Voor u ligt al weer het eerste nummer van de Ratel van het jaar 2002. Het bestuur wenst u hierbij dan ook het allerbeste voor dit jaar en niet te vergeten een goede gezondheid toe!
Ook de eerste bestuursvergadering is al geweest; verder is het Boerderij project van start gegaan. Voor dit project is een werkgroep in het leven geroepen, waarin afgevaardigden deelnemen van alle cultuurhistorische instellingen in Huizen, zoals het museum Het Schoutenhuis, stichting Behoud Het Oude Dorp, het Klederdrachtmuseum Huizen en de Historische Kring Huizen. De werkgroep wordt ook ondersteund door enkele vrijwilligers, die hun wortels hebben in de agrarische bevolking van Huizen. De bedoeling is alle nog bestaande gebouwen in Huizen, welke ooit de functie van boerderij hadden of misschien zelfs nog hebben, vast te leggen op foto. Daarnaast wordt ook een beschrijving opgesteld van de panden volgens een standaarddocument van de provincie NoordHolland. Dit project loopt door de gehele provincie en wordt door plaatselijke werkgroepen ondersteund. Het jaar 2003 is (zoals u waarschijnlijk weet) namelijk uitgeroepen tot het "jaar van de boerderij"; hierop komen wij uiteraard later nog uitvoerig terug.
De Klederdrachtgroep van onze Historische Kring is door de provincie Noord-Holland uitgenodigd 0111 als Burgerwacht deel te nemen aan de festiviteiten ter gelegenheid van het huwelijk van Prins Willem-Alexander en Maxima op 2 februari 2002. De provincie mag in totaal 40 personen naar het feest sturen en daar komen er 20 van uit Huizen. U ziet het, onze Historische Kring is druk met allerlei projecten en dat kan alleen met de steun van onze leden. Al met al gaan we een druk jaar tegennoet, waarbij we helaas nog steeds de steun van een penningmeester ontberen. Dus kijk nog eens rond in uw familie of relatiebestand.
Als laatste wil ik u wijzen op onze interessante ledenavond in theater 'De Boerderij' aan de Hellingstraat op dinsdag 12 februari a.s. De aanvang is om 20.00 uur en het programma zal in het gedeelte voor de pauze de Erfgooiers behandelen. Na de pauze worden er dia's vertoond van het Oude Dorp. De avond wordt verzorgd door mevrouw Aartje Kruijning en de toegang is voor leden van onze Kring gratis. Graag tot ziens op deze avond!
B.J. van Geenen (voorzitter)

Wij hebben bijzonder veel en en vooral plezierige reacties gehad op ons laatste novembernummer over de ramp met de HZ 234. Doordat wij echter een pagina teveel tekst hadden ingeleverd, moest er op het allerlaatste moment gesnoeid worden in de tekst. Per abuis is bij het verhaal over de HZ 234 het dankwoord van de auteur weggevallen, waarvoor namens de redactie onze excuses. Klaas Westland heeft namelijk bij het schrijven van het verhaal ook steun gehad van Jan Veerman, die een deel van het oorspronkelijke verhaal leverde en de tekst nauwgezet heeft gecontroleerd. Verder van Piet Wiersma van onze werkgroep genealogie, die de familiegegevens heeft gecontroleerd en van Peter Dorleijn van de Vereniging tot Botterbehoud, die de prachtige tekening had gemaakt en het maritieme gedeelte heeft gecontroleerd. De hoeveelheid informatie die Klaas Westland had verzameld over de HZ 234 heeft hem ertoe verleid nader in te gaan op de historie van de Noordzeevisserij vanuit Huizen. Met plezier kondigen wij u hierbij het vervolg op zijn verhaal aan. Een onbekend en bijna vergeten gedeelte van de Huizer historie wordt naar boven gehaald. Wij wensen u veel plezier toe tijdens het lezen van dit nummer!
Wendy van Noppen
QCHTqVOORSTELLING VAN NAARDEN
Klaas Westland & Hans van Wieringen
Onderstaand een beknopte ()Inschrijving vall een korte pels- of ii'andeltocht langs de resten van de Voorstelling vall Naarden uit 1914-1918. Voor bijzonderheden over de Voorstelling van Naarden verwijzen vvij u naar hel artikel van Hans van Wieringen in het meinununer van ons blad. De route is niet bevregll'ijz,erd en gaat sonis dwars door struikgelvas en bebossing heen. Aangepast schoeisel en kleding 11'01(11 aangeraden en op sonnnige plekken kunt u beter de Jiets even

achterlaten. Wij wensen u veel plezier met deze tocht!
De start is bij het restaurant 'De Kalkovens' aan de oude haven van Huizen. Deze oude duintop, waar het restaurant is aangelegd, was de plaats waar de vissersvrouwen in de negentiende eeuw bij storm en ontij stonden te wachten op de veilige terugkomst van de botters. Ook nu nog heeft u een mooi beeld op het Gooimeer. Na de Eerste Wereldoorlog werden de loopgraven en schuilplaatsen van de stelling opgeruimd. Het hout wat bij deze opruiming vrij kwam, werd op een plek aan de oude haven bewaard. Gedeeltelijk is dit hout later nog gebruikt voor de opbouw van een muziektent op het Oude Raadhuisplein in Huizen.
Onze tocht gaat over de IJsselmeerstraat eerst westwaarts richting Naarden. Voorbij de rioolzuivering gaat u meteen rechtsaf het fietspad langs het Gooimeer op. U fietst nu over de voormalige warande De Wolfskamer; een warande was een middeleeuws jachtgebied op klein wild. Aan uw rechterkant ziet LI de blauwgraslanclen van Staatsbosbeheer, een beschermd natuurgebied. In dit gebied kunt u tal van vogels waarnemen en soms wild, zoals reeën. Aan het eind van de dagcamping 'De Wolfskamer' is de grens gesitueerd tussen Huizen en Naarden. Deze grens wordt geaccentueerd door een hoge aarden wal, de oude middeleeuwse banscheiding tussen Naarden en Huizen. Maar behalve banscheiding had deze aarden wal ook tot doel het loslopende vee van de Erfgooiers op de Wolfskamer te beteugelen, de wal staat clan ook bekend onder de naam de 'Koedijk'. Deze dijk liep tot voorbij het dorp Huizen, tot aan de warande 'De Rijsbergen'. Op vele plaatsen is in Huizen deze oude Koedijk nog te herkennen. De koedijk op de Wolfskamer is ongeveer ook de plek waar tot 1853 de haringschuiten en de botters van de Huizer vissers op de ree lagen te wachten om gelost te worden. Pas in 1853 werd na herhaaldelijke verzoekschriften een haven aangelegd.
Na deze uitweidingen gaat onze tocht verder langs het fietspad en verlaten we het grondgebied van Huizen. Aan uw linkerkant kunt u duidelijk de afgeslagen klifkust herkennen. Door het opdringende water van de Zuiderzee is in de loop der eeuwen heel wat land hier afgeslagen. Na circa driehonderd meter komt u langs de Aelberg. een van de mooiste uitzicht-punten van het Gooi. In het water van het Gooinneer ziet 11 vaak foeragerende talingen en in het riet zijn heel wat vogelgeluiden te herkennen. Als tl geluk heeft kunt u een kiekendief in zijn vlucht waarnenoen, deze heeft hier vlakbij zijn nest. Aan de anclere kant van de Aelberg liggen op de Noorder Eng de haring-akkers. De officiële naaill van dit gebied is de Naarder Eng, maar in Huizen wordt altijd gesproken over de Noorder Eng. De reden hiervoor is dat de akkers in gebruik waren bij Huizer boeren en de eng ligt aan de noordkant van Huizen. Aan het eind van het seizoen werd er vaak zoveel haring aangevoerd, dat ze niets meer opbrachten. Of het was te warm waardoor de vangst bedierf. De vissers losten clan hun waardeloze vangst op de akkers achter de Aelberg; de boeren gebillikten de haring als meststof. Na de aanleg van de haven in 1853 verdween dit gebruik. Iets verderop langs het fietspad ligt het N.T.K.C. kampeerterrein. Dit afgesloten terrein is exact de plek waar de infanterieschans 7 was gelegen in 1914-1918. Vanwege het besloten terrein kunnen we u hier niets van laten zien. Nadat u het kampeerterrein bent gepasseerd gaat u meteen linksaf een zandpad op. Na ongeveer tweehonderd meter neemt u het vierde paadje rechtsaf het bos in. Het is even zoeken, uw herkenning is de aarden wal van de infanterieborstwering, een verhoging van circa één meter. Voor u ziet u de droge gracht met daarachter de verhoogde infanterieborstwering in de vorm van de aarden wal. In het bos tussen deze aarden wal en de Eukenberg kunt u op tal van plaatsen kuilen en gaten in de bodem herkennen. Dit zijn niet nader te specificeren plekken, zoals verbandplaatsen, verzamelposten, latrines, telefooncentrales, etc. Op sommige plekken, zoals vlak bij de Eukenberg, waren de commandoposten voorzien van een simpel betonnen dak. Vermoedelijk was dit een mitrailleur-opstelling. De schuilplaatsen waren voorzien van een houten dak van stevige palen Inet een aarden laag. De tocht gaat verder over een smal paadje dat boven op de verhoging van de infanterieborstwering loopt, na ongexeer tweehonderd meter komt u op een breder zandpad uit. U gaat rechtdoor, zuidxvaarts richting Huizen. De moeilijk herkenbare verhoging van de borstwering ligt aan uw rechterhand, na ongeveer driehonderd nneter aan uw linkerhand. U loopt dus het eerste deel min of meer in de droge gracht. Op sommige plaatsen is de borstwering voorzien van konijnenholen; kinderen werd vaak wijsgemaakt dat hier boskabouters woonden. Nadat u het bos uitkomt, met aan weerzijden akkers, blijft u het pad volgen; na een haakse bocht komt u op een driesprong. U bent inmiddels aangekomen op het open landschap van de Noorder Eng. Een zeer oud boerenlandschap met akkers en bosjes. Het Gooise Natuurreservaat probeert hier de oude natuurwaarden te herstellen, bijvoorbeeld door de aanleg van boekweitakkers. Ga hier linksaf de Hoge Zeeweg op, ook dit is een zandpad. Na ongeveer honderd meter gaat u rechtsaf, de Oud Naarderweg op. Na circa vijftig meter ziet u aan uw rechterhand een bosje langs de weg liggen. Dit bosje verbergt de resten van een infanteriepost, onder meer zijn herkenbaar de borstweringen. Minder tot niet herkenbaar zijn de schuilplaatsen en commandoposten. Het beste kunt u het bosje even inlopen. Na verkenning van dit bosje gaat u weer terug naar de Hoge Zeeweg en ga bij de driesprong rechtsaf, richting de Driftweg. Aangekomen op de Driftweg, een geasfalteerde weg langs de bebouwing, gaat u rechtsaf tot aan het einde van de Driftweg. Hier met de bocht mee linksaf, over de Van Hoorns Houtweg. Hoewel niet zichtbaar loopt de Driftweg overigens als zandpad wel rechtdoor het bos in.
