De Ratel Mei 1985

H U I Z E R K R I N G B E R I C H T E N 15e jaargang nr. 1, januari 1994 Aan de leden, Het bestuur van de Historische Kring Huizen wenst alle leden en belang— stel lenden een heel goed 1994 toe. Mogen alle activiteiten van zowel de Kring als individuele leden op historisch gebied vruchtbaar zijn. Het nieuwe jaar wordt (zoals u reeds gemeld) begonnen met een ledenavond op dinsdag 8 februari a.s. Mevrouw Thera Coppens verzorgt een lezing met illustraties over: DE HISTORIE EN BEWONERS VAN HET BAARNSE KASTEEL GROENEVELD Plaats: de Boerderij, Hellingstraat 9, Huizen. Tijd: 20.00 uur. Verder kunt u alvast de datum noteren voor de jaarvergadering: dinsdag 29 maart 1994, eveneens in de Boerderij, aanvang 20.00 uur. Graag tot ziens op deze avonden. C) Het Bestuur EERSTE VERGADERING VAN DE REDACTIECOMMISSIE: op 16 februari om 20.00 uur bij Wendy van Noppen, Brede Eng laan 12 (tel. 53783) . Iedereen die mee wil denken over de inhoud van het Berichtenblad is welkom. In het vorige nummer van het Berichtenblad is een begin gemaakt met HET DORP HUIZEN IN VROEGER TIJDEN, een serie verhalen van de hand van de heer T. Kos, vroeger woonachtig te Hilversum. Naspeuringen hadden niets opgeleverd over de heer Kos en de lezers werd gevraagd om eventuele nadere informatie over zijn persoon. En die is er inderdaad gekomen! Ons lid de heer H. Kos heeft bij het navorsen van zijn familie de heer Tijmen Jacobz. Kos in de stamboom teruggevonden als vermeld op pag. 2. Met behulp van die gegevens kon bijgaande foto achterhaald worden, zodat we nu een gezicht hebben bij de zo persoonlijk getinte herinneringen en verhalen. Het tweede deel van "Het dorp Huizen in vroeger tijden" begint op pag. 3. -2- Bestuur Historische Kring Huizen voorzitter: vacature waarnemend voorzitter: Mw. A. Kruijning—Teeuwissen Driftweg 151 , 1272 AC Huizen, tel. 54776 vice—voorzitter: waarnemend secretaris/ Ing. W. H.H. Groothoff Gooierserf 78, 1276 KP Huizen, tel. 51540 penningmees ter : Drs . C. Kruijmer Botter straat 7 a, 1271 XL Huizen, tel. 51713 bes tuurslid : Mw. T. Kruijmer—Vos Botter straat 7 a, 1271 XL Huizen, tel. 51713 archivaris : M.P. Rooth Punter 13, 1276 CX Huizen, tel. 64535 ledenadministratie: Mw. T. Rooth—Piëst Punter 13, 1276 CX Huizen, tel. 64535 Klederdrachtgroep: Mw. J. W. van Geenen—van den Berg Lijzij 109 . 1276 GK Huizen, tel. 52807 Redactie Berichtenblad: Mw. G.E.E. van Noppen Brede Eng laan 12, 1272 GS Huizen, tel. 53783 Geheel of gedeeltelijk overnemen van artikelen slechts toegestaan met uitdrukkelijke bronvermelding en na schriftelijke toestemming. Gegevens over de schrijver van HUIZEN IN VROEGER TIJDEN (ontvangen van de heer H. Kos) : Tijmen Jacobz. Kos, geboren te Huizen op 18 augustus 1897 . Onderwijzer in 1922 aan de Ebenhaezerschool te Huizen (zie de foto op pag. 64 in het Jubileumboek 100 jaar Schoolvereniging 1883 — 1983) met de heer K. L. Braber als hoofd. Later hoofdonderwijzer van de Melanchtonschool te Amsterdam tot ca. 1960. Overleden te Hilversum op 16 december 1973. Hij trouwt in Huizen op 8 juli 1926 met Aaltje Vos, dochter van Jacob Hendrikz. Vos en Hilletje Verwelius, geboren in Huizen op 4 maart 1898 en overleden in Amsterdam op 25 mei 1933. In 1935 trouwt hij met Francina van der Zwaal (geen gegevens; overleden voor 1955) en ca. 1958 met H. R. Muiswinkel (geen gegevens) . De rouwadvertentie luidt: ' 'mijn lieve man, onze lieve vader en grootvader" l uit aller naam l ondertekend door mevrouw H. R. Kos—Muiswinke1. Gegevens van kinderen en kleinkinderen zijn de heer H. Kos echter niet bekend. -3- In dit nummer wordt I 'Het dorp Huizen in vroeger tijden" voortgezet. Later volgen dan nog I 'Het boerenbedrijf in Huizen" en t 'Familieverhalen, Ooit jen en Grôvader tt . Gezien de omvang van de teksten zal dit een serie artikelen worden en ons enige tijd bezig houden! HET DORP HUIZEN IN VROEGER TIJDEN (deel 2) door de heer T. Kos De visserij en aanverwante bedrijven (vervolg) De uitbreiding van de vissersvloot, de behoefte aan nieuwe botters en het onderhoud van de schuiten waren de oorzaak dat al spoedig aan het verlengde havenkanaal, het hellinggat, twee scheepswerven verrezen. Vakbekwame scheepstimmerlieden bouwden zeewaardige vissersboten. Hun voornaamste gereedschap