Op donderdag 23 januari was er weer een 'werkgroepenavond'. Op deze jaarlijkse avonden geeft iedere werkgroep van de Historische Kring Huizen een verslag van de werkzaamheden in het afgelopen jaar en worden de plannen (en wensen) voor het volgende jaar met het bestuur besproken. Het is elke keer weer ongelofelijk wat er gepresteerd wordt door de leden van de diverse werkgroepen en het bestuur is hun dan ook heel veel dank verschuldigd voor dit werk. Een verslag van de avond zal worden meegenomen in de stukken voor de algemene ledenvergadering van onze Kring welke plaatsvindt in mei.
De volgende ledenavond is op 6 maart in de Boerderij en zal in het teken staan van WestFriesland. Het Westfriesch Duo bestaande uit Theo en Els Spigt zal een programma verzorgen getiteld 'Beelden uit mijn kinderjaren'. Het is een terugblik op het Westfriese leven van 60/70 jaar geleden, met liedjes en voordrachten over onder andere de boerderij, de kachel, het bleekveld, de veldersboet en een zomeravond. Kortom, terug naar vroeger. lk zou zeggen, kom naar deze avond en geniet mee.
Met vriendelijke groeten namens het bestuur,
B. van Geenen, voorzitter
AGENDA     6 maart 2007    20.00 uur    Ledenavond in 'De Boerderij': Westfriesch Duo
Theo en Els Spigt, Beelden uit mijn kinderjaren.
15 mei 2007 20.00 uur Jaarvergadering Historische Kring Huizen, eveneens in de Boerderij

Van de Werkgroep Genealogie ontvingen we een aanvulling op de serie over de HZ 45 van Dick Schaap. Verder beschrijft Aartje Kruijning-Teeuwissen ijspret in vroegere tijden, geeft Harmen Kos een verhaal van de 18e-eeuwse Huizer geschiedschrijver Lambert Rijksz. Lustich over een booswicht uit Huizen uit die tijd, en beschrijft Dr. A.C.J. de Vrankrijker in 1946 de versieringen van Gooische huizen, in het bijzonder de Huizer 'spitsen en makelaars'. Met een gedicht uit 1908 over de heide, een kort bericht van de Dialect-werkgroep en de puzzel is dit blad weer vol.
Veel leesplezier gewenst,
Wendy van Noppen
VAN DE DIALECTWERKGROEP
In vorige Ratels is al iets meegedeeld over een nieuwe publicatie in Huizer dialect: 'Streekwoorden uit Huizen'. Het gaat om korte anekdotes rond een dialectwoord en zal uitkomen als onderdeel van een serie soortgelijke boekjes. De werkgroep is bezig met het verzamelen van geschikte woorden en verhalen maar kan nog anekdotes gebruiken!
Op het dialectfront is het verder op dit moment even pas op de plaats. We hopen later dit jaar weer meer te vertellen te hebben en houden ons als altijd zeer aanbevolen voor uw bijdra-
gen.
Ineke van Herwerden
DE 
IJSSCHOTS Aartje Kruijning-Teeuwissen
De laatste jaren wordt er veel gepraat over onze winters. Het is lang niet meer zo koud als vroeger, er valt bijna geen sneeuw en een kans op een Elfstedentocht lijkt al helemaal niet meer mogelijk. Het is natuurlijk waar, dat de winters van de laatste jaren niet meer zo koud zijn. Onze kleine kinderen weten niet meer wat 'bloemen op de ramen' zijn. Daar zijn onze verwarmde huizen natuurlijk ook debet aan, maar vijftien graden onder nul is een zeldzaamheid geworden. Ook de echte, hevige sneeuwbuien met in het verlengde daarvan de 'sneeuwpret van de jeugd' missen we de laatste jaren. lk weet wel, de ouderen zitten er bepaald niet op te wachten, maar we gunnen de jeugd wel het schaatsplezier en de sneeuwpret, want we weten nog heel goed, hoe fijn dat was!
De laatste Elfstedentocht ligt nog goed in ons geheugen, omdat ook de thuisblijvers, via de TV, alles konden meemaken. Voor ouderen is het een gelukje, dat het niet meer zo koud is.
Nu geen last meer van gladheid en ook niet meer door hevige sneeuwval aan huis gebonden. Was het niet in 1978 dat onder meer Friesland geteisterd werd door hevige sneeuwval en kou, kort na de jaarwisseling? Onze zoon Bram moest naar een boerderij in Bakhuizen, hij heeft er toen ruim tien uur over gedaan om er te komen. Als je terug denkt hoe koud onze ouders het vaak hebben gehad, dan zijn we ook een beetje blij met de zachte winters.
