De vakanties zijn voorbij en ook de Historische Kring Huizen bereidt zich voor op een nieuw seizoen. De eerste werkgroep die onze Kring dit seizoen buiten het dorp zal vertegenwoordigen is de Klederdrachtgroep, die met een uitgebreide presentatie over onze dracht en gebruiken op 2 oktober een avond zal verzorgen bij de Historische Kring Bunschoten-Spakenburg.
Onze eerste ledenavond op dinsdag 21 oktober in de Boerderij aan de Hellingstraat zal gaan over de strafgevangenis in Veenhuizen. Misschien vindt u dit een vreemd onderwerp, maar in historisch opzicht is er veel over te vertellen.Tijdens de ledenavond van 9 december worden de activiteiten in het kader van het Jaar van de Boerderij afgerond. Noteert u ook alvast de data voor 2004? Op dinsdag 3 februari is een ledenavond gepland en op dinsdag 18 mei de jaarvergadering. Daarna komt het 150jarig bestaan van de Huizer haven - het voornemen is om met het Huizer Museum 't Schoutenhuis hier gezamenlijk aandacht aan te besteden. En wat dacht u van het 25-jarig bestaan van onze Kring, dat wij willen vieren op 2 oktober 2004? Op 6 november a.s. zal dit een belangrijk onderwerp van overleg zijn voor de jaarlijkse bijeenkomst van werkgroepen en bestuur. Ook in dit verband zijn we blij met de versterking van de redactie (zie hieronder). Zoals u ziet, er is leven in de brouwerij en wij zullen er met de leden, de werkgroepen en het bestuur weer een goed seizoen van gaan maken.
Namens het bestuur graag tot ziens,
B.J. van Geenen, voorzitter

Ook op het vorige nummer van de Ratel is door onze leden gereageerd, onder meer een reactie van de heer K.A. Klein met herinneringen die haaks staan op het stukje van de heer J. Schaap in de Ratel van mei jl. Het is niet de bedoeling om een reeks van standpunten en tegenstandpunten te initiëren; maar aanvullingen op gezichtspunten of andere invalshoeken completeren onze beeldvorming over het verleden. De redactie blijft zich dan ook graag aanbevolen houden voor reacties van onze lezers. Deze keer is verder een groot deel van de Ratel ingeruimd voor ons aandeel in het "Jaar van de Boerderij 2003": deel 1 van een artikel van Klaas Westland over boerderijen in Huizen. Wij zijn het Goois Museum zeer erkentelijk voor hun medewerking bij het kiezen van bijzondere en niet zo bekende illustraties bij dit artikel en de toestemming om een en ander te publiceren. Het tweede en laatste deel verschijnt in het decembernummer. Door de lengte van deel 1 is onder meer het vervolg van de wandeling door het dorp naar school van mevrouw Van Zonneveld doorgeschoven.
In de redactie hebben zich twee wijzigingen voorgedaan. Allereerst is Ria Rebel teruggetreden in verband met het feit dat zij het penningmeesterschap van de Kring op zich heeft genomen. Vanaf deze plaats willen wij haar graag bedanken voor haar bijdragen en inzet, met name in de contacten met het bestuur. Ria, hartelijk bedankt! Ten tweede zijn wij verheugd met de komst van de heer Rob de Vries. Wij hopen dat hij zich snel thuis zal voelen en zullen graag gebruik maken van zijn ervaring opgedaan in Bussum. Rob, hartelijk welkom! Rest mij nog u veel leesplezier te wensen met deze aflevering van de Ratel.
Wendy van Noppen
AGENDA
21 oktober    2003    Ledenavond (in de Boerderij, Hellingstraat 9):
lezing met dia's over de strafgevangenis Veenhuizen.
6 november    2003    Vergadering van werkgroepen en bestuur Historische Kring Huizen
(in de Boerderij)
9 december    2003    Ledenavond (in de Boerderij): afsluiting van het Jaar van de Boerderij
3 februari    2004    Ledenavond (in de Boerderij)
18 mei    2004    Jaarvergadering Historische Kring Huizen (in de Boerderij)
2 oktober    2004    25-jarig bestaan van de Historische Kring Huizen (in de Boerderij)
De tentoonstelling 'Het Jaar van de Boerderij' is nog tot 25-10 te bezoeken in het Huizer Museum.
3
REACTIE van Klaas-Albert Klein op de kanttekeningen in de Ratel van mei 2003 van J. Schaap bij "De hangenbaas was niet populair, doorgaans betrof het een streng doch niet rechtvaardig persoon". Deze uitspraak was oorspronkelijk geciteerd uit het boek "Huizen, Boeren, Vissers en Bouwers" van Anton Kos en Karel Loeff, uitgegeven door Lorelax Productions Huizen/Almere, 2002.
Bovenstaande tekst lijkt me een juiste typering bij een mooie foto van het werk in een visrokerij. Natuurlijk wil ik graag uitleggen waarom ik het er, in tegenstelling tot J. Schaap, wel helemaal mee eens ben. Hangenbazen waren in Huizen begin 20e eeuw inderdaad de "aanzienlijken" van het dorp. Net zoals de veenbazen in Drenthe, de mijndirecteuren in Limburg, de eigenaren van de textiel-fabrieken in de Achterhoek, de herenboeren in den lande en de reder uit "Op hoop van zegen". Allemaal gerespecteerde burgers. Gedreven door winstbejag werd hun personeel echter vaak uitgebuit en, inderdaad, waren er In de jaren rond 1900 nog geen vakbonden die er iets aan konden doen. Genoemde voorname heren bekleedden naast hun maatschappelijke functies ook veelal tal van sleutelposities in de kerken. Natuurlijk werd er voor presidentkerkvoogd in die jaren echt geen fabrieksarbeider of vissersknecht naar voren geschoven en zelfs werden wel veel plaatsen in de kerk opgekocht om die door te verhuren aan "het volk".
Op zondag werken vonden sommige hangenbazen in Huizen ook geen probleem. De meeste zaterdagavonden draaiden ze stiekem hun klokken of klokjes achteruit om de meiden die de haringen aan het spieten waren wat langer door te laten gaan. Die werden dan om 24.00 uur uit de rokerij geroepen door de vrijers die in de verte de klok van de Oude Kerk twaalf keer hoorden slaan. De meiden dachten dat het vroeger was ...