bestond uit dissel en zaag. Een dissel is een soort bijl, waarvan het blad met de steel een hoek van 90 graden vormt. Voor de levering van tuigage vestigden zich in het dorp twee zeilmakers. Een maatstok hadden deze mensen niet nodig. Touw werd geleverd en met het meten hiervan strekte men de armen en zei na afloop, dat het zoveel vadem lang was. De toeneming van de haringvangsten en de vraag naar bokking in binnen— en buitenland deed de behoefte aan rokerijen ontstaan. Aan de haven en Haven— straat, eveneens aan de rand van het dorp, verrezen grote gebouwen voor de verwerking van haring. Het eindproduct was in hoofdzaak bestemd voor de export, allereerst voor Duitsland. Toen de Rijn— en Ooster spoor in gebruik genomen werden, was een snelle afvoer van de vis gewaarborgd. Voor het jaar 1854 waren er in Huizen al kleine rokerijen gevestigd, die hun producten in het Gooi en wijdere omtrek konden plaatsen. Naast de grote, bleven deze kleine inrichtingen bestaan tot ver in de twintigste eeuw. Toen na 1870 het Rijn— en Ruhrgebied werd geïndustrialiseerd, nam de bevolking daar sterk toe. De arbeiders verdienden daar in de fabrieken een goed loon. En zij gaven het verdiende geld grif uit. Zo ontstond een steeds groeiend afzetgebied voor visserijproducten. Laten wij nu eens zo'n exportrokerij gaan bekijken! Het fabrieksgebouw bestond uit 3 afdelingen, duidelijk van elkaar gescheiden. Het voorste deel was de werkafdeling. Het tweede deel was de eigenlijke rokerij, bestaande uit een twintigtal rookhokken, ieder voorzien van een schoorsteen. Het achterste gedeelte was de z.g. mot loods, de bergplaats voor de brandstof, die betrokken werd van klompenmakerijen. Mot was het restant dat overbleef als uit een blok hout een paar klompen gemaakt werd. Deze rokerijen waren seizoenbedrijven. In het najaar, omstreeks november, werd er gewerkt, maar het hoofdseizoen was het voorjaar, na de vorstperiode tot aan half mei. Als de warme lentedagen kwamen verslechterde plotseling de kwaliteit van de vis. De drukte in de bedrijven hing af van de aanvOk2r van verse haring. Deze vissoort is een trekvis, die uit de oceaan naar de ondiepe Zuiderzee trok om te paaien. Na het kuitschieten verdween de vis weer naar verre zeeën. Deze zuiderzeeharing was een andere soort vis dan de noordzeeharing, die na gekaakt te zijn tot pekelharing verwerkt kan worden. Pogingen om de zuiderzeeharing tot pekelharing te verwerken zijn mislukt, wan het product bleek niet houdbaar. Het werk in de rokerijen was een continubedrijf, behalve op zondag. Bij aankomst van de schuiten met haring in de haven werden deze zowel overdag als t s nachts haastig gelost, de vis op de wagens geladen en naar de rokerij vervoerd. De haring werd in enorme bakken, troggen geheten, gestort en flink gezouten. Vrouwelijke werkkrachten werden, zo nodig ook in de nacht, opge— roepen om de haring te speten. Een speet is een stok van ongeveer I meter lengte. Aan zo'n speet werden 20 stuks haring geregen, vliegensvlug, want de vrouwen werkten in stukloon. Het werken aan de trog in het ijskoude pekel— water was voor de vrouwen een onaangename arbeid, die bovendien slecht betaald werd. Maar de honger dreef hen en: honger is een scherp zwaard! Enige bescherming genoten deze vrouwen toen de speetwet van kracht werd, in 1902, waarbij het aan zwangere vrouwen en jonge meisjes verboden werd om nachtarbeid te verrichten. Het bleef echter een walgelijke vertoning om deze jonge meisjes, op een stoof staande, dit vieze werkje te zien doen. Na het speten werd de haring in de hoge rookhokken opgehangen en ontstak de roker de mot vuren. Deze roker was een belangrijk persoon in het bedrijf, want van zijn vakkennis hing het af hoe de kwaliteit van het product werd. Drie soorten bokking maakte hij: l . Laffe bokking, licht gezouten en gerookt, geschikt voor binnenlands gebruik om gebakken te worden. 2. Taaie bokking, flink gezouten en langer gerookt, geschikt om gebakken te worden en meestal voor de export bestemd. 