Maar in januari 1956 is het toch nog, hoewel laat, een strenge winter geworden. Het begon met ijzel, maar sneeuw en strenge vorst waren ook van de partij. Bergen sneeuw zijn er gevallen en toch konden we schaatsen, dat het een lieve lust was. lk heb het schaatsen geleerd op het ijs in de haven van ons dorp, nog voor de oorlog. Toen er later door een fabriek water werd geloosd, vroor de haven niet meer dicht. Geen probleem, we hadden ons IJsselmeer nog! Bij flinke vorst vroor het meer dicht en kon je er prachtige tochten maken, maar daar heb ik me nooit aan gewaagd. De ene keer maakten ze een ijsbaan het meer in en een ander jaar een baan langs de kust. Dat was ook het meest veilige. Vele, vele keren hebben we genoten van het ijsplezier. Als je thuis kwam, was je flink moe, maar na een stevige maaltijd knapte je weer op.
Het was inmiddels maart geworden en nog steeds erg koud. Vrijdagsavonds hoorden we, dat het de volgende dag mooi weer zou worden. Wij, als jongelui, maakten een plan om die dag te gaan schaatsen bij Oud-Naarden. De stad Oud-Naarden is in vroegere eeuwen opgeslokt door de Zuiderzee en ongeveer twee km. verder richting Amsterdam is toen de nieuwe stad Naarden gesticht. Het was zaterdagmiddag prachtig weer en met een heel stel gingen we schaatsen. Eigenlijk was het uitzonderlijk mooi weer! Half twee waren we op het ijs en met ons vele bekenden. Het was er zelfs druk. Ook een Huizer vrouw in klederdracht was op het ijs, samen met haar schaatsvriendin. Zij is de laatste schaatsster in Huizer klederdracht geweest (zie de foto op pag. 5 waar zij gefotografeerd is met een echtpaar uit Urk).

Er was bijna geen wind en mede daardoor kon je heerlijk schaatsen op de ijsvlakte.
Het zal ruim een uur later zijn geweest. De groep was verder weg en ik schaatste in mijn uppie langs de kust. lk schaatste graag alleen. Opeens ontdekte ik een scheur in het ijs van ongeveer vijf centimeter. Nou waren we dat wel gewend; gewoon er overheen schaatsen. Na een rondje gereden te hebben, zag ik, dat de scheur zeker tien centimeter breed was geworden. Ook geen probleem, maar ik waarschuwde wel m'n vrienden. Zienderogen werd de scheur breder en wij bleven aan de kustkant. Niet iedereen had de scheur gezien en dus werden ze geroepen terug te komen. "Het ijs is gebroken", schreeuwde we hen toe. Helemaal aan het eind van de ijsschots, want dat was het geworden, stonden twee oudere Huizer dames genoeglijk te keuvelen, met de rug naar ons toegekeerd. Inmiddels was de scheur al twee meter en was de grote groep met moeite van de ijsschots gekomen. Maar de twee dames stonden nog steeds in alle rust op het ijs, niet wetende, dat ze wegdreven. Roepen en schreeuwen hielp niet en niemand durfde erheen. Toen hebben we met zijn allen zo hard geschreeuwd, dat een van de dames omkeek. Met gebaren konden we ze aan het verstand brengen, dat er een probleem was. Rustig kwamen 'de twee schoonrijdsters' onze kant op. Eindelijk! Maar ze konden niet meer bij ons komen, want de schots dreef steeds verder van de kant af. Toen hebben een paar kerels de schaatsen, schoenen en kousen uitgedaan, de broekspijpen omhoog en zijn in het ijskoude water gestapt, om de twee op hun rug te nemen. Gelukkig kreeg de groep hen zover. Het was een complete film, want de dames werden met "volle bepakking" overgezet. Dat was heel moeilijk, zeker aan de rand van de ijsschots, met een kloof van vier tot vijf meter. Er ging een gejuich op toen de dames aan de kant stonden.
"Och, we hebben helemaal niets in de gaten gehad", zeiden ze. Ze waren het meer in gedreven zonder dat ze het in gaten hadden. We vertelden elkaar, dat wij nog nooit zoiets hadden meegemaakt. Het was een unieke gebeurtenis; dit is later ook nooit meer voorgekomen in ons dorp.
Wat was de oorzaak van de scheuring? Het bleek, dat de oostenwind plotseling naar het zuiden was gedraaid en nu de zee inwaaide. Gelukkig hebben de vrouwen niet mee hoeven te maken wat een vader met zijn twee zonen overkwam in de winter van 1849. Toen was het IJsselmeer nog de Zuiderzee (het verhaal heb ik mijn bezit.) Zij hebben dagen op een schots gedreven, rauwe vis gegeten en zijn eindelijk na veertien dagen gered. Een zoon overleed meteen na de redding en zijn vader de volgende dag. Je moet er niet aan denken.
