden eerst nog om bij een boer te wachten totdat de Duitsers vertrokken zouden zijn, maar ook dat gelukte niet want de Duitser die ons daar zag heengaan kwam ons daar vandaan halen en joeg ons terug. Nu zat er niets anders op dan terug te keren, maar waar nu heen, het was al laat in de middag geworden. We besloten nu maar om naar Dedemsvaart te gaan dat was het dichtste bij ons, dus gingen wij weer op pad. Toen we een stuk gefietst hadden en wat stonden uit te rusten aan de kant van de weg, zat daar een meisje van een jaar of zestien op een grote steen te huilen en een jonger broertje stond naast haar ook te huilen. Toen we vroegen wat er aan mankeerde vertelde zij ons, dat ze pas ziek geweest was maar dat ze er nu toch met haar zusjes en broertjes op uit moest om eten. Daar zij lopende waren kon zij die lange reis niet volbrengen en nu waren er vriendelijke mensen geweest die hadden haar op de kar meegenomen. Zodoende was zij haar andere zusjes een stuk voorgekomen, maar nu het ergste: ze was haar zusjes kwijtgeraakt en had ze met haar broertje hier al uur na uur zitten wachten. Ze had ze nog niet gezien en ze hadden geen boterhammen niks bij hun want dat hadden haar zusjes bij haar, en ze durfde niet van die plaats weg te gaan daar ze misschien langs zouden komen. Nu gaven wij haar wat van onze boterhammen. Ik kan nog het kind voor mij zien staan met dat bleek ziekelijk gelaat en betraande ogen.
Wij daarentegen trokken weer verder en kwamen ‘s avonds in Dedemsvaart aan en we moesten lang zoeken eer we nachtverblijf hadden. We kwamen nu bij een tuindersbaas Bastiaan geheten daar mochten wij in de schuur slapen, andere gelegenheid hadden ze niet. De volgende dag was die vrouw zo vriendelijk om met ons mee te gaan naar een paar bekende adressen waar wij dan wat rog en bonen zouden krijgen en haar man zou voor ons twee zakken aardappelen halen. We waren deze dag erg gelukkig en toen het dan ook avond was, waren we zo volgeladen dat er niets meer bij kon. Toen hebben wij daar bij die familie de nacht nog doorgebracht. De volgende morgen had de baas alles netjes voor ons ingepakt. De rogge die was verstopt tussen de aardappelen, dat was voor de controle. Onze fietsen waren zo volgeladen dat we moesten lopen maar dat hadden wij er voor over.
Het was Zaterdagmorgen 9 uur toen wij welgemoed vertrokken, nagewuifd door de kinderen van de familie alsof wij oude bekenden waren. Het was mooi vriezend weer en de wegen waren goed dus meer konden wij niet begeren. In het begin ging het dan ook best, maar toen wij zo een paar uur gelopen hadden, begonnen toch onze voeten pijn te doen en die fietsen waren zo zwaar. Maar toch moesten wij verder en immers elke stap bracht ons dichter bij huis. Na nog eens uren gelopen te hebben, nu en dan rustend of verwisselen van schoenen, zagen wij heel in de verte de IJselbrug. Nu brak eigenlijk het zwaarste aan, want hoe zouden wij met alles bij ons over de brug komen zonder dat zij het afnamen. O, hoe haatten we toen die Duitsers die zelf zo veel hadden en het weinige wat de trekkers met zoveel moeite bijeen vergaderd hadden afnamen. Hoe weinig dachten wij er aan dat wij zelf de oorzaak geweest waren van al die ellende. Want moest God niet over ons de klacht uiten met de woorden uit psalm 81 ‘Och had naar mijn raad Zich mijn volk gedragen, Ik had hun dan toch spijs vette tarwe doen groeien. Maar mijn volk wou niet naar mijn stemme horen’. Maar op dat ogenblik was dat niet in mijn hart.
Zo sleepten wij ons moeizaam voort, blaren kwamen er op onze voeten en hoe dichter bij de brug hoe angstiger werden wij. Het leek wel of ons leven er vanaf hing en er kwam een gebed in ons hart dat God toch over die brug heen zou helpen. Eindelijk waren wij toen tot de brug genaderd. Nu moesten alle mensen links af voor de controle, alleen grote voertuigen niet. Maar het was erg druk op de brug en er stond er wel een te zwenken tegen ons dat wij links af moesten, maar wij deden net of we niks zagen of hoorden en liepen gelijk met de voertuigen mee rechtdoor en ze lieten ons gaan. Nu was er op de brug ook nog wel controle maar niet zo sterk, hoewel een meisje die een klein beetje rog achter op de fiets had werd teruggestuurd, maar wij met onze aardappelenzakken keken ze niet eens na. Ze hadden het eens moeten weten wat er in zat. Zo waren wij dan die gevreesde brug overgekomen. Onze vracht was honderd pond lichter geworden en onze voeten voelden we niet meer, met dank aan God in ons hart trokken wij weer verder.
Uur na uur trokken wij weer verder en we werden toch al weer moe; toch wilden wij voor de avond Oldebroek bereiken, maar die weg was toch zo oneindig lang. Het leek wel of er nooit een eind aan kwam. Toch bereikten wij ‘s avonds over achten Oldebroek, waar wij door Ds. Koolhaas (*3) vriendelijk ontvangen werden en in de school gebracht waar het heerlijk warm was. We hadden die dag maar even veertig kilometer gelopen, ik kon niet anders meer doen dan zitten op het stro en mijn kousen van mijn brandende voeten aftrekken. Het was erg rumoerig in die school, later op de avond kwam Ds. Koolhaas nog een woord tot ons spreken en daarna moest alles stil zijn, zodat wij slapen konden, maar daar kwam niet veel van. Heel zacht werd er al maar gefluisterd. Tot er op eens in de hoek van de school een hevig tumult losbrak. Wat was nu het geval? De een beweerde van een ander dat die een grote worst van haar opgegeten had en dat ging nu op een getier en geraas dat het een uur in de verte wel te horen was. En of de oppasser nu zei dat ze stil moesten zijn of niet het gaf niet of ze bleven maar razen en schelden de hele nacht door. Ondanks alles moesten wij nog lachen ook om alles wat wij te horen kregen die nacht. Toch waren wij blij dat wij ‘s morgens de school weer verlaten konden.