3. Harde bokking, ook flink gezouten en een paar dagen gerookt, voor direct gebruik geschikt en langere tijd houdbaar. Taaie en harde bokking werden bij wagonladingen tegelijk geëxporteerd, vooral na de aanleg van de tramlijnen naar ons dorp. Nu kon het export— product bij het tramstation in goederenwagens geladen en als ijlgoed naar het buitenland vervoerd worden. Dit snelvervoer was een prachtige oplossing om het smakelijke zeebanket spoedig op de plaats van bestemming te brengen. Duitsland wàs en bleef de grootste afnemer. Tot zelfs in Leipzig vond onze zuiderzeebokking gretige afname. Maar de Rijn— en Ruhrsteden bleven de grootste klanten. In gunstige jaren reden meer dan duizend wagons naar het buitenland. De duizendste wagen, versierd met sparregroen en vlaggetjes, reed onder geknal van donderbussen naar zijn verre bestemming. De bokking werd voor de verzending verpakt in manden, waarin 200 stuks (10 speten) lagen en deze manden werden gesloten met een tenen deksel. T n de volksmond heette zo'n mand een zijger. De behoefte aan manden werd gedekt door de mandemakerijen. Hier werden wilgetenen gevlochten tot het gewenste verpakkingsmateriaal. Men had tweeërlei soorten van mandemakerijen: 1. werkplaatsen behorend bij een visrokerij; 2. ondernemingen, die zelfstandig werkten en van de visrokers opdracht kregen om zijgers voor de rokerijen te leveren. Helaas werden de eigenaars van deze zelfstandige werkplaatsen vaak door hun opdrachtgevers beetgenomen. Als de tijd van aflevering was aangebroken, beweerden zij dat de manden te groot waren omdat de haring dat jaar juist zeer klein was. Een ander jaar beweerden zij het tegengestelde: de haring was nu groot en de geleverde manden te klein voor het gebruik. De mandemaker bleef met onverkochte voor— raad zitten en moest deze vaak met verlies van de hand doen. Zo was de kleine ondernemer vaak de dupe en leed hij een kommervol bestaan. Tijdens en nà de Eerste Wereldoorlog verzond men de bokking meer in kisten. Dit bleek doelmatiger. Kistjes zijn steviger dan manden. Ze zijn luchtiger en bij het laden heeft men minder schadelijke ruimte. 1 , -5 Visserij van bot, schol, aal en spiering Bot, evenals schol een platvis op de bodem van de zee liggend, kon men het gehele jaar door vangen. Van half mei tot diep in het najaar was de aanvoer van deze vis van groot belang. Op twee manieren werd er gevist: l . Twee botters vormden een span. Zij sleepten samen een net over de zee— bodem en zo werd de vis gevangen. Benoorden Urk en op de zandbank de Knar was de zeebodem zandig en de hier gevangen vis mager. Bot van de kleibodem gevangen was vetter. Het slepende net over deze zachte bodem werd sommige vissen noodlottig: zij stikten in de modder en kwamen dood boven water. Deze z.g. modderdooien werden aan boord gerookt. De gerookte bot, een smakelijke delicatesse, vond gerede aftrek. Bij een broodmaaltijd smaakte de vis heer— lijk. Iedere koper van deze lekkernij voelde zich een bevoorrecht mens . Kwam de schuit in de haven aan, dan liep de schipper naar de visafslag en meldde aan de afslager hoeveel vis hij aan te bieden had. De hoeveelheid werd uitgedrukt in wichtjes. (Een wichtje is 100 pond) . Na het luiden van de bel, snelden de aspirant—kopers toe en kon de handel beginnen. De gekochte bot werd in grote ronde manden, korven geheten, gedeponeerd en vervolgens in het havenkanaal gegooid tot de volgende morgen de venter de vis ging ver — kopen. Kenners van vis konden de bot van de Zuiderzee beter waarderen dan de bot van de Noordzee. Bot kwam niet in aanmerking om te worden geëxporteerd. In het Gooi en in de steden Amsterdam en Utrecht kon men ze kopen. 2. Een tweede manier van bot vangen was met behulp van lijnen, waaraan haken met aas bevestigd waren. De met een lijn gevangen vis, hoekbot geheten, was van mindere kwaliteit. Aal vingen de vissers ook op twee manieren: a) met fuiken en b) met behulp van aal lijnen. Doordat vele gemeenten hun rioolwater op de Zuiderzee loosden, vond de aal hier overvloed van voedsel en gedijde best. Goede prijzen konden de vissers voor deze vissoort bedingen en er werden ook grote hoeveelheden naar boven gehaald. Een visje veel op ansjovis gelijkend verscheen in het najaar in de Zuider— zee, n.l. de spiering! Wanneer in de winter de zee was dichtgevroren, trokken sommige vissers met grote ijssleden, waarin de spieringnetten geborgen waren, erop uit om de spiering te verschalken. Dat was een gevaar— lijk werk, want door de werking van eb en vloed kon het ijs gaan scheuren. En vooral in de nacht was het verblijf op de toegevroren zee niet zonder gevaar. Eén visser met de ijsbijl gewapend liep voor de slede uit en klopte met het blad van de bijl op het ijs. Aan de klank kon hij dan horen of het ijs betrouwbaar was. Omdat wegens de vorst de aanvoer van andere vis stokte, vond de gevangen ijsspiering, ofschoon van mindere kwaliteit, toch wel kopers. Mijn moeder zong in die dagen: 'l Spiering is vis, wanneer er anders niet i s. 