IN MEMORIAM
Bart van Geenen
voorzitter van de Historische Kring Huizen van 1999 tot 2010
Bart is 11 jaar onze voorzitter geweest. Hij heeft structuur in de vereniging gebracht. Onder zijn leiding zijn diverse werkgroepen in het leven geroepen, zoals de foto- en filmgroep, genealogie, haven, visserij. Hij was een samenbindende factor. Zo is het hem zelfs gelukt de al langer bestaande zelfstandige Huizer dialect werkgroep onder de Historische Kring te laten vallen. De contacten met de Stichting Huizer Museum zijn sinds Bart voorzitter werd aanzienlijk verbeterd. Dat is van belang omdat de Historische Kring een ruimte in het museum het Schoutenhuis inneemt.
Bart heeft een goed functionerend bestuur om zich heen geformeerd, met tal van activiteiten, een verbeterde opzet van het archief, een mooie website en dergelijke. Bij al deze onderhandelingen heeft Bart nooit een gat laten vallen. Hij ging door tot het naar zijn zin was. Ook onderhield hij goede contacten met de gemeente.
Het Berichtenblad van de Historische Kring is in Bart’s periode veranderd in een schitterend kwartaalblad met een nieuwe naam De Ratel. Verder zijn er de afgelopen jaren diverse publicaties verschenen bij de Historische Kring: over en in het dialect en een boekje over de botter HZ45. 
Bart was bijzonder sociaal maar vooral ook zeer diplomatiek waardoor hij veel voor elkaar kreeg. Daarnaast was hij een grote steun voor An bij de Klederdrachtwerkgroep. Hij liep zelf ook in klederdracht en kon bijzonder enthousiast vertellen over de shows en de contacten met de andere klederdrachtgroepen in het land.
De ledenavonden werden zeer geanimeerd en steeds drukker bezocht. Bart liet zich verrassen door de inhoud en kon even goed de gasten toespreken. De jaarvergaderingen, normaal niet zo bijzonder met aandacht voor notulen en financiën, werden erg gezellig. De laatste werkgroepenvergadering, een maand geleden, was bijzonder geanimeerd, zelfs met taart die over was van de verjaardag van An. Bart vertelde toen dat hij een opvolger had gevonden met ingang van de jaarvergadering in mei.
Wij zijn zeer geschokt dat Bart ons zo plotseling ontvallen is. Het is een groot gemis voor ons en veel verdriet voor An en de familie. Wij wensen hen veel sterkte. En zijn dankbaar voor wat Bart voor ons betekend heeft.
Deze tekst is in grote lijnen hetgeen namens de Historische Kring Huizen werd uitgesproken tijdens de crematieplechtigheid op 31 maart 2010.
Het Bestuur
DE RATEL / mEi 2010
IN MEMORIAM 
Henk Rebel erelid van de Historische Kring Huizen
Mede uit naam van de Huizer Dialect Werkgroep en de Historische Kring heeft Ineke van Herwerden tijdens de uitvaartdienst op 29 maart 2010 gesproken. Onderstaande tekst is hiervan een samenvatting. 
Mijn eerste ontmoeting met Henk Rebel was in september 1972 op de eerste bijeenkomst van de Huizer Dialect Werkgroep. Henk Rebel was een zeer gewaardeerd lid van de werkgroep. Hij publiceerde al sinds 1950 in dialect in de krant en later in het personeelsblad van de Balamundi. Haindruk, zoals wij hem noemden, was ook het meest ijverige lid: altijd had hij als eerste zijn huiswerk af. Later begreep ik dat hij in de nachtelijke uren in de portiersloge wel tijd vond om iets te doen aan zijn schrijverij. In 1980 bundelde hij zijn stukjes uit de Balascoop in het boek: De Aauwud vur Kursaauwud. Tien dagen geleden heeft Gerrit Jongerden hier nog uit voorgelezen op een drukbezochte Noord-Hollandse dialectendag en konden wij hem nog als ons oudste lid noemen.
Nadat de Historische Kring was opgericht, werd Haindruk lid van de Klederdrachtwerkgroep. Ook daar had hij een bijzondere bijdrage, evenals bij het samenstellen van het boekje over de Huizer Klederdracht. Ik weet dat men vanuit de Stichting Huizer Museum ook altijd met vragen bij hem terecht kon. Haindruk hield bijzonder veel van zijn dorp en wist gewoon alles over Huizen.
In 2004 is Henk Rebel tot erelid benoemd van de Historische Kring; eerder dat jaar werd hij ereburger van de Gemeente Huizen voor zijn verdiensten voor de cultuurhistorie van Huizen. Henk Rebel was een man met veel kwaliteiten: hij kende grote Nederlandse dichters, zoals Vondel, Cats, Huijgens, en De Genestet, en citeerde hen regelmatig. Hij is auteur geworden, niet alleen in dialect maar ook in het Nederlands heeft hij verhalen en anekdotes geschreven, maar zijn gevoelens kon hij het beste uiten in dichtvorm. 