De Driftweg is een oude schapendrift vanuit Huizen naar de schaapskooi op de Nieuw Bussummer-heide. Over deze weg werden de schapen van de Huizer boeren gedreven door de schaapsherder naar de hei. Van de Voorstelling van Naarden is hier voor het eerst even niets te zien, recentere huizenbouw en een zandafgraving hebben alle resten vernietigd. Op het kruispunt met de Naarderstraat gaat u rechtsaf. Maar voor u rechtsaf gaat: op deze plek was de NSB-leider Anton Mussert verborgen in de meidagen van 1940. In het huis aan uw linkerkant verbleef, hij heeft zich tijdens de Meidagen in een oude loopgraaf van de Voorstelling verbolgen. Aan de overkant, de Ericaweg, ziet u rechts nog de verhoging van de infanterieborstwering. U gaat dus rechtsaf de Naarderstraat op. Recht tegenover de Eikenlaan steekt u het bos in over een smal paadje, verborgen tussen het loof van de bonoen. Na circa dertig meter struint u links het bos in, hier zijn geen paden. Duidelijk herkenbaar zijn de zigzaggende naderingsloopgraven en na circa vijftien meter vier duidelijke emplacementen voor 15 cm geschut. Opmerkelijk dat ook de naderings-loopgraven naar deze batterij E na tachtig jaar nog steeds duidelijk herkenbaar zijn. Hoewel omwonenden proberen door het storten van tuinafval deze resten te vervagen, houden ze al ruim tachtig jaar stand! Deze batterij E in het Ericabos is een van de meest duidelijk bewaard gebleven geschutsopstellingen. Het geschut stond niet dagelijks opgesteld op de emplacementen, maar stond gestald in de vesting. In tijden van nood werden ze naar deze geschutsopstellingen gesleept met paarden. De verzamelplek was in het bos, achter het tolhuisje aan de Naarderstraat. Na het bezoek aan batterij E gaat u terug naar het oorspronkelijke bospaadje en gaat u linksaf, richting het zuiden, naar de Nieuw Bussummerweg. U gaat op deze weg het bos even uit, op deze hoofdweg gaat u rechtsaf. Vlak voor het eerste huis aan uw rechterkant, gaat u terug het bos in over een klein bospaadje. Na circa tweehonderd meter houdt u links aan. Het is even zoeken, maar ook hier vindt u een groot complex met loopgraven, verbandposten en commandoposten. Dit zijn de resten van batterij E. We gaan vervolgens terug naar de Nieuw Bussummerweg en gaan telug linksaf, tot aan de Ericaweg, waar we rechtsaf slaan. Op diverse plaatsen ziet u langs de Ericaweg nog summier de verhoging van de infanterieborstwering. De Ericaweg volgt in zijn geheel het tracé van een deel van deze aarden borstwering. We komen langs het zwembad 'De Sijsjesberg', deze is gelegen in een oude zandafgraving. In 1940 werd hier het zand voor de zand-zakken van het Nederlandse leger afgegraven. We steken de Crailoseweg over en gaan het zandpad van de Weg langs de Twaalf Schepels op. Op circa 350 meter na de Crailoseweg begint in het bos een stuk infanteriewal met voorliggende droge gracht, we komen via een omtrekkende beweging later bij deze infanteriewal. Vanaf de weg zie je in het bos aan je rechterhand een zeer grote en diepe leem- of zandkuil verscholen liggen. Wanneer u goed kijkt ziet u twee nauwelijks opvallende verzakkingen tussen de weg en de kuil. Dit zijn de sporen van twee ingestorte mijngangen van de mineurs van het Nederlandse leger. Dit waren tunnels van enkele honderden meters lang, waarin explosieven werden geplaatst, met het doel deze onder de vijandelijke linies tot ontploffing te brengen. De infanteriewal is overigens op deze plek verdwenen. De gangen liggen vanaf de kuil onder de infanteriestelling en de weg door en eindigen op de Huizer Eng. Tegenwoordig zijn een aantal akkers op de eng bijna onherkenbaar. De oorspronkelijke akkers met kerstbomen zijn namelijk verwaar-loosd en doorgeschoten, het bos aan de linkerkant van de weg illustreert dit feilloos. We nemen vervolgens het eerste pad rechtsaf, dit pad ligt recht tegenover de ingang van het kampeerterrein 'Panewijn'. Na circa honderd meter ziet u aan uw linkerhand de zeer goed bewaard gebleven infanteriewal, met de droge aarden gracht ervoor. Nergens in 't Gooi is deze wal zo goed bewaard gebleven. Achter deze wal en de diepe zandafgraving, waarin de tennisclub 'De Kuil' zijn speelvelden heeft, liggen nog een aantal kuilen in het bos. Hiervan is niet meer exact na te gaan, wat de functie van deze kuilen is geweest. Maar u moet denken aan verbandplaatsen, telefooncentrales, groepsschuilplaatsen e.d. Voor de zand-afgraving gaat u rechtsaf en volgt de rand van de afgraving, totdat u op de geasfalteerde toegangsweg komt van de tennisvereniging 'De Kuil'. U gaat op deze weg rechtsaf. Na circa zestig meter gaat u rechtsaf weer het bos in. Er loopt hier geen gebaand pad, u moet ongeveer haaks op de weg richting aanhouden. Na circa driehonderd meter struinen dwars door het bos komt u aan de andere kant van de grote zandkuil, waar we straks de twee tunnels hadden. U volgt de rand van deze kuil totdat u op een fors complex van loopgraven en schuilplaatsen stuit. Uit de zigzaggende vorm van de loopgraven kunt u afleiden dat men bevreesd was voor ricocherende kogels.
RIJ VANUIT HUIZEN (deel 1) ISSE
Klaas Westland
Tijclens het verzconelen gegevens over de rcunp 111e/ de HZ 234 zo veel Inateriacll boven tafel, dat het oorspronkelijke artikel te lang vverd. Het verhaal Illoest gesplitst worden, cli/ artikel is een algenwen vervolg op het verhacll over de HZ 234. Een en ander heeft niet de pretentie een cliepgaclllcle historische verhandeling te zijn, clat laat ik graag aan een historicus over. Het artikel geqft cilleen de grote lijnen li'eer M'aarbinnen cle Noordzeel'isserlj vanuit Huizen zich ontvvikkelde en is vooral gebaseerd op literatuuronderzoek. Gericht onclerz,oek in archieven zal ongenvijfelcl Ineer gegevens boven li'ater brengen. Misschien clat dit artikel aanleiding is voor verder onclerzoek. Een volgencl artikel zal trachten iets te vertellen over de techniek van cle Noordzeevissers. Voor convnentaar Dit loopgravencomplex is het eindpunt van onze tocht. U kunt doorlopen naar de Crailoseweg en naar de oude haven terugkeren, de route naar deze haven is bewegwijzerd. U kunt ook de tocht op eigen gelegenheid vervolgen. De route van de Voorstelling van Naarden liep verder over de heide naar kamp 'Crailoo'. daarna over de heide richting Bussum. In Bussum liggen aan de rand van de hei aan het eind van de Laarderweg nog de resten van schans l . Verder naar het oosten aan de rand van de bebouwing, ligt voorbij de Lorentzweg een stuk infanteriewal met voorliggende gracht, En bij de Franse Kamp vind je nog 50 betonschuilplaatsen in twee rijen. De voorste zuidelijke rij bestaat uit schuilplaatsen met een ingang en waren bestemd voor loopgraafwachten voor vier man. De achterste rij bestaat uit grotere schuilplaatsen met twee ingangen, bestemd voor 16 man reservetroepen. en aanvullingen houcl ik Ine grclag ctanbevolen!