't WORDT VERVOLGD 1, OPROEP BETREFFENDE INFORMATIE OVER DE HUIZER BOTTER HZ45 Mevrouw Weisenbach uit Bunschoten heeft de Historische Kring Huizen benaderd met het verzoek om inlichtingen over de Huizer botter HZ45 en over de vroegere eigenaars , de gebroeders Koeman uit Huizen (beiden vrijgezel). De botter is momenteel in het bezit van de familie Weisenbach. Het schip is 101 jaar oud en waarschijnlijk gebouwd op de werf van Schaap in Huizen. De naam van de botter is Vrouwe Cornelia. Misschien kunnen onze leden helpen? Alle informatie is welkom bij: Fam. Weisenbach, Straussweg 22, 3752 VE Bunschoten (tel. 03499—87348) . Bij voorbaat dank. Excursie 1994 Onder auspiciën van de Stichting Tussen Vecht en Eem zal in juni 1994 een excursie per touringcar georganiseerd worden naar Twente . Er zullen drie plaatsen van historische betekenis bezocht worden, te weten: Weerselo, Oldenzaal en Denekamp . Het stiftkerkje van Weerselo (14e eeuw) verkeert nog in zijn originele staat en de bijgebouwen zijn de overblijfselen van een in 1150 gestichte Benedictijner Abdij. Het doopvont is uit de 12e eeuw. Vervolgens wordt Oldenzaal bezocht met zijn uit 950 stammende schitterende Plechelmus-basiliek. Het oude deel in Romaanse stijl is uit ca. 1150 en de zware toren uit de tweede helft van de 13e eeuw. Tot het interieur behoort o.a. een zilveren borstbeeld van de bisschop uit 1438 . Daarna gaat de tocht naar Denekamp. In het stroomgebied van de Dinkel ligt het kasteel Singraven , oorspronkelijk een havezate uit 1381. Tot het interieur behoren 17 -eeuwse schilderijen, meubelen en gobelins uit de 17e en 18e eeuw. Datum: Zaterdag 11 juni 1994 Vertrektijd: 08 . 00 uur Vertrekplaats: Hilversum. Prijs: f50 , 00 per persoon, waarbij inbegrepen : kopje koffie , lunch entree kerken en musea. Terug: ca. 18.00 uur in Hilversum. Op dinsdag 22 februari zal Prof. Leupen, die ook onze gids zal zijn tijdens de excursie , een lezing houden over de betreffende onderwerpen in het kerkcentrum Hogewey, aan de Waarschapsstraat in Weesp. Aanvang: 20 . 00 uur . Op die datum kan men zich in de zaal opgeven voor de excursie of na die datum telefonisch bij : Mevr. T. Kruijmer-Vos Botterstraat 7 a Huizen tel . . 02152-51713 Huis Singraven 1 , Onderstaande is een weergave van de lezing die de heer P. Smiesing uit Utrecht op dinsdag 23 november 1993 voor onze kring in een goed bezette Boerderij hield. De heer Smiesing voerde ons — via zijn dia I s — mee naar de wereld van het pijpemaken. Aan de hand van eigen bodem— vondsten liet hij ons het verschil tussen Amsterdamse, Utrechtse en Goudse pijpen zien in de loop der tijden. Dat het een interessante en boeiende avond was, bewijst het kwartiertje vragen stel len na afloop dat uitliep naar drie kwartier . M. P. Rooth Tabakspi 3 pern als bodemvondst Inleidinq. Hobby's ontstaan vaak spontaan. De toeval I ige vondst van een 180 eeuwse pijpekop op een geploegde akker was de start voor het aanleggen van een flinke verzamel ing pijpekopjes . Eenmaal gegrepen door deze hobby was archiefonderzoek de volgende stap. Het graven in de grond -- in zijn woonplaats en omgeving — en in de archiefstukken verschafte vele gegevens over Utrechtse pijpenmakersfami I i es, hun (massa) produkten en de rookgewoontes van onze voorouders. Dit leidde vanzelf tot een boek over Utrechtse pijpenmakers. De titel van dit boek is: Onder de rook van Utrecht' . Hoe komen die pijpekopjes nu overal in zo i n grote hoeveel — heid voor? De verklaring hiervoor is, dat ze zich bevonden in de stadscompost welke per schip o.a. vanuit Amsterdam werd aangevoerd en over 't land werd uitgestrooid. Deze stadscompost bestond nl . uit al le mogelijke afval huis—, markt— en straatvuil waaraan 'beer' (poep) was toegevoegd . Oorspronq . II