Het was weer een heldere winterdag. Het was wel Zondag maar mijn zuster en ik hadden toch besloten dat ik op de fiets met een klein vrachtje,
In 1956 werd bijgaande foto gemaakt tijdens een weerzien met de familie Bastiaan: van links naar rechts Mevrouw Aaltje van der Wal - van As, Mevrouw Riek Bastiaan en twee dochters Bastiaan.
14 DE RATEL / FEBRUARI 2018 DE RATEL / FEBRUARI 2018 15
Hr. en Mw. Bastiaan (1956)
zodat ik fietsen kon want lopen was onmogelijk, naar huis zou gaan en zij zou zien dat ze ergens terecht kon die dag want in de school mocht je niet blijven. Onze aardappelen en andere etenswaren mochten bij Ds. Koolhaas zowaar in de kamer staan daar hij anders bang was voor stelen. Zo toog ik alleen op pad en daar ik nu fietsen kon, schoot ik lief op. Overal kwam ik kerkgangers tegen in prachtige klederdrachten en de klokken luidden. Ik voelde een stille heimwee naar onze kerk en ik dacht eraan hoe ik anders ook naar de kerk ging in mijn Zondagse pak. En nu zat ik hier op de fiets in mijn oudste plunje en ging alle kerken voorbij en dat op Zondag, maar het hielp niet of ik daar al over peinsde, ik moest thuis zien te komen. Dus fietste ik weer flink door maar o wee daar kreeg ik een lekke band. Nu moest ik toch gaan lopen, ik was dicht bij Nijkerk. Gelukkig had ik een adres in mijn zak van kennissen, daar ben ik op afgegaan en die mijnheer was zo goed om de band te maken en van de vrouw kreeg ik lekker warm eten onderwijl.
Nu ging ik weer welgemoed op pad, maar toen ik in de polder kwam begon het weer om te slaan: het ging stormen en regenen en zelfs zo hard dat ik onmogelijk op de fiets kon blijven zitten en zo moest ik toch maar weer lopen. Nu schoot ik haast niks op, elke keer kwam er zo’n vlaag wind dat mijn fiets op de grond lag en met moeite kom ik hem dan weer overeind krijgen en mijn voeten deden zo vreselijk pijn, het leek wel bij elke stap of ze met messen in mijn voeten staken. Wat werd ik toch moedeloos, ik had berouw dat ik alleen op pad gegaan was. Het was daar zo eenzaam, nu en dan zag je iemand langs je voorbij gaan en het werd al lang in de middag. Moeizaam sleepte ik mij voort en ik begon te vrezen dat ik die dag thuis zou komen. Eindelijk was ik dan toch die polder uit en daar ik nu niet zo op de vlakte was, kon ik weer fietsen maar daar mijn fiets al zo vaak gevallen was, was mijn vracht zo afgezakt dat even later alles op de grond lag. Mijn zak met bruine bonen lagen op de grond uitgespreid, toen moest ik alles weer oprapen, al mijn bruine boontjes, niets mocht blijven liggen en het begon nu toch al donker te worden. Nadat iemand mij weer geholpen had met afbinden ging ik weer verder, nu vast besloten, al zou het tien uur in de avond worden, dat ik toch thuis zou komen en werkelijk was ik even over achten thuis. Wat was ik blij thuis te zijn na zo’n dag en wat waren mijn huisgenoten blij mij te zien, nu kon ik weer heerlijk in mijn eigen bed slapen en er was dankbaarheid in mijn hart.
Nu nog het eind van mijn verhaal, want al was ik thuis dat was het einde nog niet. Want mijn zuster zat nog steeds in Oldebroek met de rest van de etenswaren waar ze alleen niet mee kon thuis komen. Maar wat was nu het geval, was het toeval of was het beschikking? wij mogen het laatste geloven, een boer uit Huizen, Rebel geheten, moest die Maandag op die Zondag dat ik thuis was gekomen naar Oldebroek met de wagen om aardappelen. Nu was hij zo vriendelijk om onze aardappelen en het andere voedsel voor ons mee te nemen maar ik moest mee want hij wist niet waar mijn zuster precies zat en ook mijn zuster wist van dat alles niets. Dus ging ik Maandag met Rebel en ook nog andere mensen mee op de wagen naar Oldebroek. Ik was nog wel vreselijk stijf maar ik kon het zittende af; ook mijn fiets had ik meegenomen want daar moesten wij mee terug. ‘s Middags kwam ik in Oldebroek aan en werd ik voor de deur bij Ds. Koolhaas afgezet. Ik vroeg daar waar mijn zuster gebleven was, nu die was maar een paar huizen verder ingekwartierd.
Nadat Rebel ons vrachtje op de wagen had gezet en ik hem vriendelijk bedankt had ging ik naar mijn zuster. Die stond verbaasd te kijken dat ik er nu al weer was en vooral was zij blij toen ik haar vertelde dat wij met lege fietsen naar huis konden.
Nu in ‘t kort nog hoe het mijn zuster vergaan was, toen ik die Zondag naar huis was. In de school kon ze niet blijven. Toen is ze maar aan een paar huizen aan wezen bellen of ze geen onderdak voor haar hadden, want ze wist op geen dag na wanneer ik terug zou komen, het gelukte haar nog al gauw. Bij vriendelijke mensen mocht ze in huis komen, maar daar die mensen gereed stonden om naar de kerk te gaan moest zij vanzelf ook mee. Dus ging zij met een paar zwarte klompen naar de kerk; van de preek had ze niet veel gehoord, want ze moest alle moeite doen om niet in slaap te vallen, zo vermoeid was ze nog.