Algemeen

(collectie Hui?.er Museunt 't Schoutenhllis) Vanuit meerdere vissersplaatsen langs de Zuiderzee werd gevist op de Noordzee. Bekend nnae worden verondersteld de deelname van Enkhuizen, Urk en Volendam aan de visserij op de Noordzee. Veelal onbekend is echter de deelname hieraan van Elburg, Harderwijk, Huizen en Schokland. Van Huizen valt met enige zekerheid te zeggen, dat de Noordzeevisserij van om en nabij 1795 stamt. Voor Schokland wordt de aanvang van het buitengaats vissen geschat op rond 1760, Urk volgde kort daarna. Volendam zal ongeveer gelijktijdig met Huizen rond 1800 begonnen zijn en voor Elburg is in 1779 al sprake van Noordzeevisserij. Omstreeks 1809 waren er in Elburg nog '8 Noordzeesche vischschuiten en 10 binnenvischschuiten' in de vaart. Voor Harderwijk dateert de eerste vermelding uit 1808. Aangenomen wordt dat de Noordzeevisserij vanuit Elburg en Harderwijk voor 1840 was afgelopen. Met de ontruiming van Schokland in 1859 was het uiteraard ook afgelopen met de Noordzeevisserij vanaf dit eiland. Kort na de vorige eeuwwisseling verdween de Noordzeevisserij vanuit Volendam. Op enkele uitzonderingen na, volgden kort voor de Eerste Wereldoorlog ook de vissers van Enkhuizen en Huizen de weg terug naar de Zuiderzee. Vanuit de Zuiclerzee bleef daarna met ongelooflijke inspanning alleen Urk nog vissen op de Noordzee.
Noordzeevisserij vanuit de Zuiderzee Op de Zuiderzee werd doorgaans niet veel verdiend, hogere verdiensten op de Noordzee waren de voornaamste drijfveer om naar buiten te gaan en zich te richten op de riskante visserij op de Noordzee. Hoewel deze vissers hun jaarbesomming grotendeels op de Noordzee bevisten, werd ook teruggevallen op de Zuiderzee. Het aantal vissers op de Noordzee wisselde al naar gelang de vooruitzichten op de Zuiderzee zich lieten aanzien, met name in de maanden mei en juni. Waren de voortekenen gunstig voor de ansjovisvangst, dan keerde men de Noordzee de rug toe voor de lucratieve, maar wisselvallige ansjovisvangst. Uiteraard werd door de Noordzeevissers ook op de haring in de Zuiderzee gejaagd. Zodra de prijzen na een paar weken door een grotere aanvoer daalden, werd de Zuiderzee weer verlaten. Na de haring- en de ansjovisvangst ging men weer terug naar de Noordzee om het kornet uit te zetten.
De aanvang van de Huizer kustvisserij is nauwkeurig te dateren op grond van een brief van de baljuw van Naarden en dijkrigter van Gooyland, gedateerd 18 maart 1808, aan schout en schepenen van Huizen. De baljuw richt zich tot de schout met het verzoek aan de vissers bekend te maken 'zich niet met hunne schepen buiten de Zuiderzee te begeven, veel minder de zeegaten van Texel, ter Schelling, Ameland, etc. te passeren' .
Het gemeentebestuur schreef terug: 'In de laatstvorige jaren is men gewoon geworden in 't midden van April in de Noordzee naar schelvisch, kabeljauw, etc. te visschen en gaan, naar dat de gelegenheid is door de zeegaten van Texel en ter Schelling'. Maar zij betwijfelen of dat, gezien 'de tegenwoordige tijdsomstandigheden' het volgend jaar ook het geval zal zijn. Men duidde op de staat van oorlog met Engeland; eind 1799 moest de vaart op de Zuiderzee zelfs enige tijd gesloten worden wegens de aanwezigheid van Engelse oorlogsbodems in de Zuiderzee. In 1795 werd de Bataafse Republiek opgericht, vermoedelijk zijn de Huizers op de Noordzee gaan vis-
sen in het machtsvacuüm vlak voor de oprichting van deze republiek.
Kustvisserij vanuit de Zuiderzee kan eerder dan 1800 niet mogelijk zijn geweest met de kleine haringschuiten, waarmee men voordien de kost verdiende. Pas na de ontwikkeling van de grotere botter werd visserij buitengaats mogelijk. In 1753 was er in Huizen nog sprake van 70 kleine haringschuiten. Maar in 1806 bestond de vissersvloot van Huizen al uit 73 schuiten, waaronder nog maar 20 kleine haringschuiten. In 1812 waren er al 60 grote schuiten van 18 à 19 ton en in 1849 werden 103 fors gebouwde botters geteld van 32 à 36 ton. Ter vergelijking: Urk telde in 1812 eveneens 60 grote schuiten en Spakenburg bezat 34 van dergelijke schuiten. Door de voortdurende schermutselingen met Engeland en de beperkingen van het continentale stelsel van Napoleon was de beginperiode moeizaann en zal het accent in Huizen op de Zuiderzee hebben gelegen om geleidelijk pas na 1815 voor slechts een beperkt aantal vissers naar de Noordzee te verschuiven. Het merendeel van de Huizers bleef het gehele jaar door op de Zuiderzee vissen. Met het evolueren van de kleine haringschuiten aan het eind van de achttiende eeuw naar de grote Noordzeeschuiten aan het eind van de negentiende eeuw, ontwikkelde zich ook de Huizer visserij op de Noordzee. In het begin zal men rond de zeegaten hebben gehangen, om daarna steeds verder de Noordzee op te gaan. Na 1878 werd de Noordzeevisserij van jaar tot jaar minder, waarna tot slot in 1922 de laatste Huizer visser de sluizen bij IJmuiden passeerde.
Via de zeegaten tussen de Waddeneilanden, zoals het Marsdiep en de Vlieter, *ingen de vissers naar buiten. De voornaamste visgronden van de Huizers waren de: Maasgronden, Breeveertien, Haaksgronden, Terschellinger Vlakte en Amelandse Vlakte. De korvisserij werd gewoonlijk bedreven op slechts enkele uren zeilen uit de kust, met het accent vooral op de vlakte boven de eilanden en de Breeveertien. In deze zogenaamde buitenlek, het gedeelte van onze kust hetwelk binnen drie à vier uur uur zeilen valt, visten de Huizers meestal op geen grotere diepten dan 6 tot 15 vadem. Voor de gronden boven de eilanden werd vermoedelijk door vissers uit Huizen de haven van Terschelling als steunpunt gebruikt. Andere steunpunten waren Enkhuizen, Harlingen, Nieuwediep en na 1900 ook Den Oever. Door contacten van de vissers op het eiland Terschelling werd in februari 1834 de vissersweduwe en vroedvrouw Doetjes Knop-Koop (1794-1865) met haar twee kinderen. Grietje en Marcus Knop, van Terschelling naar Huizen gehaald. Op dat moment er namelijk geen vroedvrouw in Huizen. In 1847 hertrouwde Doetjes op latere leeftijd Inet de zeilmaker Gerrit Kok (1790187 1), de grootvader van de befaamde scheepsbouwer Joost Kok (1867-1947).
Franse tijd (1795-1815)
Om sluikhandel met de Engelse vijand onmogelijk te maken, vaardigden de Fransen strenge bepalingen uit voor de kustvissers. In maart 1808 werd door het departementaal bestuur van het Koningrijk Holland onder leiding van Lodewijk Napoleon een decreet uitgevaardigd 'als dezelve in de Noordzee gaan', een maand later gevolgd door aanwijzingen 'wegens het nommeren der schuiten en geven van permissie biljetten'. Zonder een dergelijk document was het verboden de zeegaten van Texel, Terschelling en Ameland te passeren. Deze biljetten werden door de gemeente van herkomst afgegeven. Een lijst met nummers, namen der schippers en getal der bemanning moest ter kennis van de Commissie van Toezichthouders gebracht worden te Den Helder. Het permissiebiljet gaf toestemming voor een verblijf van 8 à 9 dagen buitengaats, waarna men velplicht was terug te keren in de haven van vertrek. 'Zelfs niet onder voorwendsel van averij' mocht men van dit voorschrift afwijken. De Commissie van Toezigt te Den Helder verstrekte, na ontvangst van de lijst, nadere instructies voor de vissers: 'Dat, zo zij Lieden na herwaards mogten komen op zeijlen, en haar aas tot visschen ten deeze plaatze mochten aanschaffen, ofte dat zij hunne passen hier zouden vertonen'. Voorts dienden zij hun schuiten te

I Gemeente archief Huizen, inventarisnummers 278, 281;
Rijksarchief Haarlem, Peche de Mer, no. 635
voorzien van 'een blauwe vlag of sein'. De instructie vermeldt over de vlag: 'Het sein van die vlag diende ten minsten een grote El hoog te zijn, en agter haar roer opgehesen'. Een dergelijke in het gemeentearchief van Harderwijk bewaard gebleven instructie vermeldt: 'Zonder dat teeken nnag niemand de Grote Batterij der Revolutie passeren'.