Huizen moet een markant inwoner missen, de Historische Kring zijn erelid, de Dialect Werkgroep de belangrijkste kenner en vraagbaak. Haindruk is ons ontvallen, maar we bewaren zijn enorme erfenis aan klederdrachtfoto’s, schitterende verhalen en gedichten. 
Ineke van Herwerden
Bart van Geenen, een persoonlijk in memoriam
Bart van Geenen, voorzitter van de Historische Kring Huizen en ruim10 jaar lang onze leider en opbouwwerker. Onder zijn leiding is veel tot stand gekomen, zijn nieuwe ideeën heeft hij waar kunnen maken en realiseren. Allerlei werkgroepen zijn ontstaan tijdens zijn ‘regeerperiode’. Het paradepaardje van de Historische Kring Huizen is de Klederdrachtgroep, die zijn vrouw met zijn steun heeft opgebouwd. Het is een landelijk bekende groep geworden die zelfs is uitgenodigd bij de opening van de Staten Generaal in 2009. 
De activiteiten zijn te veel om op te noemen. Ons blad ‘de Ratel’ bestaat al langer, maar onder zijn leiding kreeg het een nieuwe naam en is het een prachtig blad geworden. Waarbij ook de samenwerking met Wendy van Noppen niet mag ontbreken. Dan de werkgroepen – er is een foto/film-werkgroep gekomen, de dialectwerkgroep kwam er bij, de werkgroep visserij, die voor de oude begraafplaats, de Huizer Dag werkgroep en niet te vergeten onze werkers in het archief. Wekelijks wordt er in de kelder van het Huizer Museum in ons archief gewerkt. Dit zijn de werk-onderdelen van onze Kring waar Bart de ‘stuurman’ van was. 
Was... een raar woord. Hij heeft er met liefde aan gewerkt en het bestuur met hem. Dan komt eind 2009. Bart maakt zich zorgen om zijn gezondheid. Half mei zou hij stoppen als voorzitter en had al voor een nieuwe opvolger gezorgd. Zo was Bart. Ik bleef in het bestuur toen hij het roer overnam en dit jaar zouden we tegelijk aftreden. Het waren goede jaren met elkaar. Wat zullen we hem missen. Ik wens zijn vrouw en gezin veel sterkte toe.
Aartje Kruijning-Teeuwissen
VAN DE REDACTIEVAN DE REDACTIE Deze Ratel staat in het teken van herinneringen, aan Bart van Geenen, onze voorzitter, aan Henk Rebel, een van onze ereleden, aan de hongerwinter 65 jaar geleden, aan de eigen schooltijd, en aan de Middeleeuwen - ver vóór mensenheugenis. Het is verheugend dat de Historische Kring Huizen actief betrokken is bij het Verhalenkabinet, zodat de herinneringen uit onze eigen tijd ook vastgelegd worden met gebruikmaking van moderne technieken. Tenslotte nog twee foto’s van de oude haven en de pier uit begin jaren 1960, in dank ontvangen van Hans Kos. Weet iemand hierover meer te vertellen, dan horen we het graag. Bij voorbaat dank,
Wendy van Noppen
VAN DE DIALECTWERKGROEPVAN DE DIALECTWERKGROEP
                     
In de vorige Ratel vroeg ik u of u wist van wie het gedicht ‘n Huizer schooënmaak... zou kunnen zijn. Bijzonder snel (voor ik zelf de Ratel ontvangen had) kreeg ik een reactie van Hein van Bet van Mijndert van Gijs, dat het gewoon in De aauwud vur Kursaauwud stond, dus dat het van Haindruk was. Dit had ik natuurlijk kunnen weten, want dat boek heb ik zelf getikt. Kennelijk ben ik niet op dat idee gekomen doordat het al in 1950 in een krant was gepubliceerd. 
Jaauwuk en Hainoëm is toen blijkbaar door Haindruk gebruikt als pseudoniem.
Blijft natuurlijk wel van toepassing dat als ik u bij de HEMA tegen kom, ik er van uit ga het gedicht van u te kunnen horen.
In de vorige Ratel werd een aankondiging gedaan van de dialectenmiddag van Noord-Hollandse dialecten in Obdam. Het was een bijzonder geslaagde middag. Hieronder kunt u het verslag lezen van Gerrit van Jan van Goësen van Geb.
Dien van ‘t Emmetjieshout                                                                        Ineke van Herwerden
VERSLAG DIALECTMIDDAG OBDAM VERSLAG DIALECTMIDDAG OBDAM 
Eerste Noord-Hollandse dialectenmiddag op 20 maart 2010 te Obdam in De Brink
Zaeterdag twijntig maert was ’t dan zoëveer: dialectenmiddag in Obdam. We wazzen arg benijwd hoo dat zou gaen en we gingen d’r mót z’n dreeën naer too: Dien van ’t Emmetjieshout, Wendy van Noppen (wooënt op de Zuiernenge) en ikke (Gerrit van Jan van Goësen van Geb).