Te stellen dat deze heren het dorp, of sterker het land, tot bloei hebben gebracht, is m.i. wel heel sterk uitgedrukt. Rond 1900 leefde het grootste gedeelte van de bevolking in armoede en niet zo zuinig ook. Gelukkig beseft mijn generatie (ik ben rond de 30) dat de huidige welvaart is opgebouwd door de keihard werkende arbeidende klasse met name van na de oorlog. Gelukkig hoef ik niet meer met verkleumde vingertjes harinkjes aan stokjes te rijgen en aan het eind van de avond constateren dat de baas de klok 'wat' had teruggedraaid om mij vooral niet te weinig te laten doen. De opmerking "men wist niet beter" is natuurlijk ook maar ten dele waar. Duizenden moeders en vaders, opa's en oma's hebben in die tijd gebeden of de armoede aan hun kinderen voorbij kon gaan. Dat doe je natuurlijk ook niet als je niet beter weet en alles maar normaal vindt.
Ook ik wil eindigen met een anekdote. De oma van mijn moeder werkte overdag van 7.00 tot 19.00 uur bij een "mevrouw" in Bussum. Daar was ze graag gezien want Huizer meisjes konden goed schoonmaken. [De door mij hier gebruikte verledentijds vorm zal mijn vrouw wel weer tot wanhoop brengen, maar dit terzijde.] Blij met elke cent die ze verdiende liep ze elke dag goedgemutst naar Bussum en weer terug. Op een koude en gure herfstdag liep ze in de gietende regen na de arbeid het tuinpad af op weg naar huis maar ze werd teruggeroepen. "Jannetje, kom eens hier!" riep meneer en Jannetje keerde terug. Van meneer kreeg Jannetje een paar centen voor de tram want het was toch wel een beetje te gek om met zulk weer naar Huizen te lopen. "Dank u wel" sprak Jannetje en om meneer niet achterdochtig te maken liep ze via de tramhalte alsnog terug naar huis want die centen kon ze goed gebruiken. Diezelfde avond toog ze op naar de volgende klus. Haring spieten in de rokerij. Mijn moeder weet dat ik dit stukje schrijf en wil daarom de naam van de rokerij niet noemen, maar dat doet er niet toe. Een lange avond stond ze haringen te spieten en de baas hield bij op een lei hoeveel speten er werden vol gemaakt, want je kreeg per speet uitbetaald. De oma van mijn moeder was snel en had aan het eind van de avond dus al flink wat "verdiend". Vlak voor er gestopt werd met werken liet de baas echter zijn lei uit zijn handen klappen en werd de opbrengst voor Jannetje geschat en afgerond naar beneden. Als dat niet onrechtvaardig is! Tegenwoordig zouden we dergelijk gedrag asociaal noemen.
Een oude vrouw heeft mijn stukje gelezen. Het bracht heel wat bij haar los want ze zei: "Taatjen, taatjen, as jij is wiste wat ik hep mie-e-maakt dan zou je vanavond nog een book tér over schrijven.
Zoo arg. 't Is een goed stukkie hor."
Klaas Albert van Klaas van Dirk van Grietje Kluiver.
.'VAN*DE.DIALECT WERKGROEP
Helaas zijn er geen inzendingen binnen gekomen op de dialectwoorden uit de vorige Ratel. Waarschijnlijk is de lange hete zomer hier debet aan. Daarom worden deze woorden nog een keer herhaald met de vraag: weet u de betekenis? Het gaat om de volgende woorden:
om z'n aarzen batraaf gurzijnen toer schuin over schoeks.
Gaarne ziet de redactie uw inzending tegemoet.
Dan is er nog een vraag. Van een journalist hoorde ik dat er belangstelling zou zijn om dialect te leren. De dialectwerkgroep is bereid een leerkracht te zoeken en iets te organiseren. Gedacht wordt aan een viertal bijeenkomsten op een avond om met elkaar in dialect te praten en daarbij ook iets op te steken van de uitspraak, grammatica en dergelijke.Heeft u hiervoor belangstelling of weet u iemand die dat zou willen? Graag aanmelden bij de redactie.
Ineke van Herwerden
'HETMUIZER KAMERKOOR
G. van Zonneve/d-Wouda
Een aantal mensen zullen zich dit koor uit de jaren vijftig zeker nog kunnen herinneren. Wij zongen een enkele maal in Huizer dracht, o.a. in Amsterdam en Utrecht. Wie weet de naam van de zanger links op de eerste rij?
V.l.n.r. 1e rij: ?? , Ab Baan, Rien Schipper, Vader Schipper, Jan Kos. 2e rij: Lans Kooy, Fijtje Moll, Westland, Henk Keyer, Stef Keyer, Corrie Gooyer, Mevr. Attema. 3e rij: Aafje Kleyn, Hil Kuisten, Geert de Boer, Gerda Wouda, Jansje Westland, Mevr. van de Plank, Henny Teeuwissen, Alie Teeuwissen.

Op initiatief van de Stichting Historisch Boerderijonderzoek is 2003 tot het Jaar van de Boerderij uitgeroepen. In onze regio is de Stichting Tussen Vecht en Eem een project gestart om boerderijen te inventariseren. De Historische Kring Huizen heeft in samenwerking met de Stichting Behoud Het Oude Dorp en het Huizer museum Het Schoutenhuis een onderzoek gedaan naar boerderijen in Huizen. Met hulp van een oude lijst met scharenden zijn 63 Huizer boerderijen geïnventariseerd die in 1931 nog in bedrijf waren. In het Huizer museum Het Schoutenhuis is een leuke expositie geweest over dit onderwerp. Bij a/ deze activiteiten kon de redactie van de Ratel niet achterblijven en in onderstaand artikel geeft de auteur enkele lijnen weer, waarbinnen de boerderijen in Huizen zich hebben ontwikkeld. In het tweede deel (in het volgende nummer) wordt nader ingegaan op de Huizer boerderijen.
iBOERDERIJEN IN HUIZEN
Klaas Westland
Inleiding
Bij het nader bekijken van Huizer boerderijen ontkomen we niet aan de geschiedenis van Huizen. Een boerderij uit 1550 had een geheel andere bedrijfsvoering dan een boerderij uit 1950. Verder hebben de boeren in de loop der eeuwen uitdrukkelijk hun stempel gedrukt op het landschap rondom Huizen. Ook het instituut Erfgooier is belangrijk geweest voor de ontwikkelingen van de boerenstand in Huizen. Helaas is de geschiedenis van Huizen nog nooit gedegen onderzocht en schrijven auteurs elkaar na, zonder bronnenonderzoek. Ook mijn verhaal ontkomt daar soms niet aan.
Oudste historie en de IJzer- en Bronsperiode
Sinds de oertijd wordt het Gooi door sterk uiteenlopende groepen mensen bewoond. Enkele vuurstenen werktuigen, ten westen van Hilversum gevonden, zijn de oudste getuigen van menselijke activiteiten in het Gooi. Dit betrof nomaden die zo'n 50.000 jaar geleden met hun rendierkudden over de toendra's zwierven. We kunnen nog niet spreken van boerderijen, al hadden deze volken vermoedelijk wel eenvoudige vaste zomer- en winterverblijven. Het enige wat resteert uit deze periode zijn enkele mammoetbotten en tanden die voor de kust van Huizen zijn gevonden.