Het permissiebiljet van Dirk Brasser, schipper van de schuit Huizen in 't Gooiland N O 45, uit 1809 is bewaard gebleven in het gemeentearchief van Huizen. Schijnbaar waren de regels iets versoepeld, want zijn pas heeft een geldigheidsduur van vier weken. Op de achterkant van het biljet zijn de personalia van Dirk en zijn knecht beschreven: 'Dirk Brasser, oud 41 Jaren, Lang 5 voet en 3 Duim, ligt Haar en Wenkbrauwen, Blaauwe Oogen, Goed van Postuur. Jan Jansz. Ruiter, Oud 43 Jaren, Lang 5 voet 5 _ duim, Zwart Haar en Wenkbrauwen, bruine Oogen, goed van Postuur'. Dat Dirk zich aan de bepalingen van de Fransen heeft gehouden, blijkt uit de aantekening op dit biljet: 'Gezien aan de Helder den 14de van Grasmaand 1809; B. Knaap, Commis van toezigt'
Na de inlijving bij het Franse Keizerrijk in 1810 gold in Nederland de Franse wetgeving en maakte Nederland kennis met allerlei nieuwe voorschriften. Zo dateert de invoering van de Burgerlijke Stand en het metrieke stelsel nog uit deze tijd. Uiteraard wilden de Fransen ook exact weten, hoeveel schepen er in Nederland waren en werd er naarstig geteld. Volgens een opgave in het Pêche de Mer l uit de Franse tijd deden ook enkele schuiten uit Huizen van 't Gooiland mee aan de kustvisserij op de Noordzee. Namelijk nummer 3: "La dame Heiltje" (oud 13 jaar) van Anthony Gooier, nummer 7: "La jeune Floris" van Jasper W. Schaap, nummer 53: "1'Abeille" van J.C. Honing en nummer 4: "Le Chat" van Cornelis van As.
Aantallen
Pas na de afsluiting in 1932 werd het noordelijke gedeelte van de Zuiderzee aangeduid als de Waddenzee. De Noordzeevisserij speelde zich dus volledig buiten de huidige Wadden-

zee om. Gemiddeld ging ongeveer vijftien Noordzee te vinden. Bijvoorbeeld in het boek procent van de totale Huizer vissersvloot re- van Dr. J.F. van Hengel. gelmatig naar buiten, dit percentage varieerde Pas na de oprichting van het College der jaarlijks. In 1861 was dit bijvoorbeeld vijfen- Zeevisscherijen in 1857 zijn meer gegevens twintig procent, zo'n 30 schuiten op een totaal bekend. Jaarlijks werden vanaf die datum de van 122 schuiten. De oorzaak lag in de jaar- 'Verslagen van het College voor Zee- lijks sterk schommelende besommingen ; de visscherijen' (1857-1910) gepubliceerd en Noordzeevisserij was een zeer ruw bedrijf aansluitend de jaarverslagen van de met grillige prijzen en onzekere vangsten. Visscherij-inspectie (1911-1949). Hoewel niet altijd betrouwbaar, zijn uit Pas vanaf 1890 komen in deze jaar- schriftelijke bronnen aantallen vissers op de overzichten ook Huizer schepen voor.

Korders en beugers
Het merendeel van de Huizers viste onder de Nederlandse kust met een sleepnet, een kor, en zij werden korders genoemd. Tot het eind van de negentiende eeuw gebruikten een aantal vissers ook hoekwant, zij werden weer beugers genoemd. Beugvisserij werd vooral 's winters beoefend, omdat dan schelvis en kabeljauw aan de kust verschenen. Het onderscheid moet niet al te strikt genomen worden, want afhankelijk van weer en jaargetij werd overgestapt van de beug naar een kor en omgekeerd. Maar het onderscheid werd vooral gemaakt voor die vissers, die van het beugen hun hoofdberoep hadden gemaakt. Hoewel de gespecialiseerde beugvisserij na 1895 geheel verdween, werd ook nadien nog incidenteel een kleine beug geschoten voor bijvoorbeeld de vangst op schol. Het spraakgebruik van de visserman wil dat men de beug schiet en een kor uitzet. Het zijn beide totaal verschillende technieken om vis te vangen. Wegens het bewerkelijke azen van de honderden haken, was met het beugen een bemanning van minstens vier koppen aan boord. Beugen was een arbeidsintensief bedrijf en vroeg om zeer bevaren mensen. Het vierdemannetje aan boord van een grote hoekbotter was meestal nog een kind, een jongetje van soms nog geen tien jaar oud. Het jochie moest op deze manier het vak van visserman leren, met als enige beloning de kost aan boord. Zodra ze een beetje konden lezen uit de Bijbel, moesten ze noodgedwongen mee naar zee. Zo'n halfsnijder scheelde weer een dure knecht. Een opmerkelijke klus van een vierdemannetje was om met zijn hoektanden de nog levende prikken dood te bijten, voordat deze geaasd werden. Een prik kronkelt nogal en de schipper kon ze anders niet snel in moten snijden. Een klein beetje bitter bloed spoot tijdens het dood knauwen altijd wel in de keel van zo'n jongetje. Om de vieze smaak in zijn mond kwijt te raken, kreeg hij als beloning een bc111etjen 2 en soms een gedroogde vijg. Andere taken van het vierdemannetje waren bijvoorbeeld voor het eten zorgen of hoekwant ontwarren. Na een paar jaar, bijvoorbeeld rond zijn zestiende, werd hij clan een halfwas derdeman en begon iets te verdienen. Behalve het vierdemannetje en de derdeman was er nog een vakvolwassen knecht en de schipper aan boord,
De beugers visten verder uit de kust dan de korders, zij visten in een langgerekte zone van dieper water die van de Maasmonding tot de Waddeneilanden liep. Zolang de kabeljauw en de schelvis zich betrekkelijk dicht onder de kust ophielden van ongeveer november tot Pasen was dit het hoofdgebied van de beugers. Wanneer de kustwateren tegen de zomer warmer begonnen te worden, zocht vooral de kabeljauw koelere diepten op nabij de Doggersbank midden op de Noordzee. De beugers gingen dan weer tijdelijk over naar het kornet. Op de Doggersbank was de vis namelijk buiten bereik van de kustvissers en alleen buit voor grotere vissersvaartuigen, zoals de beugsloepen.
Korren
Met het korren werd in Huizen een schuit

- Huizer dialect voor snoepje.
veelal bemand met slechts twee man, de schipper met één vakvolwassen knecht. Het korren met een botter werd vooral bij rustig weer uitgeoefend en de schuiten bleven veelal niet langer clan één tot twee etmalen op zee. Omstreeks 1878 begon de vis zich terug te trekken van de Nederlandse kust en werden noodgedwongen langere reizen gemaakt. Hun vangst bestond vooral uit schol met nog enige bijvangst van andere vissen. De Huizers korden het liefst met twee man; Volendammers waren bijvoorbeeld weer graag met drie man aan boord. Maar een derde man aan boord kost geld en ging in mindering op de besomming. Maar met twee of met drie man, het bleef ongelooflijk hard werken voor deze mensen. Gedreven door het ritme van het tij ging het werk dag en nacht door en dat zes dagen in de week; een honderdurige werkweek was geen uitzondering. Tot 1857 verbood de Visserijwet het korren in de periode 15 november tot 15 februari, in die periode kon er dus alleen gebeugd worden. Een zeer ongelukkige periode voor de Huizers, want na afloop van deze verboden periode begint de schol te paaien. In de paaiperiode is het vlees van vooral de vrouwelijke schollen slap en

Drie Noordzeebotters en een blazer uit Texel in de hal'en l'an Iehnuiden (collectie G.A. Westland) X Een wichie is 5() pond bot of schol.
waterig. En het ging Huizer vissers juist om mooie grote schollen, want die brachten in de stad Amsterdam geld op. Na 1857 mocht het gehele jaar door met een kornet worden gevist. Een aantekening in het gemeentearchief vermeldt in 1874 een vangst van 3600 'wigjes' schor
Afzet van de vis
In de negentiende eeuw werd, tot de opening van het Noordzeekanaal in 1876, de vis meestal verkocht aan viskopers op zee. In de periode dat nog op de vlakte boven de eilanden werd gevist, waren dit voornamelijk Helderse en Volendamnner koopschuiten.
Voor zover bekend zijn er vanuit Huizen nooit koopschuiten op de Noordzee geweest, de Huizer koopschuiten beperkten zich tot de Zuiderzee. Zo'n viskoper sprong midden op zee aan boord van een schuit en vroeg aan de schipper wat de vangst was. De vangst werd altijd opgegeven in levende vis stukstal, bijvoorbeeld 100 kopjes of meer. Dode vis telde daarbij niet mee. Vaak werd een heel bun met levende vis na wat loven en bieden in één keer uit de hand verkocht. De Volendammers gingen dagelijks in toerbeurt met één koopschuit naar Amsterdam, Enkhuizen of Nieuwediep, waardoor de rest van de vloot op zee kon blijven. In het vissersdorp Nieuwediep, later in zijn geheel opgeslokt door Den Helder, waren de vertegenwoordigers van Amsterdamse vishandelaren gevestigd. Want Amsterdam was veruit het belangrijkste afzetgebied van verse vis. Deze koopschuiten kochten niet alleen de vangst van Zuiderzeevissers, maar ook de vangst van andere vissers. Uit Arnemuiden kwamen bijvoorbeeld de Zeeuwse kustvissers boven Ameland vissen en uit Katwijk bomschuiten. Er visten onder de kust nog vele vissers uit andere plaatsen, welke je vanaf Vlissingen tot Zoutkamp aan onze kust kon vinden.