Daar bij die familie Heerdingh had ze mij afgewacht; ook ik werd vriendelijk ontvangen en daar het die Maandag dat ik aangekomen was te laat was om nog naar huis te gaan, mocht ik daar ook slapen, in een bedstee met helder beddegoed. We sliepen die nacht als een roos.
‘s Morgens vroeg vertrokken wij naar huis, na eerst afscheid van en een vriendelijke bedanken aan de familie gedaan te hebben. Ik mag wel zeggen, we vlogen over de weg; ‘s middags waren we al thuis, wat een heerlijk gevoel thuis te zijn. Toch had ik nog wel wat overgehouden van die reis, ik had het namelijk onderweg naar huis zo in mijn keel gekregen dat ik dacht dat ik stikken zou. Ik schreef dat toe aan de wind omdat wij zo hard fietsten, maar de volgende dag had ik Difterie. Gelukkig duurde de ziekte maar drie weken. Nu was ik dubbel blij thuis te zijn.
Nu zijn er al weer twee jaren voorbij gegaan na die verschrikkelijke dagen. En hebben wij alweer van alles zoveel zodat wij geen honger meer behoeven te lijden. Ik heb dit alles opgetekend opdat wij zo gauw al die ellende weer vergeten nu wij het weer zoveel beter hebben en ook omdat wij vaak zo ondankbaar zijn voor de uitreddingen die God ons gaf na die moeilijke tijd. Met liefde en dankbaarheid zal ik aan al die mensen blijven denken die ons zo behulpzaam zijn geweest in die dagen en die het getoond hebben wat het zeggen wil, onze naaste lief te hebben als ons zelve. Een Christen alleen in naam te zijn niet moeilijk, maar een Christen te zijn met de daad eist opoffering.
11-1-1947
(*1) De Oude IJsselbrug bij Zwolle was tijdens de hongerwinter een belangrijke, zo niet de enige, verbinding over de rivier de IJssel tussen het westen en het oosten en noorden waar voedsel nog wel aanwezig was.
(*2) Een fietsdynamo werd gebruikt om een lamp te laten schijnen – daarvoor was de fiets vastgezet en moesten de wielen worden gedraaid.
(*3) Ds. G.J. Koolhaas was in 1938 naar Huizen gekomen uit Rotterdam en in 1943 vertrokken naar Oldebroek; hij was dus een bekende.
4. Truida Broeder – Schaap
Herinnering aan het voedsel in de Tweede Wereldoorlog
Ik ga proberen terug te halen wat er – voor zover ik dat nog weet – ‘anders’ was aan het eten en drinken tijdens de Tweede Wereldoorlog. Vooral in de laatste tijd.
Om te beginnen: de melk. We dronken aan tafel meestal boerenmelk, die gehaald werd (stiekem) bij onze boeren/buren. Maar van de melkboer kocht moeder, op de melkbonnen, de toegestane hoeveelheid magere melk. Dat werd taptemelk genoemd. Die melk oogde erg waterig. Je moest vooral oppassen met het koken. Ik herinner me dat je er tijdens het koken in moest roeren zodat ze niet kon aanbranden. Alle melk moest trouwens snel worden gekookt, afgekoeld en dan in de kelder bewaard. Er waren immers nog geen koelkasten toen. Oh wee als die melk per ongeluk toch was aangebrand! Weggooien bestond niet. Moeder leerde ons dat je dan maar je neus moest dichtknijpen tijdens het drinken, dan proefde je die nare smaak minder.
Koffie en thee waren er op den duur niet meer. Daarvoor kwamen er surrogaat-producten in de winkel. Voor koffie was er Pitto van Van Nelle’s en voor thee Tambo van Douwe Egberts.
Die Pitto zat in een verpakking die op de koffiepakken leek en de surrogaatthee bestond uit tabletjes. Moeder bewaarde altijd nog een pakje echte thee, voor nood, voor als je ziek was en alleen nog thee zou kunnen verdragen. Wat die Pitto betreft herinner ik me, dat toen er na de bevrijding weer echte koffie was, er weer moest worden gewend aan die smaak. Zo ingeburgerd was die Pitto.
Dan herinner ik me dat we bij het ontbijt kunsthoning hadden. Dat zat in een pakje; het was een stevige substantie, lichtgeel van kleur en het smaakte best goed. Vooral op roggebrood.
Foto uit de collectie Huizinga van het NIOD. Een melkboer verkoopt in de herfst van 1944 taptemelk. Menno Huizinga was onderdeel van de Ondergedoken Camera en maakte illegaal foto’s tijdens de bezetting. Dit deed hij hoofdzakelijk in zijn woonplaats Den Haag.
Moeder bakte zelf roggebrood. Met deeg van roggemeel (waarschijnlijk van boeren uit onze familie) en in koektrommeltjes. Die werden dan in heet water gezet en gekookt in de gietijzeren kookpot in ons wasfornuis. Zo werd dat brood gegaard door het te stomen. Het resultaat was dan een grijsachtig, wat vochtig brood: gestoomd roggebrood. Het smaakte goed. Ook met de 20+ kaas erop.
Een lekkernij was aardappelcake ook wel aardappelbrood genoemd. Niet van bloem, maar van aardappels. Ging er een ei in? Weet ik niet. Zou kunnen, want we hadden immers altijd kippen. Ik weet wel dat er wat citroensmaak te proeven was. Echte citroenen waren er niet dus dat zal dan wel uit een flesje essence gekomen zijn. Dat onze vader die cake erg lekker vond is een feit. Na de oorlog vroeg hij onze moeder zo’n aardappelbroodje nog eens te bakken omdat hij dat zo lekker vond. Moeders antwoord was: ‘Dat zou je nog wel eens tegen kunnen vallen.’ Ik denk dat ze gelijk had. Die cake werd gebakken in een gewoon cake bakblik. In een oventje, dat op het gasstel kon worden geplaatst.
Surrogaatkoffie: 'geen zuivere koffie' (Museum Rotterdam, bedrijfscollectie De Erven de Wed. J. van Nelle N.V.)