DE RATEL / mEi 2010
We kwammen héël ruim op tijd an want we mózzen nog ’n plakkie zeuken óm de bookies dee we mienammen óm te verkoëpen uit te stallen. Dat ging allemol goeëd en nae een kómmetjen koffie mót ’n antjen kook begun óm hallef twee de vurstelling. ’n Mins (Ina Bak) vertelden wat over de DINH-groep (DINH = Dialecten in Noord-Hollangd). Dat ‘r ’n streektaalfunctionaris vur Noord-Hollangd zou mótten kómmen wurden nog ëries stark beplait. Too kwam een héël wijs minsien ’t éën en ’t aar vertellen. ’t Heetten ‘Tussen Hollands en Fries’. Nou wurdt ze al héël gauw ‘doctor’ in de taalwetenschappen en d’r ofstudeerproject of hoo dat heet, gaet over ’t dialect van Amelangd. Daer gung d’r praatjen oëk vur ’n groët déël over. Arg interessant mar ‘k kan d’r kwanig wat over naevertellen: ’t was vur mijn ‘n bietjen te hoëg ëgrepen.
Too was t’r pauze en kónnen we bookies verkoëpen. Nou, dat vul ‘n bietjen teugen en de raiskosten kwammen d’r nijt uit!
Nae de pauze kwammen de dialectgroepen an de beurt, innëlaid deur de ‘regelaar’ van ’t héële spul: Tom Wester. Dee het vur al z’n werk wel ‘n lintjen verdiend. ’t Begun mót ’t Zaans: een man en een mins uit Zaandijk hielden een samenspraak. Knap in mekaar ëzet en goeëd op mekaar innëspeuld mar oëk hierover kan ik nijt vuul naevertellen.
Too wazzen wij an de beurt. Dien het mooi ëspreuken over ’t Huizers, de Historische Kring en over de Dialect Werkgroep in ’t biezónger want daer mos ’t netuurlijk vurral over gaen. De minsen weten nou wel dat we ’n ampart slag volk binnen! Ze dee ’t nijt in ’t Huizers want nae acht-en-dartig jaar zait ze ammar nog ’n hoëp dingen verkeerd. Of dat nog wat wurdt!? Daernae móg ik wat vurlezen. ‘k Had ’n stukkien uit ‘De aauwud vur Kursaauwud’ van Haindruk uitëkeuzen en ’n antjen uit ‘Huizen hoo ’t vroger was’. ‘k Zag d’r wel ‘n bietjen teugen op mar ’t vul wel mie.
Daernae ’t Wierings deur Dirk Lont. Hij had mar dree dagen de tijd ëhad óm wat uit te zeuken, dant ’t mins dee ’t zou dooën was ziek ëwurren. ’t Wazzen verhaaltjies uit z’n familie en hij het mooi ëspreuken en goeëd vurëdreugen. Too kwam Simon Dros van Oudeschild op Tessel mar hij zai dat ie van ‘Skild’kwam, zoë neumen ze dat daer. Hij had ’t over schaepies en hoo ’t zoë allemol gung vurdat t’r weer lammetjies ëbeuren wurren. ’n Bietjen pikant mar ’t is daer hoëg in ’t Noorden zoë koud dat ze daer arg mie bezig binnen, denk ik mar zoë. ’n Minsien dat naest m’n zat veun ‘t nijt in de haek mar zoë arg was ’t nou oëk echt weer nijt. 
’t Optreejen van Egmond was vur mijn wel ’t mooiste van de middag. Twee vrouwminsen op leeftijd (ze mózzen haast op ’t podium ëhesen wurren) in Egmondse kleren hielden een ‘Tweespraak in het Derps’ zoë neumen ze dat in Egmond. Ze stakken de draak mót van alles en nog wat en ’t was lachen ëblaezen. Ze binnen echt op hoëge leeftijd mar de stemmen wazzen héël helder. In ’t Derps zou hier of daer nog wat van de Engelse taal zitten, mar ‘k het ’t nijt ëhoord. In ’t Westfries wurden twee stukkies vurëdreugen. ’n Versie over een wurrempie en een verhaaltjen over ’t circus.
Óp alles was deur allemol goeëd ëoefed dat koj-je marrëken. Parte keren hoorden je toch woorden in de are dialecten waarvan wij denken dat ’t Huizers is en oëk hoo ze ’t zaien was welderies krek zoëas bij ons.
Óp ’t lest zungen de Westfriese Deurloupers nog een paar versies dee ze zellef ëmaakt hadden en dat in ’t Westfries netuurlijk. As ofsluijting mózzen we mót z’n allen nog zoë iets as ’n Westfries volkslied zingen want ’t beurden toch allemol midden in ’t Westfriese langd.