In een bonte verscheidenheid van vissersschuiten, waaronder aken, bezaanschuiten, blazers, bommen, botters, hengsten, hoekers, hoogaarzen, kotters, kwakken, schokkers, sloepen en snikken, werd door al deze vissers voor onze kust op de vis gejaagd. Behalve de verkoop midden op zee, werd op de terugweg naar Huizen ook wel gelost in Zeeburg voor de verkoop in Amsterdam.
Hoogst zelden werd de vangst in Huizen aan wal gebracht. I
Een andere methode was de vis op een strand, bijvoorbeeld bij Scheveningen of Katwijk, aan viskopers over te doen. Men hees dan een lege vismand in de mast en wachtte op de ree op reactie van de wal. Met een vlet kwamen de viskopers naar de schuit om vis over te nemen. De viskopers veilden vervolgens de vis direct op het strand. Deze wijze van visafzet geschiedde vooral op de Zijde, de kust tussen de Maasmonding en Den Helder. Pas na de start van het Staatsvissershavenbedrijf te IJmuiden in 1887 en de aanleg van een visserijhaven te Scheveningen in 1903 verdween dit veilen op het strand.
Noordzeekanaal
Na elf jaar hard werken opende op I november 1876 koning Willem III de vaarweg van Amsterdam naar de Noordzee. Na deze opening van het Noordzeekanaal verplaatste de kustvisserij van Huizen zich meteen razendsnel naar IJmuiden. Hoewel bij de heersende westenwinden het oplaveren op het Noordzeekanaal geen eenvoudige zaak was en omgekeerd bij oostenwinden verkozen zij toch IJmuiden. Ondanks het bezwaar van het moeilijke oplaveren op het kanaal was IJmuiden voor de Huizer vissers namelijk een ideale haven. De centrale ligging ten opzichte van het belangrijkste afzetgebied, de stad Amsterdam, lag hieraan ten grondslag. Een andere reden was de afwezigheid van havens, dus schuilmogelijkheden, tussen Den Helder en Hoek van Holland. De havenmond van het kanaal voor de sluizen werd al rap een door vele kustvissers gezochte veilige ligplaats, een echte visserijhaven ontbrak in het begin. Deze vissersschepen in de havenmond voor de sluizen werden uiteindelijk zo hinderlijk voor de scheepvaart dat het Rijk besloòt tot aanleg van een in 1896 gereed gekomen eigen visserijhaven aan de monding van het Noordzeekanaal.
Daarna gingen de ontwikkelingen snel: in 1883 kwam de H.IJ.S.M. spoorlijn IJmuidenVelsen tot stand, waarmee transport van Noordzeevis met ijlgoederentreinen naar
Duitsland mogelijk werd. In 1896 kwam de eerste visserijhaven en in 1906 de tweede haven op IJmuiden tot stand. Deze nieuwe havens trokken niet alleen Zuiderzeevissers met botters en schokkers aan, maar ook allerlei andere vissermannen. Bijvoorbeelcl beugvissers met sloepen uit Middelharnis, bomschuiten met visserij nummers uit Scheveningen, haringloggers uit Vlaardingen en ook moderne stoomtreilers uit Engeland. Door deze snelle, niet geplande, ontwikkeling van IJmuiden werd de rol van Amsterdam als hoofdcentrum van de handel in verse vis fors aangetast, zo niet geminimaliseerd. De in 1900 gestichte vishal aan 't IJ in Amsterdam bracht hier geen verandering meer in. Gesteund door goede verbindingen verschoven ook de Huizer vishandelaren in toenelnencle mate hun inkoopactiviteiten naar IJmuiden. Rond de vorige eeuwwisseling telde Huizen nog ongeveer 400 visventers, de zogenaamde kruiers. Om een eind te maken aan allerlei misstanden bij de verkoop van de visvangst in de snel expanderende haven werd in 1899 de Rijksvisafslag te IJmuiden geopend, naast de reeds langer bestaande particuliere afslagen. De overheid moest ingrijpen om een einde te maken aan allerlei ongeorganiseerde afslagen in de open lucht; criminaliteit vierde hoogtij. Het zou nog enkele jaren duren eer de laatste particuliere afslag in 1902 het loodje legde. De grote Rijksvishal werd in de volksmond naar de bouwer ook de 'Hal van Lely' genoemd. Een naam met een illustere bijklank in de dorpen rond de Zuiderzee.
Visafslag IJmuiden
Na 1885 brachten de Huizers hun vangst naar de visafslagen te IJmuiden. Afhankelijk van het tij kwamen de vissers 's avonds of in de loop van de nacht de vissershaven binnen, waar hen door de havenmeester een plaats werd aangewezen aan de kade langs de Rijksvishal. De vishallen waren lange, overdekte ruimten, welke direct langs de vissershaven lagen. Aan de andere kant van de hallen lagen de sporen voor de treinwagons. Meteen na aankomst werd door de bemanning de vangst gelost en in de hal soort bij soort en naar grootte neergezet. Dure platvis, zoals heilbot, tarbot en griet, werd door het halpersoneel apart gewogen, de zogenaamde fijnvis. De andere vis werd per groothonderd verkocht, de visserman telde clan 120 stuks en kreeg slechts 100 stuks betaald. De kleinere vis ging in vismanden van 60 kilo, terwijl kabeljauw, schelvis en rog op regels van 10 op de vloer werden uitgestald. Dit bij elkaar uitgestald werd een \eld genoellld. De tegels op de vloer xvaren een indicatie voor de grootte van de vis. Gedurendë een korte periode van ongeveer 1890 tot 1910 de nog levende vis van de beugers in \ iskaren in de haven bewaard. Na 1910 naliù de uiling toe en moesten de schuiten buiten blijven tot de afslag begon, 0110 cle vis lexencl op de markt te kunnen verkopen. Na binnenk(òlllst de vangst in de hal werden op een staatje de totalen vermeld, waarvan een exennplaar naar de halchef ging en een afschrift naar cle \ isser. De volgende ochtend vroeg werd de afLRslagen. De handelaren verzamelden zich hiervoor om de afslager; in een voor leken onverstaanbaar jargon werden de partijen vervolgens gemijnd. De visafslager werd bijgestaan door twee schrijvers. die kopers en prijzen vastlegden. De vis werd daarna onder toevoeging van ijs in met riet gevoerde vismanden verpakt om zo spoeclig noogelijk per trein te worden verzonden. De vis bestennt voor Engeland werd verpakt in houten viskisten. terwijl Duitsers de voorkeur o aven aan tenen vismanden. De schuit was intussen op aanwij zing van de havenmeester naar de overkant van de haven verhaald. Na het veilen volgde tegen overleg van het weegbriefje de afrekening met de kassier. Uiteraard onder aftrek van één procent innemansgelcl, afslagretributie voor de visafslag.
Bokkinghandel
Door de aansluiting van IJmuiden op het spoor werd ook transport van verse of gesteurde haring naar Duitsland mogelijk. De grote rol van Huizen in de bokkinghandel werd daardoor fundamenteel aangetast. Aan het einde van de negentiende eeuw was Huizen met zijn 17 grote bokkingrokerijen en groot aantal exportfirma's nog de plaats waar de prijs van haring rond de Zuiderzee werd bepaald. Door de snelle opkomst van IJmuiden als visserijhaven zou dit spoedig gaan veranderen. Niet langer werd de bokking vanuit Huizen naar Duitsland verzonden, maar ging deze voortaan per treinwagon vanuit IJmuiden onbewerkt als steurharing naar ons buurland. Om daar ter plaatse te worden verwerkt tot bokking, vaak met technische steun van personeel uit Huizen. Uit valutaoverwegingen stimuleerde de Duitse overheid daarnaast op grote schaal de opbouw van een eigen Duitse vissersvloot. Voorts drukten de stoom- en zeilloggers in toenemende mate met hun constante aanvoer de prijs van haring, de kurk waarop de Zuiderzeevloot dreef. Het begin van het einde van Huizen als vissersplaats, ligt mede in de opkonnst van IJmuiden als aanvoerplaats van haring en vis. Een andere oorzaak was het Duitse verbod in 1921 op de vrije invoer van bokking.
Haven van IJmuiden
De buitenvloot kwam niet elke zaterdag terug naar Huizen, om de veertien dagen of nog langer waren gebruikelijk.
Enkele vissermannen uit Huizen bleven dan op zondag in IJmuiden achter om toezicht op alle Gooise schuiten te houden, terwijl de anderen met enkele schuiten gezamenlijk naar 't Gooi terugvoeren.
Visserlui uit andere dorpen rond de Zuiderzee die de Huizer vissermannen in IJmuiden geregeld ontmoetten, waren Enkhuizers, Urkers ten over en weer, zo was de visserman Jan Goos uit Enkhuizen goed bevriend met Hain van Aart (Hein Veerman).