Het verhaal van de twee vrouwen was een zeldzame belevenis, zo'n vijftig jaar geleden. En gelukkig met een goede afloop.


VORMERKELIJKE MISDADEN IN HUIZEN IN DE JAREN 1716 - 1720 Harmen Kos
Door de bekende historieschrijver Lambert Rijckz. Lustich (1654-1727), schepen van Huizen, zijn verhalen geschreven over verschillende zaken en gebeurtenissen tijdens zijn leven.
Eén van deze verhalen gaat over een aantal misdrijven gepleegd door ene Jan Gerritz. Backer, alias Jan Goossens. Dit verhaal is deels in een leesbare tekst gezet, maar de gedeelten cursieve tekst zijn letterlijk van Lustich overgenomen.
In het vissersdorp Huizen woonde in het jaar 1716 een booswicht van formaat, hij had geen enkel ontzag voor andermans huis en bezit. Want deze Jan Goossens zwierf door het dorp op zoek naar slachtoffers. Eén ervan was de chirurgijn Jacob Swart. Deze liep op een rustige avond in 1716, rond de klok van zeven, zich te verpozen binnen den dorpe Huijsen. Hij liep tussen het land van Steffen Lubbertsz. ter eenre zijde en dat van de weduwe Ariaantje Huijberts ter andere zijde, op s'Heeren wegen. Opeens stond Jan Goossens voor de chirurgijn te zwaaien met een bloot mes en dreigde hem het hert te willen afstootten.
De chirurgijn zag zich genoodzaakt tot securiteit van lijff ende leven met Vlugt sig in sijn huijs te salveren. Maar ook daar was hij niet veilig, want de booswicht zag kans met dat zelfde bloote mes in de vuist een seecker raam ende ijsere roede daaruit te forceeren. De booswicht wilde toen door het uitgebroken raam het huis van de heelmeester binnendringen. En hij, Jan Goossens wilde nog steeds de chirugijn het herte af te steekken, zoals hij meermaals mondeling verklaarde. Samen met zijn huisvrouw en gewapend met een stok verweerde de chirurgijn zich twee bange uren lang — dit volgens de akte van justitie. Toen kwam de dorpsschout op het tumult af en retireerde en gebood Jan Goossens op te houden. Waarop deze ijlings de benen nam en van het toneel der kleine veldslag verdween. Het vervolg van deze affaire wordt door Lustich niet vermeld.
Maar kort erna liet Jan Goossens opnieuw van zich horen zoals blijkt uit het volgende verhaal.
Inbreken was ook één van de misdaden van Jan Goossens. Samen met een broeder in het kwaad, Dirck Pieterz. Reijn, pleegde hij een inbraak in het huis van Aaltje Christoffels. Ze namen daar weg een reije silvere hemtrokknoope, een gouden spelt en item vier silvere knooppe. Ook een boeck met silvere krappe namen ze mee. En dan nog seven vierendeels gebloemt cattoen en twee ellen gestreept cattoen. In de haast namen ze van een seckere tafel ook nog een wit damast servette mee. De arme Aaltje onderging zo een flink verlies van haar sieraden en huishoudlinnen.
Een nog grotere misdaad had Jan Goossens op zijn kerfstok dat in het volgende verhaal vermeld wordt.
Samen met Dirck Pieterz. Reijn ging hij naar de Bunschoter Paardenmarkt. Onderweg in de omgeving van Bunschoten graasde in een stuck weiland het seeckere paart t'welck was toebehoorende aan Frederick Cnol/enburg, wonende tot Hilversum. Goossens en Dirck Reijn haalden het paard uit het weiland en brachten het ten huijse van Aert Theunisz. een hospes aen de Eembrugge. Daar werd het paard behandeld zodat het een ware gedaanteverwisseling onderging. De staert, maenen en t'hair van den harsses werd van het dier afgesneden. En de witte bles op het voorhoofd werd verdonkerd. Met dit paard toog Goossens en zijn maat - alsof het zijn eigendom was - naar de Bunschoter Paardenmarkt om het te verkopen. Een bakker uit 's-Graveland toonde belangstelling en Goossens liet het dier opdraven. De koop was na veel loven en bieden op enkele guldens na gesloten, toen er tumult ontstond. Frederick Cnollenburg die ook op de markt aanwezig was, hoorde dit handeltje aan en richtte zijn aandacht op het paard waar het om ging. Tot het bij hem begon door te dringen dat het veranderde dier zijn paard was. Waarop hij aan Jan Goossens de dringende vraag stelde, hoe hij het paert had kunnen meenemen. Jan Goossens stelde dat hij het paert niet had meegenoemen, t'dier was hem agter aen gelopen, hoort het u toe so neem het nae u. De diefstal van het paard werd als een ernstig misdrijf gezien waaraan de booswichten zich schuldig hadden gemaakt. Dirck Pieterz. Reijn wist te ontkomen, maar Jan Goossens werd gearresteerd en naar Naarden gebracht, opgesloten inde stadsgijselkamer. Op bevel van de Baljuw van Gooiland werd hij uit Huizen op een wagen naar Naarden vervoerd en daar in afwachting van swaarder sententie en overdencking van sijn sonden, twee keer in het Jan Duijmengat geset (er wordt door Lustich niet bijgezegd wat dit inhield). In ieder geval bekende hij vlot zijn misdaden, waarop als straf het schavot stond.