D’r wurden gien wanklang ëhoord en teugen hallef zes gingen we tevreejen weer op ’t darp an. Bij ekaar wazzen d’r negen minsen uit ’t darp: wij dreetjies en nog een paar minsen van de Historische Kring en van Ontwaakt. As ’t noggeries plaes vijndt rekeren we óp nog meer minsen uit ’t darp.
                     
Gerrit Jongerden

DE RATEL / MEI 2010

HET VERHALENKABINETHET VERHALENKABINET
Het ‘register van de dag van gister’ verzamelt verhalen van persoonlijke belevenissen van mensen, die kunnen worden ingesproken en vastgelegd in een Verhalenkabinet en via een website toegankelijk zijn. Op 8 april opende oud-burgemeester Jos Verdier het Huizer Verhalenkabinet. De Historische Kring Huizen is betrokken bij dit project.
Het Verhalenkabinet reist langs bibliotheken in Noord- en Zuid-Holland en staat tot en met juni in de Bibliotheek in Huizen. Een van de Huizer verhalen opgenomen in het kabinet is dat van de voedseltocht naar Zwolle en omstreken in maart 1945 door Hennie Roukens (toen 14 jaar oud) en zijn vader. Hieronder is het hele verhaal beschreven - op www.gister.nl kunt u de heer Roukens een korte versie horen vertellen. Op de website vindt u nadere informatie voor als u zelf een verhaal zoudt willen bijdragen. (Red.)
MAANDAG 12 fEBRuARI 1945MAANDAG 12 fEBRuARI 1945 HET VERHAAL VAN EEN VOEDSELTOCHT, 65 jAAR GELEDENHET VERHAAL VAN EEN VOEDSELTOCHT, 65 jAAR GELEDEN
Het eten is op, vader en moeder beraadslagen wat hun nu te doen staat. Vele malen zijn vader en zoons al naar de haven geweest, waar ook maar zeer weinig te halen of eigenlijk te stelen was. “Jullie moesten maar eten proberen te halen in het oosten van het land, want daar is volgens de berichten nog genoeg.” 
Wij konden een bakkerskar lenen van bakker Kooy aan de Lindelaan. Je weet wel zo’n handkar met een deksel. De volgende maandag gingen we op weg met onze bakkerskar. ’t Was nog schemerig toen we wegreden. De tocht loopt over Blaricum daarna Eemnes. Door een akelig eentonige polder naar Bunschoten en vandaar naar Nijkerk. Met 1 brood bij ons, ’t rantsoen waar moeder en de andere kinderen, dat wil zeggen mijn broer en twee zussen, de hele week mee hadden moeten doen. Dus thuis was ’t honger lijden die week. Maar dat hadden ze er wel voor over.
Toen we in Nijkerk aankwamen was ’t klokslag 12 uur, waar een vriend van vader woonde, die daar chef was van een Albert Heijn zaak. We werden hartelijk begroet en kregen een warme maaltijd, boerenkool met worst. We gingen voldaan op weg richting Harderwijk. Met regen en wind kwamen we ’s avonds doornat in Harderwijk aan waar we konden slapen in een leegstaande school, die door ’t Rode Kruis beheerd werd. In ’t stro, met onze natte kleren. Maar dat hinderde niet. We konden slapen. ’t Werd een onrustige nacht. Geschrei van kinderen drong van de benedenverdieping tot ons door. Geregeld moest er één uit, die dan over de anderen moest heen kruipen. Wat veel vloeken en schelden gaf. 
’s Morgens 6 uur moesten we weer op pad. Met elk één sneetje bruin brood, wat we hadden overgehouden van de vorige dag. ’t Bord van de A.N.W.B. wees ons de weg naar Zwolle, wat we vandaag wilden bereiken. “Dus lopen maar jongens”. Eerst passeerden we Hierden daarna Doornspijk, verder Elburg totdat we in de buurt van Oldebroek kwamen. ’t Was al ver over twaalven. We rammelden van de honger en keken begerig naar de volgeladen karren die ons passeerden op de thuisreis. totdat we een paar Huizers tegen kwamen, die ons elk een paar dikke sneden roggebrood gaven om de ergste honger te stillen.
Met een paar uur konden we in Wezep zijn. Maar voordat we daar waren gebeurde er iets verschrikkelijks. In de verte kwam met geweldige vaart een grote Duitse auto aanrijden. Een jongen wilde vlak voor de wagen oversteken, maar werd door de bumper van de wagen tegen de grond geslagen, waarbij zijn hersenpan brak en de hersens uit zijn hoofd vlogen. Een vieze kleverige massa. De moffen verwaardigden zich niet eens te stoppen. We liepen vlug door, want een dokter kan geen pottekijkers gebruiken. Je werd er trouwens misselijk van. 