Ook had je eind negentiende eeuw knechten uit het rooms-katholieke Volen-dam, die bij protestante Huizer vissers voeren. Onder andere Jan Kras uit Volen-dam heeft jaren als knecht gevaren bij Jan Kruimer (Jan Pieletjen4 ) van de HZ 4.
De visserman Jan Kes uit Volendam voer rond 1900 bij de broers Aart en IJp Veerman als knecht. Een andere naam is Keesie Kwakman uit Volendam, die jarenlang bij Huizer vissermannen als knecht heeft gevaren. Jan Pieletjen was overigens een visserman, die alleen op het Noordelijke deel van de Zuiderzee kwam. Voor zover bekend, heeft hij maar een keer met zijn schuit op de Noordzee gevaren en dat was toen hij naar een begrafenis in Vlaardingen moest.
en Volendammers. Hieruit ontstonden contac-
Til'ee klistvissers, vernioedelijk Urkers, voor de kilst van IJli111ide11 Door vissers uit Huizen werden ook wel Volendannmer en Urker jongens opgeleid tot visser op de Noordzee. Zo hebben onder anclere Joost (Joëst vein Geertjen van Jan Dregge) Westland en Aart (de Toeter) Veerman nog gezellen uit Urk en Volendam gehad. Door het vroegtijdig overlijden van zijn vader moest Joost Westland (1889-1967) als 10-jarige jongen al mee naar zee met zijn twee broers. Later heeft hij zijn opleiding afgerond met het behalen van het schippersdiploma aan de visserijschool van IJmuiden. Behalve met de kor waren de gebroeders Westland ook actief met de beug rond scheepswrakken. Nauwkeurig had Joost hiervoor alle wrakken op een kaart ingetekend. Ook visten zij in het najaar met staand want op volle haring voor de Engelse kust ter hoogte van Great Yarmouth, destijds de rijkste haringgronden van de Noordzee.
Soms verhuisden ook Urkers met hun gezinnen, waaronder in 1846 Pieter Brands en zijn vrouw Jacobje Bakker, naar Huizen. Hun zoon Klaas stond in Huizen bekend als Erker Klaas. Vreemd genoeg ging deze bijnaam niet over naar zijn zonen Lambert en Jan. Een nazaat van hen, Jakob Brands, verdronk in 1910 op de Noordzee toen de trawler IJM 118 Inet man en muis verging. Enkele Urkers xisten ook onder hun eigen visserijnummer vanuit Huizen. De haven van Huizen lag nanoelijk een stuk dichterbij het belangrijke afzetgebied van de stad Amsterdam dan het eiland Urk. In het dorp Huizen vonden ze ook clezelfde cultuur en geestelijk leven terug als ze gewend waren op het eiland.
Door de lage besommingen op de Noordzee werd eind negentiende eeuw voor jongeren werk in de bouw een goed lonend alternatief, met veel betere arbeidsomstandigheden clan het harde werk op zee. Daarnaast kwam in 1883 de stoomtramweg van Bussum naar Huizen gereed, waardoor men snel en comfortabel naar Amsterdam kon reizen; vanaf die datum begon ook de Amsterdamse industrie personeel uit Huizen aan te trekken. Vele vissersknechten verlieten de visserij en vonden elders emplooi. Door inhuren van knechten uit andere plaatsen, bijvoorbeeld uit Harderwijk of Volendam, werd dit arbeidsprobleem nog tijdelijk opgelost. De resterende, veelal oudere vissers ontbrak het door gebrek aan een opvolgingsperspectief tot bereidheid met investeren in nieuwe schepen of technieken. Mede door de magere verdiensten daalde daarna het aantal vissersschepen in Huizen gestadig, totdat in 1953 de allerlaatste Zuiderzeevisser van Huizen stopte.
Na 1918 kwam de export naar Duitsland volledig stil te liggen. De reden was de torenhoge inflatie in Duitsland, waardoor de Duitse consunnent dure importproducten niet meer kon betalen. Nieuwe exportgebieden zoals België en Rusland konden niet tijdig bewerkt worden. Engelse handelaren beheersten deze gebieden al \KOIledig. Door het wegvallen van de Duitse markt en de wereldrecessie bracht aangevoerde verse \is op de visafslag te IJli1tliden bijna niets op: een groot aantal vissers in -Nederland Inoest noodgedwongen stoppen met Er werd in de Nederlandse in die jaren Inet verlies gevaren: tientallen 1110derne stoolntreilers werden in de haven IJlnuiclen Er was sprake van overcapaciteit. elke zich vertaalcle in extreeno lage prijzen op de \jsafslag.
Botters
Door Huizer vissers werden veelal de gewone
Zuiderzeebotters van ongeveer 34 voet op de Noordzee gebruikt, slechts enkelen gebruikten een grotere Noordzeeschuit. Een botter werd in Huizer dialect een bôsschuit genoemd en een grote Noordzeebotter een Noorseeschuit. De gewone botters moesten wel in goede staat verkeren en van een wat groter slag zijn. Op de ruwe Noordzee was geen ruimte voor wrakke of oude schuiten. Na een paar jaar vissen op de Noordzee werden gebruikte botters verkocht aan startende binnenvissers. Voor gebruik op de Zuiderzee werden de schuiten nog wel veilig geacht. Eén ding hadden de op de Noordzee gebruikte schuiten niet, namelijk een vast dek. Het bleven dus open schuiten en al het zeewater wat overkwam, moest er ook weer op handkracht met de hoosschop uitgegooid worden. Behalve het achterste hoosgat, had een schuit met een stelling of met een vast ihiddendek ook nog aan weerszijde een houten trekpomp in het pompgat staan. Angstvallig werd er voor gezorgd dat aan deze lenspompen niets mankeerde. Een onmisbaar gereedschap aan boord van de schuit was dan ook de pomphaak, een ijzeren haak van ongeveer twee meter lengte. Met de pomphaak kon de visser snel het hart van de pomp te voorschijn halen als er een defect was.
Noordzeebotters1
De grote Noordzeeschuiten waarmee enkele vissers de zee opgingen, werden forser uitgevoerd dan een Zuiderzeebotter. Het hout van zo'n Noordzeeschuit, incluis de spanten en de plecht, werd ruwweg een duinf dikker uitgevoerd dan het hout van een Zuiderzeebotter. De huidgangen van een Noordzeebotter werden van tweeduims eikenhout gemaakt; dubbeldik wagenschot werd dit genoemd. Een Noordzeebotter uit Huizen had vermoedelijk een lengte van rond de 37-38 voet2 in de kiel. hierdoor hadden ze een dekenpoot meer dan een Zuiderzeeschuit3 . De kop van de schuit was hoger uitgevoerd, ook waren ze breder en hoger in de kont. Doordat de kimInnen van de kiel meer afgerond waren, hadden Noordzeeschuiten ook een kleiner vlak. Verder had een Noordzeeschuit ook bredere boeisels met hoge zetboorden om het zeewater te weren.
Hoewel door de scheepswerven in Huizen gestreefcl werd naar standaardisatie door het gebruik van mallen, kwamen Noordzeeschuiten in verschillende maten voor. Heden ten dage zou je zo'n schuit het beste kunnen vergelijken met een kleine kwak. Een kwak is een wat forser type botter. Hoewel de naam kwak tegenwoordig steevast wordt verbonden aan Volendam, schrijft dokter Van Hengel in 1875 in zijn boek: 'Huizen doch botters genaamd; kleiner dan kwakkers gelijk de Urkers veel gebruiken'. Ook werden de schuiten voorzien van losse, afneembare opzetboegsels. De korders hadden in de winterdag ook nog losse opzetboegsels op de voorplecht tussen de waterbalk en de bolders om overkomend buiswater te weren. Zij probeerden namelijk het grootste deel van de 144 meter lange korlijn in te zeilen. De rest werd met de handlier opgehaald. In het koude en ruwe winterweer op de Noordzee gaven opzetboegsels ook wat beschutting en veiligheid voor de visserman bij het halen van de kor. In het voorjaar gingen de opzetboegsels er weer af, met vissen hadden ze er last van.
Scheepswerven
Na de opening van de scheepswerf van Boelen en Bossevain in 1859, overgenomen in 1868 door Jacob Schaap (1838-1887), en de werf van Lindeboom en Kooy in 1882 werden de Noordzeebotters en de andere botters op de plaatselijke werven van Huizen gebouwd, voordien kwamen ze veelal uit Muiden of Monnikendam. De laatste houten Noordzeebotter van zestien meter werd in 1919 voor Maassluis gebouwd op de werf van Joost Kok. Deze Noordzeebotter werd bij de bouw reeds voorzien van een Kromhoutmotor. Na 1928 werden in Nederland geen houten botters meer gebouwd, maar ging men over tot de bouw van stalen Noordzeebotters. Ook anclere scheepstypen verdwenen in deze periode uit de visserij: zo werd in 1919 voor het laatst met een bomschuit gevist, verdween in 1923 de laatste beugsloep en werd in 1930 de laatste zeillogger opgelegd voor de winter. De botter heeft het als type visserijschip dus nog relatief lang volgehouden. Op Urk evolueerde de botter als type vissersschuit zelfs nog even verder. Zo kwam er een gesloten stuurkast, een ronde motorkont, een ander roer en een stuurrad in plaats van de helmstok. Als scheepstype werd deze Noordzeemotorbotter op haar beurt na 1920 geleidelijk verdrongen door gemotoriseerde viskotters. De eerste motorkotter met de toepasselijke naam 'De Eersteling' kwam uit Rotterdam. Deze kotter met het merk RO 16, was 21.30 meter lang en uitgerust met een 80 pk motor, deze kotter had nog wel hulpzeilvermogen. Al snel namen visserlui uit Texel dit type over, waarna ook Urk met enige aarzeling volgde. In mei 1940 telde de kottervloot bestemd voor de zeevisserij al 40 vaartuigen. In feite waren deze motorkotters kleine treilers zonder bak, met een rechte steven en op het achterdek een kleine stuurhut.