Ondanks zijn misdaden had Jan Goossens vrienden die hem van de schavotstraf wilden redden. Ze beraamden dan ook plannen om hem uit de gevangenis te bevrijden. Dit plan werd op Sonnennagt tusschen 22 en 23 september deeses Jaer 1720 uijt de gijselkamer is uijtgebrocken, ende so met het openen van de Poort bij Sonnenopgangh. In sijn huijs alhier gekoemen sijde, sijn Slegte kleederen afgetoegen, ende sijn beste aengetoegen hebbende is van huijs gegaen. In het huis van den bandijt Huibert Roos, dronk hij enige halfjes, en reed daarna te paard naar Eemnes en vandaar naar Putterdijk, waar hij zijn vroegere makker Dirck Pieterz. Reijn weer ontmoette. Daar werd uitvoerig het verhaal over sijne uijtbrekinghe, die volgens overlevering luidde 'Daer stont een pael aen de kooij daer de gevangene konde op ruste, die daer uijtgehaelt, de pael met stroo bewonden ende daermede de ijsre roede in het raamt van de gijselkamer ende die omtrent tien voet hoogt stonden in soverre geboegen dat hij daer door konde. Voorts had hij sijn hemd en laeken gescheurd, zijn kleren uitgetrokken en door het gat naar buiten gegooid. Met zijn naakte lijf had hij zich door de gemaakte opening gewrongen, zijn kleren opgezocht en zich soo neergelaeten op t' huis van een Joodt die aan de oostzijde van de gijselkamer woonde. Via de goot van dat huis had hij weten weg te spoeden, om zodoende Naarden te ontvluchten.
Dit alles volgens Lustich. Voor Jan Goossens was de vrijheid echter van korte duur. Hij werd voor de tweede keer gevankelijk naar Naarden vervoerd en hoorde daar zijn vonnis uitspreken. Op 16 december 1720, werd uit naam van de Baljuw van Gooiland, door de schout van de stad Naarden, Gerardus Tengnagel zijn vonnis geveld, die luide: 'Verbanning uit de Landen van Gooiland en Westfriesland, op straffe van geeselinge met roeden, door de scherprechter en nog erger: 'voor altijd gebrandmerckt met het Stadswapen, door gloeijende ijsers'. De verbanning gold voor altoos ende eeuwig op pene van noch swaardere Straffe so hij ooij weder in deze lande gesien soude worden. Om er zeker van te zijn dat Jan Goossens echt zou verdwijnen, kreeg hij drie gulden reijsgelt uitbetaald. Of deze opmerckelijken Jan Goossens ooit weer in Huizen is teruggekeerd, staat niet in de annalen vermeld. Hij zal waarschijnlijk zijn makker in het kwaad Dirck Pieterz. Reijn in Putterdijk opgezocht hebben, hij was uit Gooiland verbannen en was daar weer vrij man.
Bronnen:
    Oud-Rechtelijk Archief-ORA, 1720/1722, Rijksarchief Haarlem (RAH)     Journaal Lambert Rijckz. Lustich, Verzameling Handschriften, RAH.
{WAT ONS VAN OUDEN TIJDEN BLEEF
9$ MAKELAARS op GOOISCHE HUIZEN
door Dr. A.C.J. de Vrankrijker
[Onderstaand artikel verscheen in drie delen op respectievelijk 23 november, 7 en 21 december 1946 in het Land- en Tuinbouwblad voor de provincie Utrecht en omgeving. Het is een goed voorbeeld van wat er in het archief van de Historische Kring Huizen zo al te vinden is. De tekst is overgenomen in de toenmalige spelling. Red.]
In het Gooi zijn tal van oude gewoonten spoorloos verdwenen voor den drang van den nieuweren tijd. Van oude woningtypen is eveneens een massa zonder spoor of teeken aan den wensch tot vernieuwing ten offer gevallen. Begrijpelijk is dit wel, want woningen uit lang vervlogen eeuwen waren heel vaak al te laag van zijmuren en plafond. In het dorp Huizen zijn er nog te vinden, die niet hooger dan 1.20 meter gemetseld waren, doch later verhoogd zijn. Vaak werd er ook met hout gewerkt, vooral aan den achtergevel en ook aan schuren; dit kwam immers veel goedkooper uit in het bouwen, doch het eischte ook snelIer vernieuwing.