Ik herinner me vervolgens dat we speelden met het Distributiespel. Dat was een soort ganzenbord. Je speelde met dobbelstenen en kwam bij bepaalde nummers producten tegen waarop de aandacht werd gevestigd. Om de kaartjes die daarbij hoorden in je bezit te krijgen moest je ook bonnen inleveren. Vellen bonnen hoorden bij het spel. Van een van die producten herinner ik me de tekst nog: ‘melkpoeder smaakt in stamppot zonder overdrijving goed...’. Die melkpoeder verving dan boter(?) of melk. Zeker weet ik dat niet meer.
Tenslotte: de groentetuin, de fruitbomen, de door onze vader verbouwde aardappels (het werden krieltjes) en de kaas die er nog was overgebleven uit onze kaashandel en de boeren/buren om ons heen, dat alles samen heeft ons in zekere zin behoed voor honger en ondervoeding. Niet iedereen was zo gelukkig. Als er ’s avonds, in het pikdonker van de verduisterde oorlogsnacht, een kind aan de deur om eten kwam vragen, dan had onze moeder dat roggebrood en die kaas ook voor zo’n kind.
Papieren zakje Douwe Egberts Tambo theesurrogaat, netto 100 gram. Surrogaat thee werd in Nederland gedronken tijdens de Tweede Wereldoorlog vanwege het voedseltekort. Gefotografeerd in de collectie van het Nationaal Bevrijdingsmuseum 1944-1945, archiefnummer 096.048.
DE PHOHI- ZENDERS (deel 2) door Dick Kos
De betonplaat bij de Phohi-zenders
In deze serie van 3 delen zocht ik vooral naar verhalen over de Phohi-zenders die niet eerder zijn opgeschreven of die onderbelicht zijn gebleven. In eerdere uitgaven van De Ratel is de geschiedenis van de Phohi-zenders al eens verteld en op internet is ook het één en ander te vinden over de zenders. Daar ga ik aan voorbij, omdat dat inmiddels wel bekend is.
In deel 1 had ik wat wetenswaardigheden over de Phohi-zenders vermeld, gerelateerd aan ons dorp, waarin ik ook gedeelten van mijn gesprek met dhr. Izaak Wiesenekker had opgenomen. Wiesenekker heeft in zijn kinderjaren veel van de PHOHI-zenders gezien. In deel 2 gaat het over de betonplaat die in de oorlog door de Duitsers is gestort bij de Phohi-zenders. Een groot gedeelte van dit deel was ook al te lezen in de speciale bevrijdingseditie van de Huizer Courant die in mei van dit jaar was uitgegeven naar aanleiding van 75 jaar bevrijding. Op dit artikel ontving ik wat aanvullingen, die ik in dit deel zal opnemen.
Enige tijd geleden bezocht ik in zijn appartement in Huizen, dhr. Izaak Wiesenekker, in 1935 geboren, en als kind opgegroeid in de Zuidbuurt, op de Bloemenweg, dicht bij de Phohi-zenders.
Inmiddels is hij 80-plusser, maar heeft nog veel beelden van de Phohi-zenders helder voor ogen en heeft mij veel herinneringen verteld.
Tussen 1937 en 1957 bevond het zenderpark van Radio PHOHI zich nabij de plek waar nu de Phohi-flat in Huizen staat. PHOHI staat voor Philips Omroep Holland Indië en was de verbinding tussen Nederland en Nederlands Indië. De zendmasten waren tot ver in de omtrek te zien.
In de oorlogsjaren waren de Duitsers er aanwezig; zij verbleven in barakken bij het zenderpark.
Omwonenden van destijds, waaronder ook dhr. Wiesenekker, zagen dat de Duitsers tijdens enkele warme zomerdagen in de zomer van 1943 of 1944 – jaartal is niet meer precies te achterhalen – met een dragline een groot en diep gat groeven, achter het zenderpark, in het verlengde van de Tulpstraat, en in het midden van de Studiostraat, die er toen nog niet lag. Er is gezien dat er werd gegraven tot aan de wel. In het gegraven gat dat door ooggetuigen werd geschat op een kuil van ongeveer 50 x 60 meter en 3 meter diep, werd vervolgens beton gestort.
De ooggetuigen die nog leven waren destijds kinderen. Zij gingen kijken, ondanks dat ze bij de zenders eigenlijk niet mochten komen. Het zenderpark had echter wel een bepaalde aantrekkingskracht. In de kuil waarin het beton was gestort, ontstond een betonnen plaat. De nog levende omwonenden die dit gezien hebben, zoals ook Wiesenekker, zijn er van overtuigd dat de Duitsers hier een bunker gingen bouwen, waar de betonnen plaat de fundering van zou zijn. Echter was die betonnen plaat bijna 2 meter dik. Er wordt door sommigen ook verteld dat de Duitsers er een commandopost wilden gaan bouwen voor de Duitse Wehrmacht en van daaruit de zenders wilden gaan beschermen.
Ooggetuigen zagen destijds grote activiteit bij de kuil. Grote wagens met daarop grote hoeveelheden ijzer werden door de Duitsers naar de kuil gereden. Het ijzer werd in de kuil gestort. Wiesenekker zag destijds dat de hond van de Duitsers, een jachthond die de naam Nero had, door één van de wagens werd aangereden en daarna door de politie werd doodgeschoten. De bewoners van de Huizer zuidbuurt zagen deze wagens af en aan rijden, via de Haardstedelaan richting de zenders. Omdat het eind van de oorlog naderde, hebben de Duitsers de klus nooit kunnen voltooien.
Bij de bevrijding lag de kuil nog open, met daarin de betonnen plaat en daarop grote hoeveelheden ijzer. Op de helaas onscherpe bijgaande foto, die in de jaren vlak na de oorlog is genomen, is de betonplaat te
zien. Helaas onscherp, maar de locatie is met pijl aangegeven. Het ligt achter de twee masten die schuin in het verlengde van de Tulpstraat stonden en dicht bij het toenmalige polderweggetje. Deze foto is de enige historische foto die ik van de betonplaat heb kunnen vinden. Dat komt waarschijnlijk omdat de zenders altijd vanaf de zijde van de zuidbuurt gefotografeerd werden en dit is een foto die vanaf de zijde van het Gooimeer is genomen.