lustratie van een tabaksmerk zoals deze in de 17e eeuw werd toegepast en onveranderd tot in de 190 eeuw standhield. Toen Columbus in 1492 voor het eerst met tabak in aanraking kwam, hadden de Noordamerikaanse Indianen al zo I n 2300 jaar ervaring met het gebruik ervan. Tabak werd gebruikt voor het maken van geneesmiddelen en als genotmiddel . Opgerold 1, in maisbladeren en zonder verdere bewerking werd het als een sigaar gerookt . Ook werd er wel een Il vuurhouder 'l ge— brui kt. Dit apparaat zou bij ons als pijp verder door de geschiedenis gaan en een speciale industrie zou zich ont— wikkelen. In de tweede helft van de 16 0 eeuw werd de tabak naar Europa gebracht door de eerste Engelse kolonisten in Amerika, die er in de staat Virginia mee kennis maakten. Import . De eerste pijpen die bij ons gebruikt werden, waren dan ook Engelse import—pijpen. Deze werden gefabriceerd van 1570 tot 1.590 en werden meegebracht door Engelse huursoldaten die o.a. met de graaf van Leicester in die periode in ons land tegen de Spanjaarden vochten. In Engeland werd in 1573 al tabak gerookt in een soort pot lepeltje van gebakken klei of in walnoten met een strootje als steel . Al vrij snel ontstonden er pijpenmakeri jen waar de bekende witte stenen pijpjes werden vervaardigd. De pijpenmakers in Engeland hebben dit nieuwe beroep niet lang zonder problemen uit kunnen oefenen. Bij het aan het bewind kornen van Jacobus I in 1603 kregen zij het nl . hard te verduren: als gevolg van de tabaksverslaving van de zoon van de koning werden maatregelen uitgevaardigd om het gebruik van tabak te beperken. Veel pijpenmakers voelden zich niet meer veilig en weken uit naar ons land. De eersten vestigden zich onder meer in Amsterdam. Uit het trouwregister van deze stad blijkt dat er in 1609 verschil — lende Enge I sen voorkomen die het beroep van pijpenmaker uitoefenden. De eerste die in ons land in het huwelijk trad met een Nederlandse vrouw, was de 28—jarige Thomas Laurens uit Londen. De kunst van het pijpenmaken werd echter al snel door de Nederlanders afgekeken. De laatste Engelse pijpenmakers die in het huwel ijksregister voorkomen trouwden hier in 1647 . [ Tri Londen zi_in helaas veel van de gildeboeken eind vorige eeuw geveild en sindsdien verdwenen. ] De tabaksvoorziening werd eveneens voor een deel in eigen hand genomen. In 1615 werd in de provincie Utrecht al tabak verbouwd. Na IB50 is de tabaksteelt echter weer afgenomen en is nu zo goed als verdwenen. Verbod . Het oordeel van de kerk over het pijproken was zeer on— gunstig, zij achtte het een teken van zedenverval en na— aperij van de wi Ide volkeren, De consistoriën verboden het toeback—suigen' . Men dacht er al gauw anders over, want de geneesheren en kruidkundigen schreven aan tabak grote krachten toe . Er waren niet veel ziekten die niet met dit balsemkruid uit Peru' bestreden konden worden. In de eerst.e tijd werd het toeback—cruyt l door apothekers verkocht. Het werd gebruikt als gedroogd poeder, gedopt in een zi Iver of stenen pijpje. Die oudste pijpjes hadden een inhoud van nauweli _iks 1 cm8 . In ' t begin der 17e eeuw verrezen, evenals in Frankrijk en Engeland al het geval was, de tabakshuizen of tabagiën. l, Een der eerste afbeeldingen van een tabakswinkel anex herberg in de neder I anden. Uit: De Schat der Gesontheyt door Joh. van Beverwyck, Amsterdam 1640. Gravure door Chrispijn van der Passe (1595—1669) Daarin verkocht doorgaans een vrouw, de 'toebackster' , het kruid als droge bladen, meest gebruikt om te branden, 'mits dezelve in een horenken oft pijpje . Zo ontstonden o.a. de uitdrukkingen: een pijpje kraeken en op iemands gezondheid smoocken . Gi I den. In het begin van de 17 0 eeuw waren er in Gouda, Amsterdam, Haarl em, Schoonhoven, Gorkum, Utrecht, Groningen en Alphen al pijpen— Enkele voorbee Iden van pijpekoppen fabrieken. Al vrij snel met rozen op de zijkant . kwamen ook de eerste v.l.n.r. : 1625, 1630, 1655 en 1775. pi jpenmakersgi Iden . Toen de gi Iden waren opgericht, kregen de pijpenmakers hun eigen geregistreerde merkteken. Een veel voorkomend merk op de zijkant van de kop is de roos van Tudor, welke is onder te verdelen in 4 t/m 9 bladen en dan al of niet gekroond of voorzien van een kelk. Er bestaan 3 soorten Goudse