Maar wat er ook verdween, veranderde of vernieuwd werd, één bepaald element op het dorpswoonhuis, de boerderij, de stal en de schuur heeft men vrij algemeen behouden, de versiering van den geveltop. De echte Gooische geveltop kent nog altijd sierselen aan den makelaar, die er puntig op gezet is, of den spits, die er tegen aan werd getimmerd.
Zulk een versiering bestaat uit hout op hout, nooit hout tegen steen. De voorgevel van een boerderij, die geheel uit steen is gebouwd en met riet gedekt, dus geen houten daklijst en windveeren bezit, werd en wordt afgemaakt met een steenen top. Het dak, dat met pannen gedekt is, heeft noodzakelijk wel een houten daklijst en daar steekt de makelaar als een paal boven uit. De houten gevel, met riet of met pannen, wordt altoos afgemaakt met een spits, een min of meer met figuren uitgezaagde plank, die tegen de top gespijkerd is en daar gedeeltelijk boven uit steekt.
Zooiets is geen specifiek Gooisch verschijnsel. In allerlei streken van het land vindt men dergelijke versieringen. Wie er maar op let, ziet ze overal, zelfs niet alleen op het platteland, vaak ook in stadjes, waar in oude tijden boeren woonden, die daar een toevlucht zochten wegens de onveiligheid van het platteland. Dikwijls ziet men in een bepaalde streek een eigen wijze van versiering. Een symbool, dat men ergens veel gebruikt is dikwijls elders volkomen onbekend. Zelfs verschillen meermalen in één streek de dorpen onderling duidelijk van elkaar.
Wanneer wij ons nu verder voornamelijk tot het Gooi bepalen, merken wij dadelijk op, dat Huizen opvallend afsteekt van andere dorpen. Wij zien daar bijna huis aan huis den makelaar met bepaalde in hout uitgezaagde figuren ter weerszijden. In de andere Gooische dorpen hooren deze kennelijk niet thuis. Wij zien daar slechts somtijds iets, dat er op lijkt, als versiering op de leelijke burgerbouwsels van een halve eeuw geleden, smakelooze namaak van wat een aannemer van elders overnam, zonder eenige traditie en daardoor zinloos.
Wat wij hier schreven, geldt voor heel Huizen en daar voor vrijwel alle steenen gevels met een houten daklijst. Daarnaast ziet men in het Noordelijk deel van het dorp ook spitsen uit een plank uitgezaagd, met name op houten schuren en schuurtjes. Buiten Huizen zijn deze algemeen geweest. Wij zien er daar nog altoos op de houten schuren, zelden op een woonhuis of een boerderij, omdat deze van steen met een rieten dak zijn. Intusschen is de achtergevel vaak van hout, en dan staat er wel een spits op. Zoo ziet men dat ook in Blaricum en Laren. Eveneens in dorpen als Eemnes, 's-Graveland, Kortenhoef en in Muiderberg. Ook binnen de vestingwallen van Naarden staan nog tal van houten schuren met een spits. Hilversum heeft er nog enkele, en ook een paar blokken arbeiderswoningen zijn daar vaak van spitsen voorzien.


Te Bussum vindt men haast niets, zeer verklaarbaar, want een eeuw geleden was dit dorp een gehuchtje met nietige bouwseltjes, waarvan bijna niets over is gebleven; in de enorme uitbreiding is alle traditie van de kleine oorspronkelijke bevolking verloren gegaan.
De gewoonte om den gevel van een versierden makelaar of een spits te voorzien, sterft uit. Geen van beide vormen zij een onderdeel van de constructie. Zij vergen extra kosten voor bouwen en onderhoud. Daarom worden ze in den modernen tijd vaak weggezaagd, als de schilder aan het huis gaat werken. De makelaar verdwijnt of wordt van de versiering beroofd. Op nieuwere huizen wordt deze niet meer geplaatst, want ons moderner huizentype (laat ik zeggen van na 1915) leent er zich niet toe. De spits heeft een langer leven, omdat deze gewoonlijk niet geverfd wordt, maar geteerd, want de schuur of de houten achtergevel wordt gewoonlijk aldus behandeld. Kosten zitten er nauwelijks aan, waardoor er weinig aanleiding bestaat om met een oude gewoonte te breken, al is de beteekenis daarvan volkomen vergeten.
Wij gaan nu eens zien, wat er aan de spitsen op te merken valt, en daarna den Huizenschen makelaar bekijken. lk heb ze in het Gooi en omgeving verzameld en in een uitgebreide collectie teekeningen vastgelegd. Gesorteerd op figuren geven ze een aardig overzicht over de soorten en ontwikkeling.