DE RATEL / MEI 2010

In de namiddag kwamen we in de buurt van Zwolle, waar een hevig gerommel ons opschrikte. We keken beiden naar de lucht, waar een vurige bal in zuidwestelijke richting verdween, een V1. Voor ons zagen we de machtige IJsselbrug met zijn hoge ijzeren toog, waar we zonder last te hebben van de Duitsers, overheen konden trekken. Nog maar twee kilometer naar Zwolle. Ik was doodmoe, mijn benen leken wel stukken lood. Of mijn vader ook zo moe was wist ik niet, maar die had schijnbaar nergens last van. Eénmaal in Zwolle vroegen we de weg naar de gaarkeuken. Toen we daar kwamen was het eten op. Toen maar naar de Rode Kruisschool, waar we achter een hele rij karren moesten aansluiten. Een meneer met een notabloc liep langs de rijen en bleef bij iedere handkar even stoppen. Geregeld zagen we er één weg gaan met teleurgestelde mannen. Totdat die meneer met het notabloc ook bij ons kwam en aan vader vroeg hoe oud hij was. “47 jaar” antwoordde vader. 
“Dan is er voor u geen plaats hier, want vannacht is er razzia en iedereen onder de 50 jaar wordt opgepikt.” 
Daar gingen we dus weer met onze zere benen. Een agent vertelde ons dat het nog een half uur lopen was tot buiten Zwolle. Eenmaal buiten Zwolle gingen we naar een boerderij. Maar we hoefden toen ze de deur open deden niet eens te vragen. Zo veel mensen zaten er al. Mismoedig gingen we verder. Verder in het land stond nog een boerderijtje, waar we toen maar op aanstevenden. “Kom maar binnen hoor, nodigde de boerin. We stapten het boerderijtje in, waar het behagelijk warm was en zetten ons op een stoel neer. Ik trachtte mijn schoenen uit te trekken, wat me niet lukte. Zulke dikke benen had ik. De medelijdende boerin zette ons een bord met aardappelen voor, met een glas melk en heerlijke vette jus. Wat we met smaak naar binnen werkten. Een poos later kwam er nog een man, die zijn maat was kwijtgeraakt. We hadden een gezellige avond. Er werd gepraat over alles en nog wat, totdat de klok tien uur sloeg. “Het is bedtijd” zei de boer. Maar als gebruikelijk kreeg iedereen nog een bord pap en toen het hooi in. 
De volgende morgen kregen we weer een lekker bord karnemelksepap met bruine bonen erin. Na de boer en boerin hartelijk bedankt te hebben gingen we op weg naar Staphorst, 23 km. vanaf Zwolle. Tegen twaalven kwamen we in Staphorst. Waar we de weg vroegen naar meester Hoogenkamp, die in Huizen één van m’n onderwijzers was geweest. Daar waren ze net op het punt om met het middagmaal te beginnen en mochten we gelijk aanschikken. Na het eten wilden we verderop gaan richting Meppel. Maar een paar moffen hielden ons tegen, met de boodschap dat Meppel spergebied was geworden. Toen maar weer terug naar Staphorst, om op een andere manier te proberen Staphorst uit te komen. Maar eerst probeerden we of we een nachtverblijf konden vinden. Bij meester Hoogenkamp vroegen we of die geen nachtverblijf voor ons wist. Hij gaf ons enkele adressen. Toen we bij de tweede boerderij kwamen, konden we daar slapen. Boer Slager heette die. Het eten was al klaar; andijvie met spek. Het smaakte heerlijk. Na het eten zijn we om de kachel gaan zitten praten. Totdat het een uur of tien was, waarbij de gebruikelijke pap werd opgediend. En even later lagen we in het stro. We vielen onmiddellijk in slaap, totdat we gewekt werden door motoren gebrom van een vliegtuig. We hoorden later van de Staphorsters, dat ze die de Zwarte Duivel noemden. We schrokken geweldig van het ratelen van z’n mitrailleurs. Maar de slaap ontfermde zich weer over ons. 
De volgende morgen met een paar sneden stoet in onze maag trokken we na de vriendelijke boer en boerin gedag gezegd te hebben, weer verder om te proberen of we wat konden krijgen. Van de ene boerderij trokken we naar de andere. Maar overal hoorden we ’t zelfde. Nee man wij hebben niets. “Nou dat is jammer” zei vader telkens. Maar een snee brood konden we wel krijgen. Totdat we langs een boerderij kwamen waar de kuil openstond. Vader er als een haas op aan. En ja hoor na wat heen en weer gepraat moest vader de overalls maar eens gaan halen die hij bij hem had. De boer wilde hem er 4 mud voor geven, waar vader mee accoord ging. We kregen nog een mud extra voor de slechtsten die er in zaten. En toen op huis aan. Na nog even bij boer Slager een bord pap te hebben gegeten en afscheid te hebben genomen van meester Hoogenkamp gingen we op Zwolle aan.