Vanaf 6000 voor Christus is onze streek min of meer permanent bewoond. Eerst door rondtrekkende jagers, vissers en verzamelaars van eetbare producten van de natuur en vanaf omstreeks 4000 voor Christus door landbouwers. Een 21 centimeter lange ploegschaar, gevonden tijdens zandzuig-werkzaamheden in het Gooimeer voor de kust van Huizen, getuigt van de aanwezigheid van deze eerste landbouwers in onze contreien. Rond 5000 voor Christus wordt in Europa de graanbouw ontdekt en daarna zullen de eerste primitieve landbouwers zich min of meer in onze streek definitief gevestigd hebben. Door de intensieve begrazing met vee, aanleg van de eerste akkers en door platbranden en kappen van percelen in het oerbos, verdwijnt in deze periode het oerbos grotendeels uit het Gooi en ontstaan de eerste heidevelden. De eerste boerderijen waren eenvoudige plaggenhutten van hout gebouwd en met heideplaggen gedekt. Behalve een opgraving op de Lange Heul, op de heide tussen Bussum en Hilversum, waarbij enkele resten van deze plaggenhutten werden ontdekt, zijn verder geen sporen van deze eerste bewoning van 't Gooi bekend. Latere bebouwing in de Gooise dorpen hebben nagenoeg alle grondsporen van deze vroege boerderijen uitgewist. De plaggenhuistraditie is wel blijven voortleven in de latere boerenhoeves. Door een groot grondoppervlak, lage muren en een vrij hoog rieten dak bewaren de oudere Gooise boerderijen nog de herinnering aan de plaggenhuizen.
Middeleeuwen
Na de Romeinse tijd, die op de bronstijd volgde, zien we een sterke afname van de bevolking van het Gooi. In deze periode krijgen de bossen weer een kans en verdwijnen de heidevelden uit het landschap. Aan het begin van de Middeleeuwen vindt de definitieve herkolonisatie van ons gebied plaats. Vermoedelijk ontstaat in deze periode ook de nederzetting Huyssem, het latere Huizen. Deze eerste kolonisten zullen waarschijnlijk landbouwers geweest zijn, waarbij veeteelt geheel onder-geschikt was aan de landbouw. De melkgift van de toenmalige koeien was te gering om enige economische betekenis te hebben en de beesten werden alleen gehouden voor het vlees en als trekdier. De mest van schapen en ander vee, alsmede menselijk afval, was noodzakelijk om de akkers op de schrale zandgronden te bemesten. Ondanks het grote nadeel van de arme zandgronden was de beschermde vestigingsplaats op een hoge stuwwal nabij de delta van de Eem door deze eerste Huizer inwoners goed gekozen. Veilig gelegen op de hogere zandgronden werden hun boerderijen niet bedreigd door de regelmatige overstromingen vanuit het merengebied van het Flevonum. De nabijgelegen Eemdelta was rijk aan vogels en wild, terwijl viswater nabij was. Hoewel de woonhuizen uit deze periode geheel verdwenen zijn in Huizen, resteert nog wel het vroeg middeleeuwse stratenpatroon in delen van het oude dorp, bijvoorbeeld in de Valkenaarbuurt.
Aan het begin van de Middeleeuwen was de Eem nog niet getemd en takte de rivier zich via een stelsel van beken en stroompjes af in het Flevonum, een stelsel van met elkaar verbonden meren. In de Middeleeuwen vormt zich langzaam vanuit dit merenstelsel een grote binnenzee, genaamd Almere. In 1324 komen we pas voor het eerst de naam 'Suydersee' tegen; op dat moment heeft de Zuiderzee nog niet haar latere vorm. Door voortdurende afslag van de Zuiderzee lag de kust ten oosten van Huizen bijvoorbeeld veel verder dan de huidige grens. De Eemmond, de Meent en de Maatlanden komen in vroeg middeleeuwse bronnen niet voor. Alleen de schepen Lambert Rijckzoon Lustigh (1654-1727) maakt in zijn geschriften de oncontroleerbare melding dat rond 1300 vanuit 't Gooi landaanwinning plaats vond bij de Maatlanden. In 1442 wordt in de tweede schaarbrief voor het eerst de Meent genoemd.
We moeten ons de benedenloop van de Eem met de aangrenzende gebieden voor de Middeleeuwen voorstellen als een ruig Biesbosch-achtig terrein, waar jagers en vissers regelmatig kwamen en misschien zelfs verbleven, maar waar van permanente bewoning of landbouw geen sprake kon zijn. De benedenloop van de Eem aan de oostzijde van Huizen was een woeste grensstrook tussen land en water waarvoor landheren weinig interesse hadden. Vermoedelijk, maar hier bestaat geen bewijs over, is vanuit het Gooi de Meent ontgonnen en zijn de Maatlanden drooggelegd. Er is weinig bekend over de ontstaansgeschiedenis van de Meent en de Maatlanden. Pas in 1633 werd de Gooise Zomerkade aangelegd. Eeuwenlang is de waterafvoer in dit gebied op min of meer natuurlijke wijze geschied. Pas in 1928 wordt het waterschap De Gooische Zomerkade opgericht met als doel het waterpeil te beheersen.
Voor de Middeleeuwen liep de Eemmond breed uit in een estuarium. Deze moerassige gronden aan de oostkant van het dorp waren rijk aan voedsel, zoals vogels, wild en vis, terwijl op de hoger gelegen gedeeltes van deze natte gronden het vee kon grazen. De nederzetting Huizen lag tussen de uitmondingen van de Vecht en Eem. Door wijzigingen van de rivieren als gevolg van de Elisabeth-vloed in 1421 nam de betekenis van de Vecht af; de Rijn en de Waal namen een groot deel van de waterafvoer van de Vecht over. Door voortdurende grondafslag, veroorzaakt door stormen, ontstond in de vroege Middeleeuwen ook langzamerhand de Zuiderzee. Tot ongeveer 1600 zou de Zuiderzee voor de kust van Huizen een zoetwatergebied blijven. Na de transgressie van zoet naar zilt water in de kom van de Zuiderzee kwam ook de haring naar dit gebied en groeide geleidelijk de Huizer visserij uit tot een van de belangrijkste op de Zuiderzee.