De spitsen nader bezien
Bij de spitsen zag ik zeer eenvoudige. Zoo een gewone plank, bovenaan naar twee kanten afgezaagd op schuren binnen Naarden (zie fig. 1).
Weinig verschilt hiervan de plank op een Blaricumsche schuur, die wat hol is uitgezaagd aan de punt (fig. 2).
Vandaar komen wij op het uitzagen van een eenvoudige uitholling onder deze punt. Primitief timmermanswerk is dat vaak, waarbij met rechte zaagsneden een gleuf is uitgehapt. lk zag daar simpele voorbeelden van te Laren, in Naarden en aan de trekvaart naar Muiden. Blaricum toont een voorbeeld met meer sierlijkheid, doordat de uitholling rond is (fig. 3).

    Fig. 1 Naarden    Fig. 2 Blaricum    Fig. 3 Blaricum
Huizen spant de kroon
Van deze soort is in elk dorp wel een voorbeeld te vinden van grover of fijner aard. Huizen spant de kroon in de betere soort. Het is trouwens bekend, dat men daar meer gevoel voor zuiverheid en vervolmaking van den vorm vindt dan ergens anders in het Gooi. De Huizer bezit een speciale aanleg voor lijnenspel, hij heeft liefde voor den vorm en het talent om te teekenen. Wie houtzaagwerk wil maken, moet allereerst beschikken over de mogelijkheid om te ontwerpen en zuiver te schetsen. De Huizer bezit inderdaad dit talent. De schooljongen aldaar is vaak een geboren teekenaar van den zuiveren lijn. De zin voor versiering bezit het dorp ook meer dan de omgeving (niet in kleur, wel in vorm), zonder overdaad. Men ziet er mooie spitsen met figuren uit harten en ruiten, die soms ook op de windveeren zijn aangebracht (fig. 4).
Huizen geldt vaak als stijf. In het lijnenspel der spitsen komt dit niet uit. Eerder moet men dit gebrek in Laren zoeken. Men vergelijke hiertoe fig. 5, die een symptoom van dit verschijnsel is; dit wil inmiddels niet zeggen, dat daar geen sierlijker vormen voorkomen.

    Fig. 4 Huizen    Fig. 5 Laren
Merkwaardig, doch verklaarbaar, is dat in het hout van de spitsen vaak figuren voorkomen, die men bij oudere bouwstijlen in steen op stadshuizen kan aantreffen. Evenals de mode in de dorpen vroeger een eind achterbleef bij die in de groote steden, bouwde men op het platteland nog tientallen jaren naar voorbeelden, die in de stad al weer verouderd waren. Zoo valt het op, dat tot in deze eeuw in de dorpen op huizen en schuren versieringen aangebracht werden, die tot een bouwstijl uit de 18de eeuw behooren. Tot deze categorie breng ik de spitsen terug, die hun voorbeeld vinden in de vaasachtige figuren, die oudtijds in steen op stadsgevels werden aangebracht. Men zie de afbeeldingen 6 en 7 uit Eemnes en Laren, beide meermalen voorkomend. 
    Fig. 6 Eemnes    Fig. 7 Laren
Men maakte hier weer variaties op door de holten dieper uit te halen, waardoor men de sikkel van een halve maan krijgt (b.v. bij Hakkelaarsbrug). Andere variaties hadden een parallellfiguur midden in de plank uitgezaagd en aan den onderkant een bel of een eikel (zie fig. 8 Huizen en 9 Laren). Eemnes, waar de versieringen vaak wat stijver en ook drukker zijn, heeft verwant hiermee producten als figuur 10.

    Fig. 8 Huizen    Fig. 9 Laren    Fig. 10 Eemnes
Harten, ruiten, eikels en de vaasvorm zijn de meest voorkomende motieven in de versiering. Daarnaast ziet men ook wel cirkels, soms opengezaagd, zoodat een in vieren gedeeld rad ontstaat, vaak ook dicht. Het is helaas niet mogelijk hier van alles een voorbeeld te toonen. Zoo kan ik ook niet laten zien, hoe soms allerlei elementen vereenigd zijn. Voor enkele vind ik nog een plaats. Zoo voor 'n Blaricumsch type, dat gekroond is met een klaverblad (fig. 11). En dan moet ik nog wijzen op het oeroude symbool van den levensboom, dat hier in hout zeer zelden voorkomt. Men ziet het duidelijk verwerkt in figuur 12, geteekend naar een voorbeeld onder 's-Graveland. Hetzelfde motief vond ik ook in Kortenhoef en Eemnes.