Veel Huizers die de bevrijding meemaakten hebben toen het betonijzer uit de kuil gehaald en hebben daar erebogen van gemaakt, die opgesteld werden tijdens de bevrijdingsfeesten. Na de oorlog heeft het gat met de betonnen plaat nog lange tijd open gelegen. Er bleef een kuil over waar kikkers en salamanders in zaten.
Na het leeg komen van het zenderpark, eind jaren ’50, en het neerhalen van de zendmasten, begon men met het bouwen van de Zenderwijk. De betonnen funderingen die onder de neergehaalde zendmasten stonden werden in stukken langs de Gooimeerkust neergelegd, maar de betonnen plaat in de kuil was zodanig groot dat men deze in de grond heeft laten zitten en na het dichten van de kuil is de Studiostraat erop gebouwd.
Om precies te zijn: het ging om een betonnen plaat van 40 x 40 meter en een dikte van 1,75 meter, die 1,70 meter onder het maaiveld ligt. De plaat ligt onder de perceelnummers 16 t/m 28 van de Studiostraat en onder de perceelnummers 21 t/m 25, die later zijn gebouwd. Bij het bouwen van de wijk Gemeenlanden, eind jaren ’90, stuitte men weer op de betonplaat (zie foto).
Het beton was toen een obstakel. In krantenberichten van destijds was te lezen dat niemand van de gemeente precies wist waarom dat beton daar lag. Wiesenekker zegt dat niet te begrijpen, omdat veel Huizers dit wel wisten. Men heeft uiteindelijk besloten om de betonplaat te laten liggen en een aantal huizen werden gebouwd boven de betonplaat. Ik heb vorig jaar de betonplaat gezien in de kruipruimte van één van deze huizen.
Op bijgaande foto is de betonplaat te zien, zoals men deze aantrof bij de graafwerkzaamheden tijdens de nieuwbouw van de wijk Gemeenlanden. De betonplaat blijft een mysterie, want in de gemeente- en streekarchieven is niets te vinden over de reden waarom dit beton daar is gestort. Er zijn meerdere mogelijkheden.
De Huizers die destijds gezien hebben dat de Duitsers hier aan het werk waren, zijn er allemaal van overtuigd dat hier een bunker gebouwd werd. Sommigen hebben het zelfs over meerdere bunkers en ondergrondse kelders waar nog munitie en wapens zouden liggen. Keldertoegangen zijn nooit gevonden, er waren ook geen ventilatieopeningen.
Als het dan niet bedoeld was om een bunker te bouwen, wat dan wel? Het was geen grondplaat voor een zendmast. Op die plek stond geen zendmast en een nieuw te bouwen zendmast hoefde niet op een plaat van een zo groot formaat en dikte te staan. Misschien was het de basis voor een V1-lanceerplaats, dat zou kunnen, maar aannemelijker is het volgende.
De plaat was hoogstwaarschijnlijk bedoeld voor een FLAK-stelling. FLAK staat voor Flugabwehrkanone (Duits luchtafweer geschut). Rondom het IJsselmeer zijn er meerdere van die stellingen geweest, omdat de bezetter de vliegtuigen van de geallieerden uit de lucht wilden halen. Er zijn in het land in de kustprovincies en bij uitstulpingen nabij het IJsselmeer meer van die platen van dezelfde afmetingen 40 x 40 meter gevonden. Het luchtafweergeschut woog 1500 kilo en had radarstellingen. Gezien het gewicht en de trillingen van de radarstellingen was een grote betonplaat nodig met een grote dikte waar veelal ook betonnen munitienissen in zaten. De 1,75 meter dikte van de plaat was nodig, omdat het gevaar was dat het beton zou gaan scheuren door de trillingen van de radar, als de plaat minder dik zou zijn.
Op het Zeepad in Harderwijk is ook een FLAK-stelling gevonden. De resten van de betonplaat zijn daar nog te zien, maar liggen momenteel wel wat verscholen tussen bomen nabij een voetbalveld aldaar. Ook schijnen er nabij Utrecht betonplaten gevonden te zijn van dezelfde afmetingen als in Huizen.
Dat de plaat bedoeld was voor een FLAK-stelling is zeer aannemelijk, maar een 100% zekerheid is er niet. Maar misschien is het ook wel leuk dat er een vleug van mysterie omheen blijft hangen.
Toon van Wiefferen, geboren in 1903 in Bussum, en op zijn 26ste in Huizen komen wonen aan de Piet Heinstraat, heeft in de oorlogsjaren verzetsdaden verricht. Hij heeft meegeholpen om de Phohi-zenders aan het begin van de oorlog op te blazen, maar moest ze later in opdracht van de Duitsers weer herstellen. De zenders waren belangrijk voor de Duitsers om propaganda de ether in te sturen. Het verzet maakte gebruik van de uitzendingen, door op dezelfde tijdstippen in de buurt van de Duitse frequenties hun eigen boodschappen te verspreiden, waardoor de signalen moeilijk te peilen waren.
Van Wiefferen was actief betrokken bij de sabotagepraktijken van de Duitse etherberichten. Ik sprak met een zoon van Toon van Wiefferen, genaamd Teen, die veiligheidskundige bij Philips is geweest. Ik vroeg hem wat hij van zijn vader ooit gehoord heeft over de betonplaat bij de zenders. Hij vertelde mij het volgende: ‘Ik kan mij herinneren dat volgens vader er een bunker is gebouwd en dat er nog munitie en waarschijnlijk ook nog lichamen in die bunker zouden kunnen liggen. Mijn vader heeft tot circa 1943 gewerkt op de Phohi, maar is toen ondergedoken in Eemnes. Toen de Phohi-flat werd gebouwd begin jaren zestig, heeft vader nog met een aantal personen erover gesproken. Er is toen wel een klein onderzoek uitgevoerd, maar omdat het beton zo dik was, is men er mee gestopt.’