D. Schillinan, gezicht op de nteent achter Blariculll, ca. 1930. Goois Museunt, Hilversllln
7
Potstallen
Om de landbouw meer op te laten brengen, werd in de Middeleeuwen het potstalbedrijf ingevoerd. De schapen, die op de woeste gronden hun kostje bij elkaar scharrelden, werden voortaan 's nachts opgesloten in schaapskooien. Onder andere bij de Aelberg en op de Limitische Heide hebben dergelijke schapenstallen gestaan, bijvoorbeeld de schaapstal 't Looschot bij de Schapenduynen op de Limitische Heide. De eeuwenoude straatnaam Driftweg herinnert nog aan deze schapendrift vanuit Huizen. Ook de koeien werden 's avonds teruggedreven naar hun potstallen. De vloer van een hollestal lag ongeveer een meter onder het maaioppervlak en werd in de winter langzaam gevuld met koeienen schapendrek. Op de vloer van de stal werden heideplaggen, stro of biezen gelegd. In het voorjaar werd dit mengsel van mest en plaggen, samen met sekreetbeer, uitgestrooid over de akkers. Zo werden de zandgronden iets vruchtbaarder en de oogst wat minder karig. Sommige akkers rond Huizen zijn op deze wijze reeds eeuwenlang bemest, waardoor de akkers door het meegekomen zand hoger liggen dan het omringende land. Deze worden bolakkers genoemd en zijn nog op diverse plaatsen herkenbaar in het landschap.
De schapen werden gehouden voor het vlees en de wol. Het houden van koeien was nog gering van omvang in de Middeleeuwen en de beesten werden vooral gehouden voor het vlees en het trekken van de ploeg. Het gebruik van het paard als lastdier voor de boeren kwam pas aan het eind van de Middeleeuwen in zwang, voordien werden ossen gebruikt. Ook werden hoenders, zoals kippen en ganzen, voor eigen gebruik rondom de boerderij gehouden. Een belangrijke bron van bijverdienste was na 1500 de bijenhouderij. Veel boeren en dagloners hadden op hun erf een stok met bijen staan, bietsuiker bestond nog niet en honing was destijds de belangrijkste zoetstof. Daarnaast waren de bijen noodzakelijk voor de bevruchting van de boekweit, een teelt die na 1500 sterk in opkomst kwam en zeer geschikt was voor de schrale zandgronden van 't Gooi.
Ontstaan Huizen
Doordat de middelen van bestaan in de vroege Middeleeuwen langzaam toenamen, kon de bevolking groeien en kwamen de Gooise dorpen geleidelijk tot ontwikkeling. Tot ver in de late Middeleeuwen was Huizen, evenals alle overige Gooise dorpen, niet meer dan een onbetekenend gehucht. In 1308 worden de Gooise dorpen voor het eerst vermeld. Dat sommige Gooise dorpen toen al een respectabele leeftijd hadden, tonen de namen aan. Zo verwijzen de oudste vormen van Blaricum, Huizen en Hilversum taalkundig naar de vroege Middeleeuwen. Taalkundig is Huyssem moeilijk te dateren. Het naamtype heem-, waarbij Huyssem gerekend dient te worden, werd in de vijfde tot de tiende eeuw veel gebruikt en het zou dus kunnen zijn, dat Huizen reeds in de Karolingistische tijd of kort daarvoor ontstond. Maar in feite zijn wij totaal onbekend met de vroegste historie van de Gooise dorpen.
Anonielll, hel dorp Hilizen in Gooiland vanaf de Tafelberg Ie zien, 1739.
Iets meer is bekend over de bloei van de stad Naarden in de twaalfde en dertiende eeuw. Ook de Gooise dorpen, waaronder Huizen, profiteerden mee van de opbloei van Naarden. Vele dorpelingen van Huizen bewerkten de ruwe wol in hun woning voor de wevers van Naarden tegen een vastgesteld loon. Ook leverden ze turf en landbouwproducten aan de Naarder bevolking. In de vijftiende eeuw was karen en spinnen van schapenwol in Huizen de voornaamste bron van inkomsten. Akkerbouw en veeteelt kwamen toen op de tweede, respectievelijk derde plaats in Huizen. De hooggelegen zandgronden waren niet bepaald vruchtbaar. Eeuwenlang bleef de weverij dan ook een belangrijke bron van inkomsten. In Huizen werd veelal grof werk, zoals dweilen en koeiendekken, vervaardigd. Het spinnen van lampen- en kaarsenpitten bleef tot eind van de negentiende eeuw een belangrijke bron van inkomsten voor de Huizer ingezetenen. Na de industriële revolutie verdween, door de opkomst van goedkope katoenen garens uit de grote industriële textielmolens in Engeland, deze huisnijverheid. In de oudere boerderijen in Huizen vind je nog aan de zuidzijde, voor een betere lichtinval, extra ramen voor een spinhok. Het karen, spinnen en weven was voor de boerenhuiswevers vooral in de winterdag een belangrijke bezigheid. De producten van hun handel werden verhandeld in Amsterdam.
De oudste bron over weverij in Huizen vinden we in de 'Enqueste upt stuck der verpondinghe' van de Staten van Holland van 1494. Een passage hieruit luidt als volgt: "Item angaende die neringe zeggen, dat zij hem generen met bouwen, eensdeels up santlant, ende behelpen metter wilderheyt, daeer zij heur beesten up weyen, ende mit koeyen te houden, die te weyen up een gemeen weye, toebehorende te zamen met Naarden, Hilferssen, Blarichem ende hemluyden van Huysen voorsz., ende dat oock spinnen caeerden alsoe wel mannen ende wyven. Seggen, dat heure neringe alsnu die twee delen arger ende minder es dan zij was ten overlijden van Hertoge Karel'.

Landschap rond Huizen
Door de agrarische activiteiten ontstond een geheel open landschap rondom Huizen. Als gevolg van het kappen van de oerbossen ontstonden de eerste heidevelden, die de koeien en schapen voedsel leverden. Het steken van heideplaggen voor de potstallen droeg hiertoe bij. Als er op een gegeven moment teveel plaggen werden gestoken, kon het zand aan de oppervlakte komen te liggen en gaan stuiven. Een mooi voorbeeld zijn de zandverstuivingen op de Limitische Heide, in de driehoek Driftweg met Fazantweg. Door de Huizers werd deze zandverstuiving de Schapeduynen genoemd.
9
Rond het einde van de middeleeuwen beginnen ook de engen rond het dorp te groeien. De 'nenge' op zijn Huizers zijn de zandgrondakkers rond het dorp waarop de boeren boekweit, rogge en voer-gewassen verbouwden. Daarnaast werden door hen houtland, windsingels en bosschages met boerengeriefhout aangelegd op de nenge. Ook aan de oostkant van het dorp ontwikkelde zich in de Middeleeuwen een open landschap. Het op de Meent weiden van het vee zorgde geleidelijk voor het ontstaan van een enorme aaneengesloten natuurweide, waarbij de oorspronkelijke ruige begroeiing van struiken en bomen geheel verdween. Ook polderde men de vruchtbare Maatlanden in, die vooral als hooiland werden benut. Het aanbod van mest dicteerde eeuwenlang de omvang van de Huizer bevolking. Pas na de groei van de visserij in de loop van de zeventiende eeuw neemt de bevolking in verhouding tot de andere oostelijke Gooise dorpen toe en wijzigt het karakter van het dorp. Stonden voorheen de boerderijen en de huisjes van dagloners op ruime afstand van elkaar, in de achttiende en negentiende eeuw intensiveert de bebouwing en worden overal in het dorp visserswoningen gebouwd. Het zijn dan ook vooral de vistersminsen die het karakter van de bebouwing binnen het dorp bepaald hebben, terwijl buiten het dorp de boeren hun stempel op het landschap hebben gedrukt.