DE RATEL / MEI 2010
Om een uur of vijf kwamen we in Zwolle aan. We gingen weer naar boer Panzei, die ons weer hartelijk ontving. Ik was geweldig aan de diarrhee en ook vader was er niet vrij van. Dat kwam natuurlijk van het vele vette eten dat we in Staphorst hadden gegeten. Na een heerlijke nachtrust gingen we de volgende dag weer verder. Zo kwamen we bij de IJsselbrug, waar een controle was van de C.C.D. Vele karren en handkarren stonden in een rijtje te wachten. Maar vader zei doorlopen Jô. Zo gingen we het hele karren en handkarren voorbij, zonder dat we door iemand werden aangehouden. Net kwam er een paard en wagen van de controlepost vandaan, waar ik toen snel mijn trektouw aan vasthaakte zodat tie ons fijn tegen de brug optrok.
Aan de andere kant van de brug stonden een paar soldaten, die vroegen “allemaal kartoffelen”? op de kar wijzend. “Jo-wohl” zei vader. “Fahren dan maar” zeiden de soldaten. Zo trokken we verder. De reis ging erg voorspoedig. In de namiddag kwamen we in de buurt van Nunspeet. En omdat we van vermoeidheid niet verder konden, konden we slapen in een Rode Kruisschool waar heerlijk vers stro in de lokalen lag, waar we konden slapen. Onze karren werden ’s nachts bewaakt. De volgende dag, zaterdag gingen we naar Nijkerk, waar we konden slapen bij vaders vriend, die ons de volgende dag gort en havermout meegaf op de thuisreis. Omdat we bij Vos niet konden blijven, moesten we verder. Of het nou zondag was of niet. ’s Avonds om 7 uur waren we thuis. De Staphorster stoet (brood) werd met gejuich binnen gehaald en direct aangesneden. Na onze reiswederwaardigheden te hebben opgedist, gingen we voor het eerst sinds die week in een bed met dekens. 
 
Zo eindigde een voedseltocht die precies een week geduurd heeft en waar nog veel meer over te vertellen zou zijn. 
Pa Roukens met zoon Hennie Roukens opgeschreven in 1948 
WIE WAS HET ... EN, WAS HET WEL ECHT WAAR?WIE WAS HET ... EN, WAS HET WEL ECHT WAAR?
G. van Zonneveld - Wouda
Zes lange jaren op school en in al die jaren vier keer per dag heen en weer naar die school. Lopend natuurlijk. Fietsen bestonden wel, maar wie had er nu al zo jong een fiets? Onze school was de Keucheniusschool, een beetje midden in het dorp. Het was een Gereformeerde school, andere scholen waren alle op Hervormde leest geschoeid. Als je niet van Hervormde richting was, ging je dus automatisch naar de Keucheniusschool.
Wij woonden in de ‘noord’ en konden op verschillende manieren de lange weg naar onze school lopen. Via de Oude Kerk, tussen de bomen door, liepen we wel eens door de Oranje Weeshuisstraat, langs de tuin van Galet, die grensde aan een stukje van de Waterstraat. Je kwam dan langs de boerderij van ... ik dacht altijd dat die mensen Brasser heetten. Ze hadden twee dochters met donkere lange haren. Heette de jongste niet Pietje? Misschien heb ik het verkeerd. Als je over het erf van die boerderij liep, kon je binnendoor afsteken en kwam dan uit in de Schoolstraat.
Tussen dat erf en de Schoolstraat, daar ... was het huisje van opoe Tetta. Ja echt, een klein vierkant huisje, niet groter dan een kippenhok, schuin pannendakje, witte gordijntjes voor de kleine raampjes: het optrekje van opoe Tetta. 
Opoe Tetta, wie was dat nou precies? Het was een klein oud vrouwtje, de zwarte sokken in klompen, knotje in het haar, in het zwart gekleed en met een blauw geruit schort voor. Ja, zó moet ze eruit hebben gezien.
DE RATEL / MEI 2010
Opoe Tetta was een begrip! Wij als kinderen, nieuwsgierig en op wat avontuur belust, wilden opoe Tetta zien. Maar dat lukte je alleen als je door dat steegje durfde te lopen. Je moest wel opschieten, op een drafje, want oh ... als opoe Tetta je zag .... We waren bang, wisten niet wat er zou gebeuren. Maar, het was spannend! Je deed dat ook niet elke dag of alle weken. Zo af en toe, als weer eens iemand van ons op het idee kwam. In al die zes jaren zagen wij niet één keer opoe Tetta. Wás er eigenlijk wel een opoe Tetta, en woonde er wel écht iemand in dat kleine huisje?
Is er iemand in het dorp die hier iets meer over kan vertellen? Zo niet, dan blijft het voor mij een herinnering uit mijn jeugd, toen ik nog op school zat.