Zijn broer Henk van Wiefferen heeft via mail nog het volgende laten weten: ‘Ik weet dat toen er in de buurt van de zenders gebouwd zou worden, pa opgehaald werd door de gemeente architect (?) in zijn auto. Ik mocht toen ook mee. Wat ik mij er van kan herinneren was het een brok beton maar aan de zijkant ook iets van een toegang, men sprak over een bunker. Volgens pa was het verder niets bijzonders dus niks over wapens en munitie of iets dergelijks en werd besloten er gewoon zand overheen te storten.’
Kees van Wessel, geboren in 1932, liet weten dat hij als werknemer betrokken was bij de bouw van de Zenderkerk in de jaren ’60 van de vorige eeuw. Voor het begin van de vakantie voor bouwvakkers gaf de aannemer opdracht om de kelder onder de kerk vol water te laten lopen. Hij liet dat doen om te voorkomen dat de kelder zou gaan drijven tijdens de bouwvak, omdat er een bron onder of nabij de kerk zou zijn. Volgens Van Wessel zou die bron wel eens het gat waarin de betonplaat lag, hebben kunnen zijn.
Tot zover het betonmysterie. In deel 3 zal het gaan over de bestemming van het leeggekomen zenderpark na de sloop van de masten; de VRON (Vrije Radio Omroep Nederland, later Veronica genoemd) wilde na hun oprichting namelijk een vergunning krijgen om in het zenderpark een commercieel radiostation te beginnen. Dat leest u in de volgende Ratel.
Dick Kos
Mijn dank gaat uit naar de bijdrage die ooggetuige dhr. Izaak Wiezenekker heeft geleverd door mij te vertellen over zijn herinneringen aan de Phohi-zenders. Het is mooi dat er nog mensen zijn die dit kunnen vertellen.
CORNELIS REBEL EN DE OORLOG
Bovengenoemde Cornelis Rebel was helaas blind en zodoende in Huizen bekend als ‘Blinde Kees’. Hij werd niet blind geboren – op 8 mei 1871 – maar met één oog zag hij vanaf zijn geboorte al heel weinig. Hij werd schoolmeester in zijn geboorteplaats Huizen, op de Eben Haëzer-school. Door een noodlottig ongeval werd hij vrijwel helemaal blind. Een leerling raakte hem per ongeluk met een liniaal in zijn goede oog en met behulp van de overige leerkrachten is hij nog een halfjaar als schoolmeester aan het werk gebleven. Dat hij vrijwel blind was, wisten de kinderen echter niet. Dat halfjaar was heel belangrijk omdat hij hierna voldoende werkzame jaren had om een pensioen te kunnen krijgen. Intussen was z’n andere oog dermate verslechterd, dat hij volledig blind werd. Hij woonde met z’n broer Marinus op Oranje Weeshuisstraat 14, tegenover het weeshuis en denkelijk schuin achter ’t Ouwe School. Marinus werkte op een soort landgoed in Hilversum en had als beroep paardenverzorger. Ze waren beiden ongehuwd en woonden er met hun huishoudster Griet Vos, oftewel Griet van Jan Vos, de melkboer. Zij staat in zondagse dracht op een prentbriefkaart uit ca. 1925, hierbij afgebeeld.
Het huis links op de foto is het huis van de gebroeders Rebel, rechts waarschijnlijk een stukje van ’t Ouwe School en op de achtergrond een stukje van een boerderij op de Havenstraat, no. 3 of 5. Het huis van de Rebellen is begin 30-er jaren afgebrand, naar men zegt als gevolg van brandstichting door een andere bewoner van het huis. Van het geld van de brandverzekering is daarna het dubbele woonhuis Oranje Weeshuisstraat 12 en 14 gebouwd, dat er nog staat, nu achter de Arcade. Daar hebben de broers tot hun dood gewoond, evenals Griet Vos. Kees was in zekere zin natuurlijk wel hulpbehoevend, maar niet zielig. Hij deed van alles ook in en voor de grutterij van Anne van Trui, die daarnaast gevestigd was. Hij bezorgde bijvoorbeeld boodschappen. Met behulp van een liniaal en van iemand die de liniaal dan telkens op het schrijfpapier verplaatste, schreef hij zelfs brieven.
In het Rebellenboek staat hij op twee foto’s, die ook hierbij zijn afgebeeld. De foto van de vier pijp-rokende heren werd vermoedelijk in Staphorst gemaakt. Het zijn allen onderwijzers en geheel rechts Cornelis Rebel. De andere foto is een gezinsfoto waarvan niet alle namen bekend zijn. In het midden zit zijn vader, ook Cornelis Rebel geheten en geboren op 12 juli 1839. Rechtsonder zit Cornelis zelf.
Wat heeft dat allemaal met de oorlog te maken? Wel, eigenlijk niets, maar toen ik vanwege al de verhalen over de oorlog in De Ratel ging nadenken, kwam dat allemaal naar boven. Nu dan het ‘oorlogsverhaal’ van Kees. Hij liep in de oorlog ’s avonds eens buiten onder/bij de bomen van de Oude Kerk, waar hij dus dichtbij woonde. Het moet aardedonker zijn geweest vanwege het weer en de verduisteringsregels van de Duitsers. Kees had van die duisternis uiteraard geen last! Hij hoorde toen stemmen van mensen die bij of onder die ‘kerkbomen’ kennelijk een beetje in paniek waren. Hij vroeg wat er aan de hand was. Ze bleken verdwaald te zijn. Hij heeft ze toen thuisgebracht! Waren het heel oude mensen en waren ze mogelijk de weg al een beetje kwijt? Vergeetachtig misschien? Of kwamen ze uit ’t café van Gerrit Zwart, heel dichtbij op Naarderstraat 2? Dat vermeldt het verhaal niet. Het is hoe dan ook toch wel een heel bijzonder gebeuren dat je door een blinde man uit zo’n soort panieksituatie wordt gehaald. Was het misschien spertijd en mocht je van de Duitsers niet meer op straat zijn en was er ook daarom lichte paniek? Ik weet het niet. ’t Is wel echt gebeurd en indertijd heeft Kees zelf het verhaal in geuren en kleuren verteld in onze slagerswinkel op de Voorbaan.