pijpmer— ken: de letter— figuur— en cijfermerken. l, De meeste pijpjes die we vinden hebben op de zijkant van het hieltje het wapenschildje van de stad Gouda. Dit wapen— schi I dje is als I privi Iege l door het pijpenmakersgilde van Gouda in 1740 ingevoerd ter bescherming van de Goudse pijp. Pi jpen met één schi I dje waren van het betere soort en kwamen meestal uit een nieuwe mal . Kwamen ze uit een oudere mal , dan waren ze van het mindere soort en hadden twee schildjes met een I S I er boven. In de 180 eeuw zijn geen nieuwe merktekens meer uitgegeven. Tegen betal ing kon een merk van een ander worden overgenomen. Het oudste wettig gedeboneerde merk is de gekroonde WS van Wil lem Stevensz de Jonge, gefabriceerd te Gouda in 1630 . In 1641 diende Gouda een verzoek in om een gilde te mogen oprichten. Dit verzoek werd echter afgewezen. De toestem— ming kwam hier pas in 1660. In het gemeentearchief van Gouda bevinden zich nog de proef — en gi Idebroederboeken vanaf 1724 waarin alle pijpenmakers zijn terug te vinden met hun merken. De stad Gorkum had al in 1651 een pijpenmakersgi Ide . Door moeizaam archief werk zijn de namen en merken van veel pijpenmakers weer teruggevonden. Verschil lende hielmerken uit de periode 1595 tot 1720. Boven: rozen als hielmerk, v. l .n.r. . 1595-1630, 1615, 1625-1640 en 1640. Onder: beeld— en lettermerken, v. I . n r 1610-1630, 1628-1645, 1640-1645 en 1720. Versierinq. De eerste pijpjes waren klein en dik met een hoogte van de kop van ongeveer 2,5 cm en een kop— opening van vaak niet meer clan 1 cm. Reeds in 1640 kregen de pijpjes al grotere koppen, maar de stelen bleven kort . De toen— mal i ge baktechniek was nog niet zo ver dat men pi jpjes kon maken zoals de later zo bekend geworden lange Gouwenaar Deze pijpjes waren nog niet van een versiering voorzien. Omstreeks 1600, werd er langs de bovenrand van de kop een groef of een rader ing aangebracht. Daarna ontstonden er steeds fraaiere pijpen met hele voorstellingen erop. Groeiend aantal . Tot rond 1750 groeide het aantal pijpenmakers in ons land gestaag, daarna ging het bergafwaarts. Deze teruggang was een gevolg van de concurrentie van goedkope pijpen vanuit Dui ts land . 1, In 1660 telde Gouda 70 tot 80 pijpenmakers, een aantal dat rond 1750 tot ongeveer 500 was gestegen. Een eeuw later waren dit er echter nog maar ruim honderd en aan het eind van de vorige eeuw was hun aantal gedaald tot 41 . Al I één al in Gouda vonden er rond 1750 naar schatting 15 tot 16000 mensen werk in de pijpen industrie. Werkwi jze . De pijpen werden van klei gemaakt die uit Engeland, Duits— land en België werd ingevoerd. Deze klei werd eerst door schepen als bal last meegenomen. Later bij de grote vraag naar pijpen — werd het per scheepslading op commerciële basis aangevoerd. De klei of pijpaarde onderging eerst een speciale bewerking om verontreinigingen eruit te halen. Daarna werd de klei gekneed en gemalen. In een rolder werd vervolgens de grond— vorm gemaakt, een rol die aan het ene uiteinde dik was (voor de kop) en aan het andere uiteinde dun (voor de steel) . De grondvorm werd een beetje gedroogd en aan de kaster — de man die met de w i jer (een ijzerdraad) het rook— kanaal maakte — gegeven. Rol en wijer werden in een vorm gestopt en tussen een bankschroef aangedraaid. Dit was het zwaarste karwei in het produktieproces. De volgende fase was het maken van de hol le kop. Hier werd een stopper voor gebruikt. Nadat de pijp nog verder was gedroogd werd hij getremd: alle overtol I ige klei en vormnaden werden daarbij verwi jderd. Dit werk werd door vrouwen en meisjes, de trem— sters, gedaan. Pijpen van een betere kwaliteit werden ten slotte meestal verglaasd, maar er zijn ook verglaasde exemplaren van de mindere soort gevonden. Met een stuk agaat werd dan over de kop gewreven. Op die manier werden alle klei schilfertjes naar één kant gericht waardoor een glanzende structuur ontstond. Nadat de pijp helemaal was gedroogd, werd hij gebakken bij een temperatuur van 1000 O C en was de pijp klaar voor de verkoop. Daarom werden de vestigingsplaatsen van de pijpenmakerijen in de buurt van pottenbakkeri jen gekozen. Voor de potten— bakkers was het een goede bijverdienste om de produkten van de pijpenmakers samen met het aardewerk in hun ovens te bakken . Verschil lende vormen. Vormontwikkeling van de Hol landse pijp van circa 1630 tot 1750. Boven: v.l.n.r. klokvorm (eind 1630—1690) , trechtervorm (ca. 1680-1795) , kelkvorm (ca. 1700-1770) , trechtervorm (1710—1740) . Onder: v. l.n.r. kelkkom (1724— 1745) , dop (1730-1750) , eikelkop (1735-1750) . 