OVER DE GESCHIEDENIS VAN NAERDINCKLANT, GOOILAND EN DE OVER DE GESCHIEDENIS VAN NAERDINCKLANT, GOOILAND EN DE ERfGOOIERS VAN 850 TOT 1968 (2)ERfGOOIERS VAN 850 TOT 1968 (2)
Harmen Kos
De gebruiksrechten van de Naerdincklanders
Onder graaf Floris V en zijn opvolgers werden aan de bewoners van Naerdincklant rechten op het grondgebruik geschonken. Deze schenking moet tussen 1280 en 1305 zijn verleend. Hiertoe had de graaf uit de bevolking een bestuursorgaan laten vormen of voorgeschreven. De bewoners hadden zich omstreeks 1300 voor het gehele gebied in een zogenaamde marke vereenigd. Dit is op te maken uit de Oorkonde van 30 december 1326, van graaf Willem III van Holland (1304-1337). Daarin stond: ‘Aan zijn goede luyden van Ghoyland gemeenlike, alle ghader te samen te komen op het blasen van den horne om met twee raetslude van den gemeene lande overeen te draghen’. De bewoners – toen Lantgoyers genoemd - mochten alléén vergaderen als de gravelijke baljuw of schout op de hoorn had geblazen. 
    Graaf Floris en het wapen van de erfgooiers.
DE RATEL / MEI 2010
Maar de bewoners hadden zelf al een bestuur gevormd dat op hun tijd een vergadering bijeen kon roepen. En men was verplicht om op te komen anders kon men beboet worden. Ze regelden zelf het gebruik van de gemeenschappelijke gronden. 
Toen de opvolgende graaf Willem IV van Holland (1337-1345), in 1339 een stuk veen verpachtte aan bewoners van de Eemnessen, deed hij dat met toestemming van de Goyers: ‘Dit doende bi goet duncken onser goeder luden gemeenlike van Goylant, die hoir recht dat si an den veen hadden na screvel, omme onsen wille ende omme onse oiboir overryke gheven hebben.’ 
In 1351 maakte graaf Willem V van Holland (1346-1358), na verschillende vijandelijkheden tussen de Goyers en de Stichtsen, een ‘Accoord’ met Jan van Arkel, bisschop van Utrecht. Hiermee werd de grens tussen Gooiland en het Sticht vastgesteld en in 1356 de eerste ‘Leeuwenpaal’ geplaatst. 
Ondanks dat er een markebestuur was die het grondgebruik in de gehele marke regelde onstonden er regelmatig twisten. Vooral ná 1350 toen de stad Naarden was gevestigd en de dorpen in Goylant onstonden. In 1380 was er een overeenkomst tussen ‘den gemenen lande in Ghoylant’, de stad Naarden en die van Bussum, om veengrond te verkopen. De opbrengst hiervan wilde Naarden besteden voor de in aanbouw zijnde kerk. Dit was niet in overeenstemming met de geldende regels en getuigde van eigengereidheid van de Naarders en Lantgoyers. Hoewel de graaf zich ook wel eens aan de regels onttrok, trad hij hiertegen op om zo een einde aan deze ongeregeldheden te maken. 
In een Oorkonde van 17 juni 1403 gebood de graaf: De langdurige twisten over de gemene gronden die de Goyers van zijn voorgangers in gebruik hebben te beëindigen. Door het opstellen van regels gebiedt hij: ‘Wat éénmaal is gedeeld blijve gedeeld, maar wat ongedeeld is ’blijven tot euwigen daghe, of als de graaf en de Goyers de gronden eendrachtelijcken gescheyden wouden hebben’. 
De graaf gebood ook dat de stad Naarden burgemeesters en de dorpen buurmeesters moesten aanstellen. Die moesten dan in gezamenlijk overleg over de gemeenschappelijke belangen beslissen. En als die géén beslissing konden nemen diende de Schout te beslissen. Ook stelde de graaf de eerste ‘Schaarbrief ’op.
De Schaarbrieven 
In de eerste Schaarbrief van 25 januari 1404 die door hertog Albrecht I van Beieren, graaf van Holland (1358-1404) was opgesteld stond onder andere: ‘De gemeene Waerscap tezamen met die goede luyden van Naerden sij te gader legende hebben in onsen lande van Goeylant, die meenten voertaen alle jaar mit bescreven voerwaerden te Fragment van de kaart van de grens tussen bescaren ende te gebrucken’. het Sticht en Holland 1535
DE RATEL / mEi 2010
Met een schaar werd een stuk weiland bedoeld van een bepaalde grootte, voldoende om een volwassen koe voedsel te geven, of het totale oppervlak van een gemeenschappelijke weide - ook wel meent of maaten genoemd - waarvan een boer gebruik mocht maken. 