Mevrouw G. Schram-Rebel
PHILIPS IN HUIZEN (deel 11)
“Permanent plus parfum” voor helder ogenblik in huizen
Voor het eerst in het 25-jarig bestaan van de Opmerkingenbus werd een dame beloond met een Premie van fl 25,-! Cocky Oosthuizen, die met Annie Meester de algemene typekamer voor gebouw HA en HB bevolkt, kwam op 1 mei 1953 bij N.S.F.-Huizen en kreeg als typiste het idee, dat haar fl 25,- zou opleveren. Zelf had ze haar beloning voor Opmerking 5416/12 d.d. 6 april 1954 op een bescheiden bedragje getaxeerd. Er werd niet meer over gekikt. Het werd meteen in gebruik genomen, vertelde ze nog bij de uitreiking op Vrijdagmorgen, 25 juni j.l., door de heer L.C. Weesing van de Opmerkingenbus.
Vroeger werden namelijk de bedragingslijsten in viervoud uitgetikt en alle figuren hierop vier maal getekend. Mejuffrouw Oosthuizen stelde daarom voor deze “spijkerlijsten” (o.a. voor mobilofoons), die de afdeling Werkvoorbereiding gebruikt, op ozalids aan te brengen. Dat zijn transparanten gemaakt van calques. Het grote nut en voordeel van deze oersimpele vinding is de aanzienlijke tijdsbesparing, en dit te meer, wanneer men bedenkt, dat er bedragingslijsten zijn, die zich op 9 à 10 bladen voortzetten, met allemaal cijfers. Het gaat hier maar even om 2000 soorten lijsten per jaar!
Op de ozalids behoeft slechts in enkelvoud getikt en getekend te worden. Daar er nog al eens veranderingen op deze lijsten worden aangebracht, kan nu eenvoudig op het ozalid worden verbeterd, zodat dit bewaard kan blijven. De afdrukken zijn duidelijk, wat voor de Werkvoorbereiding wenselijk is. Bovendien smet het werk niet, wat met carbon wel het geval is; dit laatste wordt op den duur onleesbaar. Werden voorheen wijzigingen aangebracht, dan was men gedwongen, al die lijsten terug te halen en vier maal apart te veranderen en ze dan weer terug te brengen, de fabriek door. Nu behandelt men dus éénmaal het bewaarde ozalid, drukt af en gaat slechts één keer door het bedrijf om de bewuste lijst bij de betrokkenen te verwisselen.
De liefhebberijen van Mejuffrouw Oosthuizen? Franse en Engelse liedjes zingen, een guitaar betokkelen en het hoofd koel houden bij het zwemmen!
VAN DE DIALECT WERKGROEP
Pandemie
Dee mol in 't aintjen van de dialectgroep nijt iets over 75 jaar bevrijding, wat wel de bedoeëling was. D'r is al een hééleboel te lezen in De Ratel, dus hem ik 't dee mol over een aar vreselijk gebeuren. De ‘Corona crisis’ uiteraard. Ja, wat mót je daer nou over zeggen. Je kannen ellëke dag óp radio en tillevisie urenlang 't leste nijws over Corona horen en zien. Dus vreug Janine, de hooëfdredactrice, ka-je 't vergelijken mót de Spaanse griep? Nou, zai ik, ik zal 't pramberen. Dus hem ik m'n kameraad Wiki Pedia óm raed ëvreugen. Want dee weet héël vuul.
Óm te beginnen mót 't óntstaen van de “griepen”, óm ze vur 't gemak mar effies zoë te neumen. 't Binnen allebai virusziektes. De Spaanse griep was 't type “H1N1” en Corona “Covid-19”. Zeer waarschijnlijk kómmen ze allebai van beesten of. Waar of 't van de Spaanse griep vandaan kómt, denken ze an gemuteerd varkesvlais uit China dat meschien deur besmette Chinese spoorwegwerkers mie ëneumen is naer Amerika. Mar 't zou oëk mar zoë kannen dat 't in Fort Riley, Kansas, is begunnen. In dat fort fokten ze kippen en varkes en een vogelvirus zou dan spontaan ëmuteerd wezen en via varkes bij de kok terecht ëkómmen wezen. Ómdat 't virus ëmuteerd was, zou de besmetting van mins tot mins kannen gaen. Mar zeker weten doeënen ze 't nijt. Van Corona denken ze an besmetting deur 't eten van vleermuizen dee ze óp de markt in Wuhan, China, kochten. Mar d'r gaenen ók stemmen óp, dee beweren dat 'r een virus is óntsnapt uit een laboratorium dee vlakbij de markt in Wuhan staet. Meschien via de achterdeur?
Allebai de “griepen” binnen héël besmettelijk. Mar 't verschil is dat bij de Spaanse griep vural jóngvolwassenen, zeg mar pubers tot zoë'n twijntig jaar, d'r ziek van wurden en overleejen en dat bij de Corana griep vural ouwere en zwakke minsen d'r ziek van wurren en de kans loëpen óm uit de tijd uit te gaen. Óndanks z'n naam, kómt de Spaanse griep waarschijnlijk uit Amerika. In januari 1918 brak in Hashell county, Kansas, een griep epidemie uit. In februari viel een aantal doëien, maar eind februari verdween de griep even plotseling as dat ze ëkómmen was. Wat was 't geval. De jóngelui hadden d'r aigen anëmeld vur legerdienst bij Camp Funston óp Fort Riley. Prómpt brak daer de ziekte uit, te beginnen bij de legerkok óp 4 maert 1918. 't Troepentransport naer Europa, in verbangd mót de oorlog, zorgden vur een vedere verspreiding van de ziekte. 't Wurden de Spaanse griep ëneumd ómdat de kranten in Spanje, een neutraal langd in de eerste werreldoorlog, d'r vur 't eerst over ëschreven hemmen. In Spanje, waar gien oorlogscensuur bij de media heerste, sleugen de kranten groët alarm too verscheiëne minsen an 't virus stierven.