Een stelling
Slechts enkele Huizers hadden een dekbotter, een halfgedekte grote Noordzeeschuit. Dan werd er een vast loopdek getimmerd aan weerskanten van de trog. Maar als hij hoog op het dek stond, had de visserman kans dat hij overboord sloeg. Een visserman kon veelal niet zwemmen, overboord slaan was derhalve vaak fataal. Zo'n vast middendek had dus zijn voor en tegen.
De op de Noordzee gebruikte botters uit Huizen hadden veelal een losse stelling; dit was een planken dekvloer die in inkepingen tussen het boord en de trog op een aantal dwarsliggers van achter de voorplecht tot aan de achterkant van de trog werd gelegd. Vergelijkbaar met een middendek, maar dan met losse planken. Wanneer de vissermannen clan op de deken moesten zijn, bijvoorbeeld om de vis uit de bun te scheppen, werden deze planken deels weggenonoen. Tijdens de haring- en ansjovisvangst in het voorjaar op de Zuiderzee werd dit losse dek tijdelijk verxvijderd. Voor dit doel waren de planken gemerkt. Een stelling had geen enkele waterwerende werking; het nut was vooral het gemak voor de visserman. Met konen werd de stelling benut om de vangst op dit dek uit te st01Rn en te sorteren. En met de beugvisserij stonden ze op de stelling om de loodzware beug binnen te halen. Het zwaard trokken ze clan met de achterkant naar voren om ruimte te krijgen.
Zowel met een vast middendek of met een stelling is er dus nog steeds sprake van een open kuip. Voornamelijk op Urk had je ook nog zogenaamde driedekkers: plecht, achterdek en verdiept middendek ter weerszijden van de trog. Dit was dus een compleet gedekte schuit en veiliger op de Noordzee. Het overkomende zeewater loopt er via de spuigaten makkelijker uit. Maar een visserman is vaak conservatief van aard en er werd nog lang vastgehouden aan vissersschepen met een open kuip. Tot 1920 waren er nog geen mechanische lieren of motoren op de botters, dus bij het halen van de netten was een open kuip voor een visserman wel een stuk makkelijker. Sommige korders hadden later een eenvoudige lier met houten rollen aan de mast, net boven de zwanenhals, om de kor aan boord te draaien. Bij het aan boord halen van het want werd er op het zeetje gehaald. Er werd gebruik gemaakt van het schommelen van de schuit, veroorzaakt door de golfbewegingen. De visserman hield het net vast bij een golf omhoog, zette hem door bij een golf omlaag en zette zich weer schrap bij het rijzen van de schuit.
Engeland
Met rustig weer gingen grote Noordzeebotters uit het Zuiderzeegebied vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw een enkele keer 's zomers ook vissen in de buurt van de Engelse kust, bijvoorbeeld voor Harwich. De vissers met een gewone botter waagden zich liever niet zo ver, zij bleven meestal op enkele uren zeilen van de Nederlandse kust. Maar door storm verdreven, verdaagden ook deze vissers wel eens op de Engelse kusten. Onder de hoge van de Engelse oostkust xi.erd dan beschutting gezocht. Maar soms konden ze door harde oostenwind niet terugkeren naar de Nederlandse kust en verbleven dan  langere tijd in Engelse vissershavens. Door gebrek aan comnnunicatiemiddelen was het thuisfront hier onv,etencl over; voor de achterblijvende gezinnen een zeer zware belasting. Een bekend verhaal is van Aart Veerman (1829-1898), die in januari na enkele weken vermissing officieel dood werd verklaard. Groot was de verbazing in het clorp toen een paar maanden later in de grasmaand april, dezelfde Aart Veerman (Aart van Trainen Hain) op zijn gemak weer de Huizer haven kwam binnenzeilen met zijn schuit. Aart Veerman had zich uitstekend vermaakt in Engeland en vooral de Engelse kermissen waren hem goed bevallen. Ook de gebroeders Westland waren begin 20e eeuw een aantal etmalen vermist, voor hun leven werd door de familie gevreesd, maar ook zij hadden beschutting gezocht onder de hoge Engelse wal. Om de vrouwen niet onnodig ongerust te maken, werden dit soort verhalen door de vissermannen veelal thuis niet verteld, doch fluisterend van vader op zoon doorgegeven. Piet Westland wilde bijvoorbeeld rond 1900 voor zijn vrouw niet weten, dat hij 's nachts de Engelse lichten had gezien. En zo zijn er wel meer gevallen bekend van vissers dienoodgedwongen in Engeland havenden met hun schuiten of na langdurige vermissing door de familie al dood waren verklaard.
Maar het verkeer over de Noordzee was wederzijds. In het begin van de 19e eeuw was de Noordzee een van de meest visrijke wateren ter wereld en vooral de ondiepe vlakten boven de eilanden trokken vele vissers aan. Door Engelse vissers werd brutaalweg met hun smakken in Nederlandse wateren gevist. Dit buitenlands bezoek liep wel eens uit op ruzie, bijvoorbeeld het stukvaren van de netten van Nederlandse vissers door Engelse collega's. Deze moeilijkheden leidden uiteindelijk tot het Noordzeeverdrag van 6 mei 1882. Het verdrag verplicht de ondertekenaars tot het voeren van letteflekens en nummers op vissersvaartuigen. alsmede tot inschrijving in een register. In 1889 verbiedt de wet definitief het vissen door \Teemde vaartuigen binnen de tenitoriale ziteren van het Rijk.
Loggerlui
Een heel andere categorie Noordzeevissers uit Huizen waren de matrozen op de haringloggers. Maar slechts in zeer beperkte mate monsterden vissermannen uit Huizen aan op de haringloggers van Vlaardingen, Maassluis en Katwijk. Uit andere Zuiderzeeplaatsen was de belangstelling veel groter. Bekende Huizer familienamen zoals Bout, Hagedoorn en Schaap komen op de monsterlijsten voor. Niet iedereen kwam veilig thuis, zo verdronk Jan Savert in 1906 op de logger SCH 8 en werd Aart Bout (Aart Ansjoofvis) in Lerwick op de Shetlandeilanden in Schotland begraven, hij stierf aan een buikvliesontsteking. De periode 1902 tot 1912 was een bijzonder slechte tijd voor de Zuiderzeevissers. Vooral de ansjoviscampagnes in 1903, 1904, 1907, 1908 en 1910 mislukten volledig. De vangst van bot en haring was de kurk van het bestaan van de Zuiderzeevissers en juist de opbrengst van de ansjovis hadden ze nodig om schepen en want te vernieuwen. In deze periode kwamen nog enkele schrale haringjaren voor en bleven ook de botvangsten beneden peil. In veel vissers-
Aantallen loggerlui:
1905 1911 1912 Spakenburg 67 220 164 Huizen 6 15 14 Urk 100 182 90 Volendam 30 21 2 gezinnen rond de Zuiderzee heerste in die periode armoede, soms zelfs pauperisme. Om hieraan te ontsnappen monsterden na 1900 veel vissersknechten aan op de loggers. Vanuit Huizen trokken echter veel jonge vissersknechten de bouw in. Door de aanleg van de spoorlijn tussen Amsterdam en Utrecht ontstonden rond de stations van Bussum en Hilversum grote villawijken met forensen. De villawijk 'Het Spiegel' in Bussum en de villawijk 'Boomberg' in Hilversum zijn dan ook nagenoeg volledig door Huizer bouwvakkers gebouwd. Andere vissersplaatsen hadden deze keus niet en jongelui uit die plaatsen trokken naar de Hollandse, maar ook naar de Duitse loggers. Een belangrijke oorzaak van de trek naar de Nederlandse haringloggers is te vinden in het feit dat de Westfalers, die met honderden in ons land plachten te vissen, na 1903 niet meer in Nederland kwamen. Zij verkozen de Duitse loggers; gestimuleerd door de Duitse overheid was de Duitse vissersvloot sterk in opkomst. Daarnaast bloeide de Nederlanclse haringvisserij in de jaren 1901-1905 en breid de loggervloot zich kolossaal uit (1901: 355 schepen, 1904: 635 schepen, 1905: 612 schepen). Er kwamen dus veel plaatsen voor Zuiderzeevissers vrij. Door armoede gedreven was er grote animo uit de verarmde vissersplaatsen rond de Zuiderzee. De loggervloot werd in de periode 1900-1914 bemand door lieden uit minder welvarende gedeelten van Nederland, waaronder ook Huizen. Het vissersbedrijf van Huizen had in de periode 1860-1890 enige voorspoed gekend; daarna was het vaak bar slecht met de visserij gesteld. Je kunt de loggerlui dan ook het beste vergelijken met de gastarbeider van hun tijd. Na de Eerste We-
1914    1915    1916    1917    1918 1919
228    243    191    219
18    7    35    12
270    194    222    51
18    14    22
reldoorlog werd door de economische malaise een groot deel van de loggervloot opgelegd in de havens. Door de duikbootoorlog zijn er in 1917 en in 1918 geen loggers en treilers uitgevaren.