Engen
Op een oude kaart van het Gooi uit 1635 zijn de engen al weergegeven. Hieruit blijkt dat de Gooise engen reeds een vergelijkbare omvang hadden met die in de negentiende eeuw. Dit betekent dat er al een zware druk op de weidegronden, de heidevelden en de woeste gronden werd gelegd. Om het gebruik van de gronden beter in de hand te kunnen houden, sloten de boeren zich in de dertiende eeuw aaneen in een marke. Hieruit groeide later de organisatie van de Erfgooiers. De Erfgooiers hebben de verdere aantasting van de heide niet kunnen voorkomen. In de zestiende eeuw zijn er voortdurend onenigheden over het gebruik van heide en Meentgronden en verdwijnen de laatste oerbossen van het Gooi. Het landschap rondom Huizen krijgt geleidelijk een geheel open karakter, waar slechts spaarzaam kleine bossen aanwezig waren. Tussen 1850-1875 beleeft de boerenstand in onze lage landen een periode van ongekende welvaart. Vele negentiende eeuwse boerderijen in Huizen zijn dan ook in deze periode gebouwd. Bijvoorbeeld in 1875 werd de boerderij Havenstraat 29 gebouwd.
Tegen de jaren tachtig van de negentiende eeuw stort de markt voor landbouwproducten volledig in door het grote aanbod van goedkoop buitenlands voedsel. Door verbeterde transportmogelijkheden, zoals een spoorwegennet en de intercontinentale zeilklippers en stoomschepen, werd buitenlandse concurrentie mogelijk. Door de invoer van goedkope tarwe uit Amerika verdwijnt de inlandse vraag naar boekweit en rogge volledig. Het aanbod van goedkope buitenlandse tarwe en de industriële productie van tarwebloem, griesmeel en havermout door de grote stoommaalderijen in de Zaanstreek vagen de traditionele boekweitpap en pannenkoeken totaal van de markt. Wegens de veranderende eetgewoontes in Nederland is het sindsdien voor de Gooise boeren niet meer aantrekkelijk boekweit te verbouwen. Het enige wat nog resteert van het oude consumptiepatroon is de voorliefde in Huizen voor donker roggebrood.
        E Sinissaert, Akkers Ie Laren, 1885.

Import van goedkope Australische wol maakte ook een eind aan het houden van schapen. De invoering van kunstgaren is de genadeklap en na 1900 is het houden van schapen dan ook geheel verdwenen. De Nederlandse landbouwcrisis rond 1875 treft sterk het nog enigszins achtergebleven Gooi; toepassing van kunstmest op de zandgronden en verbetering van de waterhuishouding op de Meent hebben in de tweede helft van de negentiende eeuw nog niet plaatsgevonden. Het zijn magere jaren, het was sparrebekken geblazen voor de meeste boeren in Huizen. In deze periode zijn dan ook geen nieuwe boerderijen gebouwd. Genoodzaakt door de omstandigheden gaan de boeren hun bedrijfsvoering vanaf eind negentiende eeuw in toenemende mate toeleggen op het houden van vee.
Eikenhakhout
Van oudsher werden langs de akkers soms smalle bosschages geplant met eiken-, essen- en berkenbomen. Deze werden aangelegd voor het kappen van boerengeriefhout, voor het breken van de wind rond de zandakkers en het weren van stuifzand vanuit de diverse zandverstuivingen.
Door de landbouwcrisis eind eervorige eeuw liggen de nengen rondom Huizen in deze periode grotendeels braak en uit nood worden sommige akkers geheel met eikenhakhout beplant. Door de aanleg van dit houtland verdwijnt op tal van plaatsen weer het open landschap rondom Huizen. Destijds was er namelijk nog volop vraag naar run, een grondstof voor leerlooierijen en taanderijen. Run werd gemaakt van eikenschors en werd fijn gemalen op de runmolens in de Zaanstreek. Run werd echter begin twintigste eeuw vervangen door goedkopere buitenlandse alternatieve producten, onder andere door cachou. Omdat voor de productie van run vooral de schors van achtjarig eikenhout werd benut, zal de verwachte productie niet erg hoog geweest zijn. Gelukkig was er ook vraag naar talhout voor particulier gebruik, bokkingrokerijen en bakkerijovens. De opgeboste eikentakken werden verkocht per (honderd)tal, vandaar de naam talhout. De eikenhakhoutbossen op de Noordereng zijn nog een restant van deze periode. Een ander, geheel afwijkend restant is een open veldje op de Valkenaarstraat, schuin tegenover galerie 'De Rokerij', welke nog herinnert aan het gebruik van talhout door bokkingrokerijen.
Nadat ook deze fase voorbij was, raakten de meeste Gooise engen in de twintigste eeuw geleidelijk geheel bebouwd met woonhuizen. De Noordereng van Huizen is echter een schitterend voorbeeld van een nenge die gedeeltelijk nog steeds onbebouwd is gebleven. Ook aan het wegenstelstel valt nog steeds de oude engstructuur te herkennen. Deze fraaie eng wordt in recente publicaties altijd aangeduid als de Naarder eng, maar het is in feite de Noorder eng van Huizen. De echte Naarder eng lag iets ten zuiden van Bussum. Behalve de bolakkers is er nog een opmerkelijk verschijnsel waar te nemen op de Noorder Eng. Door het eeuwenlange ploegen van de akkers, is geleidelijk op een aantal akkers een verlaging in het midden van de akkers ontstaan. Deze uitgeholde akkers komen elders in Nederland nagenoeg niet meer.
Na de invoering van kunstmest, de verbetering van de Meentgronden, de groei van de Nederlandse bevolking en de daarmee gepaard gaande verstedelijking begint na 1900 de zuivel steeds belangrijker te worden voor de Huizer boeren en ontstaan zogenaamde gemengde bedrijven. Door voorlichting en onderwijs verbeterde langzaam de melkkwaliteit. Ook was de potstal niet meer noodzakelijk en stonden de koeien voortaan in een vlakke stal met een groop voor de mestopvang. Voordien was de veeteelt in Huizen altijd ondergeschikt geweest aan de landbouw, de grote vraag naar mest bepaalde het houden van vee. De bouwakkers op de schrale zandgronden rond Huizen nemen in cib negentiende eeuw geleidelijk af in omvang en worden tegenwoordig ook gebruikt als kwekerij voor kerstbomen, graszoden of asperges. Het merendeel is echter opgeslokt door woningbouw.