Fig. 11 Blaricum Fig. 12 's-Graveland
De Huizensche makelaar
Het wordt tijd, dat wij nog even aandacht schenken aan de specifiek Huizensche versierde makelaars. Uiteraard vindt men deze in allerlei variatie. Ze zijn echter duidelijk tot één grondmotief te herleiden. Door vergelijken van al mijn teekeningen kwam ik tot de conclusie, dat op een huis in het Noordelijkste deel van het dorp op vÔÔr- en achtergevel de versiering staat, die het dichtst bij het oermodel komt. Het type (fig. 13) herinnert duidelijk aan het overbekende Friesche oelebord, dat bestaat uit twee zwanen. Hier heeft men ze opengewerkt en herinneren de koppen meer aan slangen dan aan zwanen. Dit is te verklaren, doordat men in den loop der tijden het oervoorbeeld heeft vergeten en eeuw in eeuw uit de timmerman iets naar eigen smaak veranderde.
In dit verband is het opmerkelijk dat de Huizensche timmerman nog het woord ulebord kent. Wanneer ik goed ben ingelicht, is deze benaming daar van de dakversiering overgegaan op steunbalken onder een breeden dakrand.
Dat Huizen dus — zij het bijna steeds volkomen onherkenbaar vervormd — het oelebord kent, is niet verwonderlijk. Men neemt immers vanouds aan, en terecht, dat het dorp meer Friesch dan Saksisch is, in tegenstelling met de omgeving. Uit de dakversieringen, die buiten Huizen in het Gooi niet inheemsch zijn, blijkt dit nu eens te meer.
lk zei al, dat de oorspronkelijke figuur veranderd, vervormd en vergeten is. Toch herinnert soms nog iets daaraan, en wie fig. 13 vergelijkt met de afbeeldingen 14, 15 en 16 ziet duidelijk volgorde en ontwikkeling. Met een reeks teekeningen naast elkaar gelegd ziet men ook, hoe onderaan een naar buiten wijkende krul groeide, zoodat tenslotte het veel voorkomende type van fig. 17 ontstond. 
Fig. 13 Huizen Fig. 14 Huizen Flg. 15 Huizen

Het is aardig om te zien, hoe de figuren gegroeid zijn. lk wil hiermee niet zeggen, dat men nu versieringen uit een reeks van eeuwen nog in het oorspronkelijke hout ziet. Dit materiaal vergaat nu eenmaal vrij snel. Wij stellen dus alleen vast, dat bij vervanging op sommige huizen nog een ouder model is behouden, terwijl op andere een nieuwere mode volgde. Het is dus geenszins zÔÔ, dat een oud huis een oud model toont.
Er is nog heel wat meer te vertellen van deze makelaars. Opvallend is, dat soms zelfs de oorspronkelijke punt, de makelaar, ontbreekt en beide figuren tegen elkaar staan. zôô komt er een eenigermate cirkelvormige figuur te voorschijn. Ook wel, men ziet een vereenvoudiging, waardoor slechts een enkele krul is overgebleven. Enkele malen heeft de timmerman zich ook beijverd om een rijkeren dorpeling zoo iets moois en bijzonders te maken, dat men het oorspronkelijke voorbeeld in het geheel niet mee herkent; ik geef uit mijn collectie hiertoe figuur 18. Juist van dergelijke verwordingen treft men buiten Huizen wel enkele voorbeelden aan. Zij missen dan bijna steeds de gave omlijning, waardoor zij overdadig en leelijk aandoen. Daar ontbreekt de gezonde traditie. Te Huizen kan men dit maar zelden zeggen.

Fig. 16, 17 en 18 Huizen
Er rest ons nog de vraag, hoe men aan de beschreven versieringen is gekomen. Tijdens den laatsten oorlog is er nog al eens geschreven over Germaansche symbolen, die onder het volk zouden leven. Elke S-vorm heette toen een odalrune (familie van de wolfsangel). Men zag in elken ruitvorm een Germaansch symbool, eigenlijk in iedere figuur een rune. Hierin heeft men toen schromelijk overdreven. Na den oorlog wordt door sommigen alles eenvoudig tot fantasie van een timmerman verklaard, zonder eenigen achtergrond of beteekenis. Ook dit is dwaasheid. De waarheid zal ergens in het midden liggen.