1, Met het toenemen van de welvaart en het beter en goedkoper worden van de tabak werden ook de koppen van de pijpjes steeds groter en mooier. Rond 1700 had de kop al een door— snede van 1,5 centimeter. De vorm was onderhevig aan mode . Zo was van 1630 tot 1690 de klokvorm algemeen. Deze werd rond 1700 opgevolgd door de kelkvorm, terwijl de trechter— vorm naast de klokvorm al in 1680 zijn intrede deed. Andere latere vormen zijn ondermeer de slanke kom, de kelkkom, de dop en eikel kop. Ouderdom bepalen. Uit de lading compost van een in de vorige eeuw gezonken schip op de Zuiderzee heeft de werkgroep 'Archeologie' van de Vereniging van Vrienden van de Musea voor de IJsselmeer— polders vele pijpekopjes gehaald. De stadscompost bleek afkomstig te zijn van de Amsterdamsche Landbouw— en Mest Compagnie . Studie van de pijpenmodel len en de produktieperiode van bepaalde pijpenmakers maken pijpenkoppen tot ideale ob— jecten voor het determineren van andere opgegraven voor— werpen uit dezelfde aardlaag. Juist aan de hand van de afmetingen en de merken in de pijpekopjes kon een vrij nauwkeurige ouderdom van i t schip bepaald worden. Tabak is hier pas zo'n 400 jaar in gebruik. Pijpekopjes kunnen dus vanaf 1600 gebruikt worden om bodemvondsten te dateren. De gevonden pijpekopjes zijn in grote trekken in vijf soorten in te delen, nl . . 1 0 : geheel zonder merk en versiering met een hie Imerk geheel versierde kop (ketel) zi jmerk op de kop 56 zi jmerk direct boven de hiel De hiel werd onderaan de pijp gemaakt om hem brandend even neer te kunnen zetten. De vele honderden verschil lende merkjes zijn in de meeste geval len terug te vinden in de literatuur hierover. Om de gevonden pi_ipekopjçs te systema— ti seren wordt gebruik gemaakt van de volgende methode: men meet in achtereenvolgens de hoogte van de kop (H) , van direct achter de hiel tot aan het rnidden van de kopopening, dan de grootste diameter van de kop (B) , de steel dikte (S) , de diameter van de kop— opening (O) , de diameter van de hals (V) en de wanddikte (d) . Deze methode wordt gebruikt voor de pi_ipjes we Ike voor 1700 zijn gemaakt. Tot op heden wordt er door I iefhebbers uit kleine stenen pijpjes gerookt, daar die nog steeds gemaakt worden. De firma Goedewagen uit Gouda maakt nu ook weer lange stenen pijpen tot 54 cm. 1 , De vereniqinq. Verzamelaars van pijpekopjes kunnen lid worden van de: Pijpelogische Kring Nederland Contributie $ 22,50 per jaar p/a Zi Ivermeeuwplantsoen 21 1131 MG VOLENDAM Telefoon, al leen I s avonds, 02993—64206 Griet, waarom lachje? Griet, wat segje van dat doosje? Sij stal het gis tren uit de knapsak van haar Joosje. Dumterirmr Splenclemus Gravure door Matthys Pool naar een schi Iderij door Cornelis Dusart voorstel lend een vrouw met ovale tabaksdoos en pijp. l, 14 ¯ De Nederlandse Wereldomroep in Huizen. De Phohi-zenders . "Als diep in de nacht het dorpje Huizen reeds lang is ingeslapen, dan gloeien in de lage gebouwen, even buiten de kom, nog enorme zendlampen; dan richten de 68 meter hoge draaibare antennemasten zich naar West-Indië en Zuid-Amerikaanse landen en zenden over duizenden kilometers afstand de roepletters "P C J" (Petrus Cornelis Johannes) de wereld in. Ver weg, in een vreemde stad of ergens in de rimboe of op een schip, zoekt een Nederlander de aether af, om een stem uit het vaderland in zijn toestel op te vangen" Met deze welluidende woorden begint een artikel die stond in het reeds jaren geleden opgeheven familieblad 'De Spiegel De jaargang van deze 'Spiegel' is mij onbekend. "Hallo, dames en heren. Hier is Holland, de PHOHI (Philips Omroep Holland Indië) op een golflengte van 25 . 