Twintigste eeuw
Na 1874 met de aanleg van de spoorweg komt het Gooi in trek als woongebied voor forenzen. Deze nieuwe, welgestelde bewoners drukken een fors stempel op het Gooi. Er ontstaan villawijken en de verstedelijking slaat toe in 't Gooi.
Door de sterke toename van de bevolking in de twintigste eeuw wordt na de Tweede Wereldoorlog ook de Meent aan de oostkant van Huizen bebouwd en verdwijnen, op enkele snippertjes na, de agrarische gronden rondom Huizen. Deze laatste snippers zijn nu bijna allemaal in het bezit van het Goois Natuurreservaat en andere instellingen tot natuurbehoud. Behalve een grote natuurwaarde zijn deze voormalige agrarische gronden ook van belang voor de recreatierondom Huizen. Maar voor een boer is het tegenwoordig bijna onmogelijk te werken in het verstedelijkte Gooi.
Gewassen
Van oudsher werd door Huizer boeren vooral boekweit en rogge verbouwd en in het naseizoen knollen. De verbouw van boekweit op grote schaal startte pas na 1500. Na verbeterde verbindingen met Utrecht en Amsterdam werden na de Middeleeuwen ook knollen (rapen) door kruiers uitgevent in de steden. Vanaf 1700 raakt de aardappel vertrouwd als volksvoedsel in Nederland en worden ook met min of meer succes aardappelen op de Huizer nengen verbouwd. De kwaliteit was echter doorgaans niet al te best. Op enkele beter gelegen percelen werd op beécheiden schaal ook tarwe, gerst, haver en peulvruchten verbouwd. De rogge die verbouwd werd, was altijd winterrogge. Na de oogst van de rogge werden op de akkers knollen en soms spurrie gezaaid. Deze knollen waren bestemd voor menselijke consumptie en veevoer. De melkgift van deze met knollen gevoede koeien was echter kwalitatief niet best.
Bemesting
De akkers werden vroeger bemest met een mengsel van heideplaggen, stro, stalmest en sekreetbeer. Door de boeren van Huizen werd in Amsterdam ook visafval opgekocht om daarmee hun akkers te bemesten. Bij overtollige haringaanvoer door vistersminsen in het late voorjaar werd soms doorgedraaide haring rechtstreeks op de akkers gestort. Bij warm weer en bij blakte was bij gebrek aan koeling soms de vangst van de visserschuiten niet meer geschikt voor menselijke consumptie en werd de haring verkocht als mest op het land. De veldnaam Haringakkers bij de Aelberg herinnert hier nog aan. Visafval van de visconservenfabriek Mayonna werd in de vorige eeuw nog gestort op de akkers, waar nu de Prinses Irenestraat (v/h Warandestraat) ligt.
De invoering aan het eind van de negentiende eeuw van kunstmest uit Zuid-Amerika, vooral guano, staat ook verbouw van andere gewassen toe. Massaal verbouwde snijmaïs bepaalt thans de aanblik van de meeste landbouwakkers. In een periode van vijfhonderd jaar is de bedrijfsvoering totaal omgedraaid. Was in eerste instantie in Huizen de veeteelt nog ondergeschikt aan de landbouw, momenteel is het laatste beetje landbouw ondergeschikt aan de veeteelt.
Heidevelden
Zoals vermeld werden op de heidevelden de schapen en soms de koeien geweid. Daarnaast staken de boeren regelmatig heideplaggen af, voor gebruik in de stallen. De boeren haalden ook leem op de hei om de vloer van het achterdeel te verharden; op de deel werd 's winters de rogge gedorst. Een ander gebruik was om grind en zand op de heide te halen. Tot slot plaatsten vele boeren in de zomer hun bijenkorven op de bloeiende heidevelden. Daar werden vaak aarden walletjes met eikenhakhout geplaatst als beschutting tegen de wind voor de bijenvolken. In het Magdalenabos en nabij de Eukenberg bevinden zich nog de resten van dergelijke bijenstallen. In Huizen sprak men overigens van bijenstallen in plaats van bijenschansen.
De Meent
Behalve op de Nenge hebben de boeren ook hun stempel gedrukt op de Meent en de Maatlanden aan de oostzijde van Huizen. In de prehistorie bestond het estuarium van de Eem uit een delta van meanderende waterlopen, waartussen zich kleine eilandjes vormden. Door aanslibbing verbonden die eilandjes zich met elkaar en het vaste land. Een restant van een van deze zijtakken is de Goyergracht op de Meent. De riviermond van de Eem werd door inpoldering steeds smaller en aan de noordzijde slibde ook de Zuiderzeekust meer op. In het begin van de dertiende eeuw werd aan de noordzijde van de Eempolder een dijk aangelegd. In de vroege Middeleeuwen zijn vermoedelijk ook de Meent-gronden in gebruik genomen als hooiland. De Meent bleef tot begin twintigste eeuw een ruig natuurlijk gebied in eigendom van de Erfgooiers. Het vee liep los op deze gronden en iedere dag moest de boer naar de Meent om zijn koeien te melken. De koeien kwamen in het najaar meestal magerder van de Meent af, dan zij er in het voorjaar op waren gedreven. Alleen de lager gelegen Maatlanden gaven een goede kwaliteit hooi. De boeren kochten in de wintermaanden koeien op de Noord-Hollandse veemarkten en probeerden deze in de winterdag vet te mesten om ze in het voorjaar weer met winst te verkopen. De boeren mochten overigens slechts 7 dieren scharen op de Meentgronden. Pas in 1920 begon de vereniging Stad en Lande aan grondverbetering op de Meent. Tot dat moment moest het water op natuurlijke wijze worden geloosd op de Zuiderzee. De Meent werd geëgaliseerd, van sloten voorzien, in blokken ingedeeld en van bestrate landwegen voorzien. Het dagelijkse zoeken naar de koeien kwam daarmee voor de boeren aan een einde; ook verbeterde de opbrengst van hooi sterk.
Koedijk
De Meentgronden werden voorheen niet bemest, maar moesten het doen met hetgeen de koeien zomers op hun tochten achterlieten. Alleen de overstromingen in de winter zorgden voor een dun laagje vruchtbare slib. De 'vleug' moest er overheen, noemden de Huizer boeren dit. Een combinatie van noordwester storm en springvloed kon het water in de kom van de Zuiderzee soms hoog opstuwen. Het zuidelijke deel van de Zuiderzee is nogal ondiep en kon de toevloed van zeewater niet altijd verwerken. Regelmatig brak de zomerdijk door en dienden de Meentgronden als uiterwaarden. Jaren met heftige stormvloeden waren onder andere 1285, 1470 (Allerheiligenvloed), 1651 (Sint Pietersvloed), 1669, 1675, 1825, 1877, 1900 en 1916. Het water kwam dan tot aan het centrum van het oude dorp.