Het is moeilijk te zeggen, hoe de vork dan wel in de steel zit. ledere boer liet makelaar of spits aanbrengen, omdat dit nu eenmaal gewoonte was. De timmerman zaagde, zooals dat vanouds gedaan werd, naar zijn opdracht. Wij zagen, dat de figuren zelf in het algemeen wel op verklaarbare grondtypen terug te brengen zijn. Een versiering met harten, ruiten, eikels e.d. behoeft niet uit een oer-Germaansch voorbeeld, uit runen voort te komen. Dat kunnen inderdaad verzinsels van een timmerman zijn. Dat de Huizensche krullen niet op odalrunen terug gaan, zagen wij reeds. Het is duidelijk, dat een deel der versieringen terug gaat op oudere steedsche voorbeelden. Ook de versieringen terzijde van dakkapellen, die krullen en spiralen vertoonen, kan men terugvoeren op de steenen topgevels der steden, die in de 17de en 18de eeuwen denzelfden vorm vertoonden. En deze zijn weer variaties in steen op de Middeleeuwsche houten huizen, op den makelaar, die daar al op geplaatst werd. Het Middeleeuwsche gewone burgerhuis in stad en platteland zal van vrijwel gelijk type zijn geweest. Wanneer het land dus iets overnam van het steenen stadshuis uit de 17de of de 18de eeuw, gebruikte het elementen, die het eeuwen geleden in hout reeds had bezeten. Men vindt zelfs in de gebogen lijnen der windveeren van een boerderij of dorpswoonhuis uit het laatst der vorige eeuw soms de topgevels van 18de eeuwsche stadshuizen en die het Middeleeuwsche houten huis in den grondvorm al kende.

Voor mij ligt het vraagstuk niet zoozeer in de quaestie, waar de versieringen vandaan kwamen, als wel in de vraag hoe men er toe kwam om een paal boven den nok te laten uitsteken of een plank tegen den gevelpunt te slaan. Wanneer dit eenmaal gebeurd is, volgt de versiering van zelf, enkele keeren uit oeroude symbolen, anders uit motieven, die uit de natuur voorhanden waren, op de derde plaats uit vormen, die de stadsbouwmeester verzon of uit klassieke bouwwerken overnam.
Hoe men er toe kwam om een makelaar of spits aan te brengen, is dus de grondvraag. Men kan dan antwoorden, dat er een neiging bestond om te bekronen, te versieren. Wij kunnen ook zeggen, dat de punt een soort bliksemafleider was tegen geesten. Toen 't geestengeloof week, werden de spitsen behouden om de sierende werking en uit gewoonte, misschien uit een onbewust levende vrees, dat het kwaad zou komen, wanneer men zulks naliet.
Deze veronderstelling schijnt mij toch niet juist. Dat is te zeggen oorspronkelijk was het zÔÔ niet, hoewel men later deze beteekenis bedacht kan hebben. Was het wel zoo, dan moest men ook op schilddak of wolfseinde een punt vinden, hetgeen niet het geval is.
lk zie op Middeleeuwsche miniaturen en schilderijen het antwoord op de vraag. De huizen werden toen geheel van hout gebouwd, ofwel uit een houten geraamte, waartusschen men vlechtwerk aanbracht, dat met leem besmeerd werd. De constructie van den geveltop was een driehoek van balken; uit den top ging een balk (de stijl) recht naar beneden naar den regel, en vaak liep er van het punt van samenkomst van stijl en regel een schoor schuin naar het midden van elk der beide opstaande zijden. Door de stijl boven de kap uit door te trekken, kon men de samenkomende schuine balken gemakkelijker aan deze bevestigen. De bovenaan uitstekende stijl werd aan het einde puntig afgezaagd tegen inwateren en ... daar stond de makelaar. Deze constructie ziet men nog dikwijls op ouderwetsche steenen huizen, waar zij nu buiten het muurvlak ligt.
Op de Kerststal van een "Geboorte" schilderij van Petrus Christus (gestorven in 1473 te Brugge) zag ik de oorsprong van de spits. Bij dezelfde constructie als zoo juist beschreven steekt de stijl niet boven het dak uit. Daar is echter een plank tegen de verbinding geslagen om deze te verstevigen (zie fig. 19). Dit is de spits geworden. Dat deze nu met allerlei motieven vaak versierd wordt, is vanzelfsprekend. Op Middeleeuwsche afbeeldingen zag ik er wel een kruis op.

Fig. 19

lk hou van de heide, de groote heide, lk hou van haar breede luchten, en blijde
Dravende, jagende wolkendrom, En van haar statige bosschen rondom!
lk hou van haar stille verlatenheid,
Van haar droom'rige, dorre eenvoudigheid, Van haar eenzame, onafzienbare rust,
Van haar plechtige grootheid, onbewust ...
Bij regen, bij donkere somberheid,
Bij treurige, grijze eentonigheid,
Dan vind ik zoo vaak in haar eenzame smart, Dezelfde weemoed die weent in mijn hart.
Maar wat ik voor schoonheid bij zonneschijn zag,
Nooit kleuriger vreugd dan de heidelach, Want ik zie in haar innige glans en gloed 't Blijde geluk van mijn eigen gemoed!
lk hou van de heide, om haar gezonde Onstuimige wind, met z'n ruwe en ronde Manieren, z'n jub'lende, krachtige jeugd, lk hou van de heide, haar weemoed, haar vreugd!
    N. Jaarsma    (Boon's Magazijn, Deel 18 (1908), dl. 2, blz. 30