57 ! Zo luidde de aankondiging van Edward Swartz, programmaleider en discjockey met zijn programma t' Happy Station" in de jaren '30. Hij deed zijn aankondiging in 7 talen. Op initiatief van Philips werd in juni 1927 de PHOHI' opgericht. Aanvankelijk stond de zender in Eindhoven, maar het bleek al spoedig dat de zender de meetopstellingen van de laboranten in de Philipsfabriek ernstig verstoorden en men verhuisde al in het najaar van 1927 naar Hilversum. Een houten keet achter de NSF -fabriek (Nederlandse Signaal Fabriek) aan de J . v.d. Heijdenstraat was snel gebouwd met vlak erbij de zingende torens de antennes . Dat die houten keet niet zonder gevaar was blijkt wel uit het feit dat men tijdens een uitzending er altijd met z'n tweeën in aanwezig moest zijn, want de spanning kon dan wel oplopen tot 10 . 000 Volt! De studio was aan de Larenseweg en ook in Amsterdam heeft men nog een tijdje een studio gehad. A1 spoedig huurden de omroepen zendtijd. In Hilversum waren dat de AVRO en de VARA. In Huizen werden zenders gehuurd door de KRO en de NCRV. Dit waren zenders ( -9 van de NDC), de Nederlandse Draadloze Omroep. Deze zenders, opgericht door de NSF in 19270 stonden op de plaats waar nu het ATT/Phi1ips -gebouw aan de Havenstraat staat . Zo kan men op oude radiotoestellen nog de zender 'Huizen' lezen. De twee zendmasten waren van staal en 65m hoog. De afstand ertussen bedroeg 250m. De geluidskwalitût liet echter nogal eens te wensen over en al in 1935 werden de zenders opgeblazen. Omdat Philips alle kortegolfaktiviteiten op een centrale plaats wilde hebben, werden alle zenders naar het zg. 'Phohicomplex' (nu Zenderwijk) in Huizen geplaatst. Er kwam een stenen gebouw en het zenderpark werd uitgebreid. Vier stalen zendmasten werden gebouwd door de Nederlandse Kraanbouwmaatschappij uit Utrecht. Om een nog groter bereik over de wereld te krijgen kreeg Philips de primeur een nieuw type zendmasten op te richten. Het bijzondere hierbij was dat de antennes in hun geheel zouden kunnen draaien naar elke gewenste zend- en ontvangstrichting. Om het gewicht te verminderen besloot men de torens van hout te laten maken. De bouwer hiervan werd de NEMAGO uit Doetinchem. 1, -15- Op een weiland naast het PHOHI-gebouwtje werden twee stalen cirkels met rails, met een middellijn van 48m op een betonnen fundering geplaatst. Deze fundering was 2.50m diep. Het spil werd vastgeklonken in 20m2 beton en daarop werden de 63m hoge grenenhouten torens gebouwd. Aan de voet was een toren ruim 13m breed. Iedere toren woog 8 ton. Alles bij elkaar woog het gevaarte 131 ton. Dat de torens van hout waren had niet alleen tot voordeel dat zij lichter waren maar ook dat de antennedraden van boven naar beneden gespannen konden worden; bij een ijzeren constructie zou er terveel stroom geabsorbeerd worden. Slechts een druk op het knopje en de electromotor bracht het gevaarte in de gewenste stand. Pijlen, merktekens en landaanduidingen vergemakkelijkten de bediening. Alleen als het regende of als het vroor ging een en ander nog wel eens mis . Tot aan het uitbreken van de oorlog verzorgde de NSF de uitzendingen vanuit Huizen. Maar op de avond van de 14e mei 1940 blies de Nederlandse genie na een legerbevel een groot gedeelte van de PHOHI-insta11atie op. Zo viel de bijna voltooide installatie niet meteen in handen van de Duitsers. Van het stenen gebouw bleef niets meer over. Op de plaats waar de versterkers stonden is later een houten schuur neergezet die dienst deed als magazijntje en timmerwerkplaats. De schade werd hersteld en de Duitsers maakten gedurende de oorlog gebruik van het zendstation. De programma ' s kwamen uit Duitsland en soms konden zelfs de bombardementen uit Duitsland hier op de radio worden gehoord. Een aardige anekdote is dat eens door een blikseminslag een storing was ontstaan. De mecanicien had de schade zo hersteld dat de zender niet meer naar Duitsland zond maar naar Alaska ! Pas na de oorlog werd dit 'euvel' ontdekt ! In oktober 1945 kwam de PHOHI-zender weer in de lucht. Deze is in 1958 afgebroken en getransporteerd naar Eindhoven waar hij terecht kwam in het Evol uon. Alle restanten werden opgeruimd en enige jaren later werden de eerste huizen gebouwd voor een nieuwe wijk: de Zenderwijk. Bron: a. t'een 't Spiegel b. "Aether" no. 23 en 24, 1992 Weet u nog bijzonderheden over de zenders of heeft u nog foto's dan houdt de Historische Kring zich gaarne aanbevolen. T. Kruijmer-Vos Een van de torens van binnen gezien. 15e jaargang nr. l , januari 1994