Om deze herhaaldelijke wateroverlast tegen te gaan werd in de late Middeleeuwen de Koedijk aangelegd, die vanaf de Zuiderzee nabij de Warande De Wolfskamer tot aan de hoger gelegen Warande Rijsbergen liep. Het begin van deze oude plaggendijk loopt gelijk op met de banscheiding met Naarden en is nog steeds naast het sportterrein van de Zuidvogels aan de Bestevaer waar te nemen. Ook langs de Baanbergenweg is de oude Koedijk nog goed waar te nemen, evenals langs de Valkenaarstraat. De restanten van deze middeleeuwse Koedijk genieten overigens geen monumentenstatus. Behalve waterkering had de Koedijk ook tot doel de loslopende koeien op de Meent te houden; prikkeldraad bestond nog niet in Nederland. Daarom werd hij soms ook de Nengedijk genoemd.
Bijverdiensten
De akkers op de schrale zandgronden leverden niet al te veel op. De weilanden op de Meent waren meer natuurweiden dan echt weiland en lagen deels te hoog om in een droge zomer voedsel aan het vee te kunnen bieden. Dat vee had men nodig voor de mest en de hoeveelheid mest bepaalde de omvang van het akkerland dat men kon bebouwen. Van oudsher werd weinig waarde aan melk toegekend. In de literatuur komen we pas na 1500 melkspijzen tegen in de Nederlandse keuken. De Gooise koeien waren veelal magere scharminkels met weinig melkopbrengst en gevoelig voor ziektes en epidemieën. Pas eind negentiende eeuw begint zuivel belangrijker te worden voor de Huizer boeren. Zo is in Huizen nooit gekaasd door de boerinnen; op de boerderijen werd alleen wat boter gekarnd voor eigen gebruik. De melk werd door de boeren voor eigen gebruik gehouden of verkocht aan de bakkers in het dorp.
Vanwege de magere oogsten op de schrale akkers waren voor de boeren door de eeuwen heen bijverdiensten noodzakelijk: bijvoorbeeld bijen houden, spinnen, karen, weven en grint- en zandrijden. De meeste boeren, evenals de andere ingezetenen van Huizen, mestten ook een varken vet en hadden een paar kippen en ganzen voor eigen gebruik. Aan particulieren werd door de boeren stalmest verkocht voor de moestuinen. In een recente publicatie wordt ook wel de visserij genoemd, maar dat lijkt mij onwaarschijnlijk. Juist in de periode dat de vis aan de kust verscheen, was er teveel werk op het land voor de boeren om daar nog tijd voor te hebben. Wel waren er een paar boeren die op hun erf enkele rookkasten (hangen) voor bokking hadden staan. Dit was een vorm van bij-verdiensten in het voorjaar, als de haring massaal werd aangevoerd. De aanvoer was soms zo groot, dat kruiers een boerenwagen huurden. Hierop gingen de leren en werd de verse haring uitgevent in Hilversum en andere Gooise dorpen. Bij een dicht gevroren Zuiderzee werd door boerenjongens uit Huizen, Blaricum en Laren in de winterdag ook wel met bossen stro overdag op spiering gevist, maar dat kan je moeilijk een bijverdienste noemen.
Gemeentewapen Huizen
Door sommige auteurs wordt het gemeentewapen van Huizen, een zogenaamd melkmeisje, wel eens aangehaald bij de ontstaansgeschiedenis van Huizen. Maar in feite heeft het gemeentewapen niets te maken met de ontstaansgeschiedenis van Huizen. Het gemeentewapen is van veel latere datum en gebaseerd op een fantasiefiguur uit de achttiende eeuw.
(wordt vervolgd)
Literatuur:
• Berg, drs. J.D. van den; 'Ach lieve tijd, Duizend jaar het Gooi, de Gooiers en hun rijke historie', Zwolle 1992 en 1993
• Bezembinder, Lucas en Hans Renes; 'In de voetsporen van Jacob van Lennep,
Historisch-geografische wandeling in het Gooi', Deventer
• Borman, Ruud; 'Ôn en om het Gooi', Zutphen
• Ceruti-Voorthuizen, W.G.M., 'Schets van de geschiedenis van Huizen' in Tussen Vecht en Eem, pag. 88-99, Weesp 1979
• Enklaar, dr. D.Th. en A.C.J. de Vrankrijker, 'Geschiedenis van Gooiland 3 dln., Amsterdam 1939-1941
 Hulst, drs. Anetta van der; Het jaar van de boerderij 2003, Huizen 2003
• Out, J.V.M,; 'Die van Lage Bussum', Zeist 1976
Rust, W.J. 'Het Gooi in de vroege middeleeuwen' in: Mededeelingen van het museum voor het Gooi en omstreken 1942, pag. 24-31; Hilversum 1942
• Schaftenaar, Henk; 'Naarden, een vogelvlucht door tijd en ruimte', Naarden 2000
 Vrankrijker, Dr. A.C.J. de, 'Het Gooi bekeken en besproken', Bussum 1982
• Zee, Ad van der e.a., 'Eemnes, geschiedenis en architectuur', Utrecht 1999

C. Greive, Gezicht op de Olide Kerk te Huizen, 1864.
Goois Museulll, Hilversulll

Een oude bekende terug in Huizen
Pau/ Ott
Over visbotters zal stellig in de Ratel al heel wat geschreven zijn. De geschiedenis van een jachtbotter zal, dunk mij, wat minder vaak en wellicht nog nooit een onderwerp van Uw blad geweest zijn.