In de Schaarbrief staan ook regels voor te houden schaardagen, en data waarop de schaarmeesters en schaarzetters hun taak moesten uitvoeren. De opvolger van Albrecht, zijn zoon Jan van Beieren, bepaalde dat alleen ‘Lantgoyers die hun lantwinninge’ hadden gedaan – een bepaalde som hadden betaald – het schaarrecht verkregen en de gemeenschappelijke grond mochten gebruiken. De Lantgoyers kregen ook de gebruiksrechten van woeste gronden, heiden, weiden en venen, maar alléén voor eigen gebruik en er mocht niets worden verkocht of uitgevoerd. Er mocht ook hout worden gekapt in het ‘Goyerbos’ in de omgeving van de Vuurse.
In de tweede Schaarbrief van 1442 werden de regels uitgebreid en nieuwe afspraken gemaakt. Inmiddels waren de vijf Gooise dorpen gevestigd en was de bevolking fors toegenomen, zodat er meer grond nodig was. Er waren ook ‘vreemden’ in het Goyland komen wonen vooral in de stad Naarden. En er werd toen weer flink met het schaarrecht gesjoemmeld. In Laren en Hilversum was men overgegaan op de schapenhouderij, waarvoor weer veel heideveld nodig was. Hierom werden de regels weer aangescherpt en opnieuw bevestigd. De beginselen van het lantgoyerschap – later Erfgooiers genoemd - beginnen dan vorm te krijgen. We kunnen een Lantgoyer dan omschrijven als iemand die in de mannelijke lijn van een Goyer afstamd en in Goyland is geboren. Hij mag de gemeenschappelijke grond gebruiken zodra hij zelfstandig een boerenbedrijf in het Goyland gaat uitoefenen. Hij was wel gebonden aan regels opgesteld door het markebestuur. 
In 1455 werden met de derde Schaarbrief de regels aangescherpt en vastgesteld. Dan komt het gebruiksrecht alléén toe aan mannen die uit Goyse families stammen. Het markebestuur werd door de gerechtigden gezamelijk gekozen en behoefde niet te bestaan uit afgevaardigden van besturen van de stad en dorpen. De marke werd beheerd door een bestuur waarin de dorpen géén zeggenschap hadden, het was een lichaam met rechtspersoonlijkheid geworden. 

De ronde kaart van Gooiland van voor 1521
DE RATEL / mEi 2010
Het grote proces van 1470 
Hertog Karel de Stoute - in Holland optredend nanens zijn vader hertog Philips van Bourgondië, had een rechtszaak aangespannen tegen de stad Naarden en dorpen in Goyland. Hij eiste namelijk alle rechten op van weiden, heiden, bossen en veengronden. Want volgens de hertog was er zonder toestemming van de landsheer hout en turf verkocht en uitgevoerd. Deze aantijgingen werden door de Lantgoyers bestreden, ze konden dit echter niet schriftelijk bewijzen. Maar ze stelden het wel: ‘Al dusent jaeren tot desen dage toe rustelic’, brachten ze naar voren. En dat hield stand en er was weinig tegen in te brengen. 
Uiteindelijk deed de Grote Raad van Mechelen op 19 november 1474 uitspraak: Het Goyland bleef eigendom van de landheer, maar de gebruiksrechten van de grond werden aan de Lantgoyers erkend. De hoofdpunten van de uitspraak waren: Voor de Landheer als eiser: ’den eigendom van de voirs., commune’. Voor de Lantgoyers als verweerders: ‘hoir gebruyke in de voirs. beemden, maraschen, weyen, heyen, waranden, wildernissen, bosch, houwingen ende verders inbegrepen inde voirs. gemeente, omme dair van te genyeten ende te gebruycken’.
De uitvoering van het schaarrecht
Omdat de rechtsgeldigheid van de marke nu vast stond en was erkend, dienden de Lantgoyers onderling de regels voor het grondgebruik vast te stellen. Ook al omdat de stad Naarden inmiddels in de marke een overwicht had gekregen. Omdat ook de tweede Schaarbrief in 1517 zijn geldigheid zou verliezen - de daarin geregelde zaken waren voor 75 jaar vastgelegd - dienden er nieuwe regels te worden opgesteld. Dit heeft door allerlei strubbelingen echter een lange tijd geduurd. Men kon het niet eens worden over de wijzigingen. Laren en Hilversum vonden dat ze te ver van de noordelijke meenten gelegen waren en dat boeren uit de stad Naarden en de dorpen hun schapen op de heide bij Hilversum kwamen weiden. Er waren ook onderling verschillen over het aantal stuks vee dat op de gemene weiden mocht grazen en over het schaarrecht dat een aantal Lantgoyers zouden krijgen. De Grote Raad van Mechelen had hierover al bindende uitspraken gedaan. 
De Lantgoyers stelde pas in onderling overleg in 1568 de vierde Schaarbrief vast. Tussentijds was er in 1555 nog een ‘Accoord’ met Johan van Culemborg - Heer van de Vuurse - over de scheiding van zijn grondgebied met dat van Goyland.
  
Wordt vervolgd
Kaart van Gooiland van 1537 - 1538
DE RATEL / mEi 2010