Laatste Noordzeevissers van Huizen
Vermoedelijk waren Jan Kriek, Hendrik Veerman of de drie broers Cornelis, Jan en Joost Westland de laatste Noordzeevissers van Huizen. Nadat de allerlaatste Huizer vissermannen zich in de periode 1920-1924terugtrokken op de Zuiderzee, Zijn de Gooise schuiten voorgoed uit de haven van IJmuiden verdwenen. De laatste Huizer kustvissers waren onder andere:
HZ 33 Lambert Kos Jacz. HZ 74 Lambert Brands
(Lammert van Urker Klaas) HZ 86 Pieter Kos Jz (Piet Kos) HZ 91 Jan Kriek (Jan Klokkien) HZ 108 Cornelis, Jan en Joost Westland L z (van Geertjell van Jan Dregge) HZ 114 Lambert de Groot HZ 120 Harmen Slokker HZ 202 Piet Westland Lz (Piel van Lanvnerl) HZ 206 Visser HZ 211 Hendrik Veerman Az (Hain van Aart) HZ 222 Izaack Veerman Gz HZ 229 Jacob Brands HZ 234 Gijsbert Veerman Azn (IJp van Aart) HZ 241 Jan Brands (Jan van Urker Klaas) HZ 262 Jan en Lambert Westland Lz HZ    Willem Kos (Willen? Pel) Opkomst IJmuiden
Hoe sterk de aanvoer van vis in IJmuiden groeide, blijkt uit het feit dat de waarde daarvan in 1900 slechts fl. 818.970 bedroeg en in 1914 al fl. 7.134.466. Van deze bedragen besomden de stoomvaartuigen fl. 152.235 en in 1914 al fl. 5.809.568. In feite betekende deze ontwikkeling het einde van de Noordzeevisserij met zeilvaartuigen. In 1936 werd er voor het laatst met een Nederlands zeilvaartuig op de Noordzee gevist, dit was overigens een zeillogger. Rond 1930 waren echter de klei nere zeilbotters al van de Noordzee verdwenen. De botters werden alle voorzien van motoren; de hulpzeilen op deze motorbotters bleven tot na de Tweede Wereldoorlog nog in gebruik. Vanuit de Zuiderzee was op dat moment alleen Urk nog actief op de Noordzee. Geruggensteund door sterke motoren voeren de Urker Noordzeebotters steeds verder de Noordzee op, een taak waarvoor zij in feite niet geschikt waren. In de Eerste Wereldoorlog leefde de kleine kustvisserij nog even op. Door de geringe aanvoer stegen de prijzen fors. Vooral Urk heeft hier van geprofiteerd en vakkundig de basis gelegd voor xerdere mechanisatie van haar vloot. De geringe aanvoer van verse vis werd veroorzaakt door de blokkades van de geallieerden op de Noordzee. door het mijnengevaar op zee en door het feit dat er geen regelnnatige aanvoer door stoomtreilers in IJmuiden meer Vooral na de totale duikbootdreiging van de Duitsers in 191 7 aren er talloze scheepsrannpen op de Noordzee en xerongelukte menige Hollandse lcuuer of treiler in de liiijnen\elden of erd opgebracht naar een buitenlandse haven. Na 1917 bleven de loggers en treilers clan ook in de haven van IJmuiden opgelegd.
Verkoop botters
In de Eerste Wereldoorlog werden een groot aantal botters vanuit de Zuiderzee verkocht naar vissers uit Katwijk, Maassluis en IJmuiden. Deze veelal oude botters brachten nog aardig geld op. Door het mijnengevaar kon namelijk vanaf 1917 Inet de grote loggers en treilers niet meer veilig op de Noordzee gevist worden en kwam er een uitvaartverbocl voor deze schepen. Maar met een botter of een schokker kon men nog wel de kustvisserij beoefenen en hierdoor ontstond plotseling een grote vraag naar de kleinere vissersschepen van de Zuiderzee. Uit Huizen werden er circa tien schuiten verkocht naar IJmuiden en Katwijk. Zo verkocht Marten Koopman (Marten van de ouwe weg), wonende aan de Kerkstraat 51, aan het eind van de teelt in 1917 zijn schuit de HZ 26 naar Katwijk en deze schuit kreeg daar het visserijnummer KW 100. Dezelfde Marten Koopman kocht aan het begin van de teelt in 1918 weer een schuit bij de werf van Kok en deze schuit kwam onder zijn oude visserijnummer HZ 26 weer in de vaart. Dit was een van de laatste schuiten die nieuw door een Huizer visserman was uitgehaald.

Verdwijnen Noordzeevisserij
De grote stoombeugers en beugsloepen bleven na 1895 de Noordzee nog wel bevissen. Hun visgebieden lagen over de gehele Noordzee, vooral op de Doggersbank en in de wateren rond IJsland. Maar ook voor hen was uitstel van executie, want in 1936 was het definitief afgelopen met de beugvisserij vanuit Neclerlancl
(vvorclt vervolgcl )
Lanibert Westland (Blessien) zet de bras door
(collectie Huizer Museunl 't Schoutenhuis)
Tentoonstelling
'Eerst Werken dan Spelen'
Van 26 januari tot en met 23 maart 2002 is in het Huizer Museunn Het Schoutenhuis aan de Achterbaan 82 een leuke tentoonstelling te zien over de jeugd van Huizen rond 1900. In deze tentoonstelling worden op speelse wijze boeiende thema's gepresenteercl rondom school, spelletjes, werken en opvoeding. Verder is er een tafereel uitgebeeld met een aantal oud-Hollanclse kinderspelen rond 1900. In de tentoonstelling staat uiteraard het Huizer kind centraal. Een boeiende, maar ook ontroerende presentatie, die de moeite van het bezoeken waard is. Een echte aanrader deze tentoonstelling! Voor inlichtingen: telefoon 035-5250223. Agenda Historische Kring Huizen
12 februari 2002: lezing Aartje Kruijning over de geschiedenis van de Erfgooiers in notedop. Na de pauze lezing over oud-Huizen.
    28 mei 2002    Algemene ledenvergadering
Beide avonden in theater 'De Boerderij' aan de Hellingstraat. aanvang 20.00 uur.
Huizer namen in 't darp
Ineke van Henverclen
De Dialect Werkgroep wordt regelmatig benaderd noet het verzoek nanlen te bedenken. De Stichting Kinderopvang Huizen heeft vanaf het begin alle vestigingen van kinderdagverblijf en naschoolse opvang voorzien van een Huizer naam. Hieronder volgt een opsomming met naaill. lokatie en
Kinderdagverblijf Kasselemai Gooierserf 1984 Naschoolse opvang Marriekolf Holleblok 1993 Naschoolse opvang Koelemoes Trekkerweg 1999 Naschoolse opvang Vrom en Tom Rousseaulaan 2001 Naschoolse opvang Kremmerd Bovenlangewijnseweo 2001 Ook een naam als Booketorre (tehuis voor gehandicapten op Herinelijn) is Huizers. Helaas is hier de Dialect Werkgroep niet bij betrokken, want de naam is \erkeerd geschreven. Het moet zijn: Bookëttorre. Als u de betekenis kent, is dat logisch.
Dan hebben we nog het Vurônger, het buurthuis in het oude dorp. Hierbij v,orclt het accentje op de o: 6 helaas weg gelaten. Dit accentje heeft in het Huizers een betekenis. Het onderscheidt een doffe o, zoals in het Nederlandse dom, van een heldere o, zoals in het Nederlandse hok. Bij sonunige Nederlanders zijn deze o's samen gevallen of ze worden niet meer bewust onderscheiden. In het Huizers dus echter wel: hÔngd, 6p en kost, of.
Ook op Vrom en tom horen accentjes, die door het bestuur van de Stichting zijn weggelaten. Waarschijnlijk hoort men het verschil niet.
De uitleg over de namen volgt in de volgende Ratel, want eerst willen wij graag uw kennis van het Huizers toetsen. Kent u de betekenis van bovengenoemde zeven namen?
U kunt uw oplossingen inleveren bij de redactie of de leden van de Dialect Werkgroep.
En ook als u nog een leuk woord of gezegd in het Huizers kent, laat u dat dan alstublieft weten. De redactie overweegt namelijk om in de Ratel een nieuwe rubriek over dialectwoorden en -gezegden op te nemen. Het hangt mede van uw reacties af!
1 Eén duim is 2,5739 centimeter lang
2 Eén voet 28,3133 centimeter lang of I I duim
3 Mondelinge mededeling van Piet Westland, wiens vader nog een dergelijke Noordzeeschuit had.