Jachtbotters - al spreken ingewijden liever over botterjachten - zijn schepen met de vorm van een visbotter. Ze zijn verder echter in sterke mate aangepast aan de eisen die de pleziervaart stelt. Dit houdt in dat het verblijf aan boord veel comfortabeler moet zijn en daarom is er bijna altijd een kajuit

opgebouwd. Het zo karakteristieke open aanzicht van de visbotters ontbreekt dus en de voor de visserij noodzakelijke bun met waterballast is vervangen door een vaste (droge) ballast. Verder wordt in de regel het achterschip ter wille van een wat betere zeewaardigheid hoger utgevoerd. De noodzaak om makkelijk met netten om te gaan is immers vervallen. Zeewaardigheid is een belangrijke eigenschap, al moet ik toegeven dat vele pleziervaarders, waaronder ik zelf, er nu niet steeds op tjit zijn om veel eisende omstandigheden op te zoeken. In tegendeel, maar je weet toch nooit in wat voor situaties je met een schip kan raken. Een groot schip is wat dat betreft van nature in het voordeel boven een kleiner schip. Er is echter ook een maar, namelijk een groter schip is moeilijker te hanteren en dat geldt zeker voor zeilschepen als botters. Het probleem van een botterjacht met de grootte van een doorsnee visbotter is dat het schip te groot is om door een "doorsnee" jachtbemanning, bestaande uit man, vrouw en soms nog kleine kinderen, bediend te worden. Ja in de visserij bestond de bemanning van een visbotter ook vaak maar uit twee personen, meer kon er meestal niet vanaf, maar dat is geen eerlijke vergelijking. Deze ervaring deed men al op omstreeks de dertiger jaren van de vorige eeuw. Het was uitgerekend Huizen, waar men een oplossing voor het hiervoor genoemde probleem vond. De botterwerf van Kok aldaar heeft met succes een aantal tot 1 1 meter verkleinde botters gebouwd, uiteraard in hout, die zover ik weet, nog steeds in de vaart zijn. Voor de minder ingewijden, het verkleinen van een schip met behoud van goede zeileigenschappen, is geen eenvoudige zaak en vergt veel inzicht van de ontwerper en de scheepsbouwer. Het lijkt mij zeer waarschijnlijk dat dit succes te danken is aan de bekende botterbouwer Janus Kok.
In die tijd liepen er ook al mensen rond, die graag een botter als plezierjacht wilden bezitten, maar kleiner en dat in het bijzonder vanwege de financiële kant van de zaak. Zo liet de eerste eigenaar van mijn Lucie in 1937 een kleine botter in staal bouwen van maar 9 meter op een werf in Terbregge nabij Rotterdam. Opvallend ver weg van Hilversum, de woonplaats van de heer en mevrouw Ehrenfeld. lk heb heel veel foto's van de bouw en het werd een prachtig schip om te zien. Helaas en achteraf bezien ook wel een beetje te verwachten, de zeileigenschappen en de zeewaardigheid waren slecht. Toen er een koper kwam, die er wellicht te veel op het uiterlijk afgaande een goede prijs voor bood, mocht het schip ogenblikkelijk richting Duitsland vertrekken. Zo kregen de heer Ehrenfeld en zijn vrouw een leuk startkapitaaltje bij elkaar om "de nieuwe Lucie" te laten bouwen.
Het laat zich raden dat de werf en het ontwerp de tweede keer zorgvuldiger werden uitgekozen. Het werd nu een goed zeewaardig schip en met zijn 1 1 meter ook een stuk groter. Ofschoon de financiële situatie gunstig leek - de heer en mevrouw Ehrenfeld vormden reeds vroeg een koppel "tweeverdieners"en de verkoop van de eerste boot voorspoedig was verlopen, blijkt uit brieven, die ik onlangs in een kist op zolder vond, dat het allemaal nog niet zo makkelijk was gegaan. Hoe het contact met de feitelijke ontwerper van de Lucie, de heer J.H.P. de Jong te Amsterdam, tot stand is gekomen, weet ik niet maar wel vond ik zwart op wit dat hij in een brief van 19 oktober 1938 een bedrag vraagt van f 2900. "Voor minder kan ik het bottertje echt niet bouwen, daar is niets aan te doen" staat er letterlijk in die brief. Dat was duidelijk meer dan de heer Ehrenfeld wilde betalen en de scheepsbouwer vond het jammer dat hij het scheepje niet kon bouwen, zo volgt uit die brief. Het verbaast mij echter niet dat er al op 8 en 9 november 1938 een contract wordt getekend op gezegeld papier, waarin de ondergetekenden H.J. Ehrenfeld aan de tweede ondergetekende J.H.P. de Jong de opdracht geeft te bouwen een volkomen zeewaardig BOTTERJACHT, volgens het type van de gewone botter, doch met verhoogd achterschip. De uiteindelijk bedongen prijs was slechts f 2400, wat duidelijk maakt wie er aan

Foto 1940 0f 1941

het langste eind had getrokken. Bij bestudering van het contract blijkt echter dat de opdrachtgever zelf voor de zeilen, de touwen en het staaldraad zou zorgen. Daar staat echter tegenover dat de bouwer gratis de motor zou inbouwen, maar wel de schroef, de schroefas en de askoker nog los zou berekenen. Heel merkwaardig is dat in het gedetailleerde contract verder geen woord staat over de levering van de motor, toentertijd beslist een heel duur onderdeel. lk ken geen eindafrekening of iets dergelijks, maar ik heb altijd gehoord dat het schip uiteindelijk f 3650 heeft gekost. Dat is dus heel wat meer dan eerst was begroot, maar daar zullen de bijkomende kosten voor de motor en de tuigage wel in verwerkt zijn. Geheel duidelijk is het mij niet, maar hoe dan ook het zijn bedragen waar men nu amper een knap bottermodel voor koopt maar toen was het een jaarsalaris of meer. Het schip zou volgens het contract op 1 maart 1939 geheel gereed worden afgeleverd. De praktijk was dat het casco op 10 april 1939 te water ging met een algehele oplevering in eind juni. lk vind dat het nog wel snel gegaan is en dat de werf de bouwtijd wel heel erg krap had begroot.
In tegenstelling tot de bouw van zijn eerste botterjacht, heeft de heer Ehrenfeld heel weinig foto's van de bouw van zijn tweede stalen jacht gemaakt. De oudste foto, die ik ken en waarop de Lucie goed herkenbaar is weergegeven, stamt uit 1940 of 1941 en vindt U hierbij gereproduceerd.
Het schip ligt ongeveer afgemeerd op de plaats waar thans de HZ 1()8 (de Janus Kok) zijn vaste ligplaats heeft. In het gebouw op de achtergrond was toen een kunstaardewerkfabriek gevestigd onder de naam HAHO, later bekend als De Driehoek.
Deze foto is voor mij zo bijzonder omdat daaruit duidelijk blijkt hoe het schip er in zijn eerste jaren uitzag. Van de heer Ehrenfeld heb ik later vernomen dat hij de zwaarden direct heeft laten vervangen, omdat de exemplaren van de werf niet te gebruiken waren. Op de foto hangen echter al de zwaarden aan het schip, zoals ik ze ken. Aangezien er met de bestelling en aflevering toch wel enige tijd gemoeid moet zijn, acht ik de kans klein dat de foto nog in 1939 is gemaakt. Ook op de ansicht, die U in het begin van mijn verhaal ziet afgebeeld, bezit het schip al de nieuwe zwaarden, dus de havenfoto stamt ook waarschijnlijk uit 1940 of 1941. Beslist niet later, zoals uit het volgende blijkt.
(wordt vervolgd)