De anpak van de pandemieën was en is héël verschillend. In 1918 wisten ze nog nijt zoëvuul van virussen. De medische kennis is nijt te vergelijken met wat of we nou weten. D'r wazzen gien griep vaccins en antibiotica mós nog uitëveunden wurren. Too de eerste werreldoorlog ovvëleupen was, keerden de overëbleven soldaten weer vróm naer huis too.. Daer wurden ze feestelijk binnen ëhaald. Deur dee werreldwijde massabijéënkómsten verspreidde 't virus dum gemakkelijk. Een schatting van de slachtoffers is, in de VS 675.000 minsen. In Frankrijk 200.000 minsen. In Engelangd 400.000. In Belgie bijkangs 300.000 en in Nederlangd 40.000 minsen. Werreldwijd binnen an de Spaanse griep naer schatting zoë'n twijntig tot hóngderd miljoen minsen overleejen.
Too 't Corona virus uitbrak hadden ze al gauw in de gaten dat 't een héële besmettelijke ziekte was en dat ze daer héële strenge maatregelen vur mósten niemen. Deurdat 't wat weg had van griep, duurden 't sóms wat langer dan achterof ëmótten zou hemmen. Mar dat is achterof. Hoewel d'r al héël wat slachtoffers ëvullen binnen, zallen we de aantallen van hóngderd jaar ëliejen nijt halen. Gelukkig mar. Dat zou nijt best wezen.
De Spaanse griep verdween ainde 1919 vrij plotseling. 't Virus was tot een mildere vorm ëëvolueerd en bijna iederéën was immuum ëwurren, waardeur de Pandemie uitstierf.
Hoo of wij nou van 't virus of kómmen is nog de vraag. Eer wij immuun binnen, dan mótten d'r nog héël wat minsen besmet raken mót 't virus en 't overleven. De maatregelen dee ëneumen binnen deur de regering binnen best héël ingrijpend vur de samenleving. Dat zal in de nabije tookómst best nog de noëdige problemen ópleveren.
Wat minder serieus, mar daeróm nijt minder belangrijk, hoo kómmen we nou an nijwe kijertjies as we aarhallëve meter van mekaar of mótten blijven. 't Is mar goeëd dat t'r teugeswoordig zoëvuul ooievaars róngdvliegen, aarst kón dat nog welderies een groët probleem wurren. Ik denk veder ók dat ze in de langden waar de vrouwen mót een sluier vur d'r móngd loëpen, of waar ze héëlemol inëpakt binnen, ze gien last hemmen van Corona. Of alléënig de kerels meschien? Ik weet 't nijt en dat is mar beter ók, want ik kan d'r toch niks an doeën. 't Beste is, je gezóngde verstangd gebruiken en 't beste d'r mar van hopen.
Klaas van IJs van Jaap en Jannemeut van Ijzuk
DE BALATUM
In juli 2020 werd de Historische Kring Huizen verrijkt met een boek over de Balatum, ons geschonken door de heer Heim Hagedoorn, die vanaf 1975 tot aan zijn pensioen bij de Balatum en later BN International gewerkt heeft. Na zijn pensionering wilde hij de geschiedenis van dit bedrijf vastleggen. Het zou toch zonde zijn als dat ooit zou verdwijnen. En omdat hij ook graag tekende, heeft hij een boek gemaakt met stukjes tekst voorzien van tekeningen. Zo is hij vanaf de oprichting tot heden door het bedrijf gegaan.
Het boek begint met de oprichter van de Balatumfabriek in Nederland: Maximiliaan Alphons Salvador Nolte. Hij begon in 1926 in Amsterdam een handelsonderneming aan de Bloemgracht met een agentschap voor de Belgische Balatum onderneming. In 1929 startte hij met de Balatum-licentie een onderneming in Huizen.De Balatumfabriek kwam op een plek aan de Havenstraat, aan het eind van de haven en naast verschillende rokerijen (hanges). Verder volledig alleenstaand in een weiland; nog steeds op dezelfde plek, maar nu helemaal ingebouwd. De plek aan de haven was heel praktisch voor de aanvoer van goederen, lompen, papier, hout en teer b.v. In 1939 werd de krachtcentrale in gebruik genomen, deze leverde stroom aan het bedrijf. Dat en nog heel veel meer informatie kunt u lezen in het boek over de Balatum. In 1962 werd de Balatum Balamundi Nederland en nog later BN international.
De Balatum was de grootste werkgever in de jaren 50, 60 en 70 in Huizen. Op het hoogtepunt werkten er een kleine 1200 mensen, tegenwoordig nog maar 140. De Balatum was en is daarom nog steeds een begrip in Huizen en verre omstreken. Bekend om zijn zeil, behang en de bekende Balatum-latjes van de galastore zonwering. Menig schuurtje is daarmee bekleed. Ook bekend zijn de Volvo's waarmee de materialen werden vervoerd. Ook het verenigingsleven was bij de Balatum rijk vertegenwoordigd. Bij de ingang bevond zich de portiersloge. Ons aller bekende Henk Rebel (Haindruk van 't Noorderainde) was één van de vele portiers die er geweest zijn.
Al met al is het een boek met een schat aan informatie over hoe er het in de Balatum aan toe ging. Van de aanvoer van goederen tot het eindproduct en de weg naar de vele klanten wereldwijd: 200 bladzijden, aan de ene kant informatie en aan de andere kant een tekening betreffende de informatie. Voor de geïnteresseerden onder u, het boek is te verkrijgen voor €29,50 bij de schrijver, Heim Hagedoorn. E-mail voor verdere info:
Voor u gelezen door K. Schipper
DE RATEL / SEPTEMBER 2020