VAN DE VOORZITTER
Het bestuur van de Historische Kring Huizen wenst u nog een gezond en een voorspoedig 2001 toe! Zoals u al gezien heeft, is de vormgeving van ons blad gemoderniseerd. De redactie van het blad en het bestuur verwachten dat de lezers deze aanpassing positief ewaren. Het bestuur heeft verder besloten het lidmaatschapskaartje af te schaffen. Het gebruik is minimaal en bij de ledenavonden worden de bezoekende leden afgevinkt. Op deze manier houden we toch inzicht hoeveel leden onze avonden bezoeken. De ledenavond van de jaarvergadering is één week vervroegd, het is nu dinsdag 10 april 2001 geworden. Uiteraard weer in het theater "De Boerderij" aan de Hellingstraat. De Huizer Dialect Werkgroep en de Historische Kring Huizen hebben gesprekken gevoerd over het samengaan van beide organisaties. Afgesproken is dat de Huizer Dialect Werkgroep integraal een werkgroep wordt van de Historische Kring Huizen. Het archiefmateriaal van de Huizer Dialect Werkgroep wordt ondergebracht in het archief van de Historische Kring Huizen. Dit waardevolle materiaal is, evenals ons overige archiefmateriaal, vrij toegankelijk voor leden van onze kring. Het bestuur is zeer verheugd met deze ontwikkeling en heet de Huizer Dialect Werkgroep van harte welkom. Dit temeer vanwege het feit dat de meeste dialectgroepen in Nederland onderdeel zijn van een historische kring; daamaast hecht het bestuur grote waarde toe aan het vastleggen en het behoud van het Huizer dialect.
In het vorige nummer van ons blad werd een aantal oproepen naar de leden gedaan, onder andere over Huizer recepten en over namen van slagers. Het verheugt de redactie en het bestuur dat hierop vele reacties, zowel mondeling als schriftelijk, binnenkwamen en wij hopen dat deze tendens zich voortzet. Graag wijs ik u op onderstaande oproep van de redactie voor een nieuwe naam voor ons blad. Rest mij nog u te wijzen op onze ledenavond van dinsdag 6 februari met als onderwerp "Het Klokkenluidersgilde". De avond wordt, zoals altijd, gehouden in het theater "De Boerderij" aan de Hellingstraat 9 in Huizen, aanvang 20.00.
B.J. van Geenen, voorzitter
PRIJSVRAAG NIEUWE NAAM
Het uiterlijk van ons blad is al een aantal jaren onveranderd, de redactie vindt het daarom tijd worden de buitenkant van het blad in overeenstemming te brengen met de inhoud van het blad. Wij hopen, dat wij daarin geslaagd zijn. Met de vormgeving wordt in de nabije toekomst nog verder geëxperimenteerd, wij zijn er nog niet helemaal uit. Graag zullen wij rekening houden met uw suggesties.
Vanwege dit nieuwe uiterlijk hebben wij ons ook de vraag gesteld of de naamgeving van het blad nog voldoet.
Na enig beraad meenden wij dat de tot nu toe gebruikte naam "Huizer Kring Berichten " aangepast moet worden aan de vernieuwde vormgeving. Graag roepen wij onze leden op voor het inzenden van een nieuwe naam voor ons blad! U kunt uw reacties inleveren v66r 31 maart 2001 bij het Huizer museum "Het Schoutenhuis" aan de Achterbaan. Uit de inzendingen zal een jury vijf voorlopige namen selecteren, waarna op de ledenavond van 10 april a.s. door hoofdelijke stemming van de aanwezige leden de definitieve naam wordt vastgesteld. Er zijn geen spelregels, u mag meerdere namen inzenden. Om verwarring te voorkomen maken wij bekend dat één naam het niet wordt, namelijk "De Omrooper". Deze naam wordt al gebruikt door het blad van de historische kring van Naarden. De bedenker van de nieuwe naam voor ons blad krijgt een boekenbon aangeboden. Uw reacties zien wij met belangstelling tegemoet!
Wendy van Noppen, eindredacteur


IJSLOPEN OP DE ZUIDERZEE
Klaas Westland

Spiering, een klein visje dat tot de zalmachtigen behoort, wordt tegenwoordig meestal verwerkt tot vismeel. Osmerus eperlanus, de Latijnse naam voor spiering, is namelijk niet zo bekend in culinair Nederland. Maar de visterminsen van Huizen vonden spiering wel een lekkere vis. Dit kleine, groenzilverachtige, opdondertje -de naam schijnt te wijzen op de lange, smalle vorm- behoorde tot de standaardvissen in de Zuiderzee. Behalve de vroege voorjaarsvangst met drijfnetten op spiering was deze vis in Huizen ook later in het seizoen bijvangst bij het vissen met de kuil, kulen op z'n Huizers. Met de hand werd de vis gesorteerd op soort en grootte, de grote spieringen werden aan de plaatselijke handelaren verkocht voor export naar Engeland en Frankrijk, maar de kleinere hielden de vissers zelf. Die kleine spierinkjes waren in hun ogen wel geschikt voor een bakzeutjen. In het schuurtje werden de spierinkjes, keurig gerangschikt in een zwarte pangkookspanne, in de raapolie gebakken. Vanwege de zoete, weeë lucht van de spiering gebeurde dit bakken altijd in de schuur. Het schoonmaken en bakken van spieringen was zo gebeurd: de kop werd er af getrokken en gelijk kwam het grommetje mee. Mot beénen en al werd de spiering smakelijk opgegeten. Een enkeling zal nog wel eens een paar spieringen gerookt of gestoofd hebben, maar in Huizen werd spiering bijna altijd gebakken. Deze pangkookspanne werd alleen gebruikt voor het bakken van vis en wee je gebeente als je er per ongeluk aardappels mee bakte, daarvoor had je weer een aparte pangkookspanne. Ook aan boord van de schuit waren er altijd twee verschillende pangkookspannen.
Winterperiode
In Huizen werd altijd gezegd: "Spiering is vis, as t'r aarst nijt is". Op het eerste gezicht zou je denken dat spiering niet zo geliefd was. Maar het tegendeel is waar, men vond het een lekker visje met een verfijnde smaak. Het gezegde duidt meer op de winterperiode wanneer er een ijsgang was en de visserij op de Zuierzee stillag. De schuiten van de Huizer vissers werden na afloop van de botsleperij, zo rond begin december, opgelegd in de haven en afgetuigd voor de winter. Er werd in het koude water namelijk bijna geen vis meer gevangen, maar ook was daar de angst van de visserman om vast te raken in het ijs, dat betekende namelijk dat de schuit voor lange tijd ergens onbeheerd lag en de kans op schade door ijsgang groot. Er zijn dan ook verscheidene schuiten van Huizer vistersminsen tot brandhout gekraakt door kruiend ijs. Een klein deel van de vloot bleef in de winterdag op de Noordzee vissen, zodra echter de Zuierzee dichtvroor bleven deze schuiten in de haven van IJmuiden liggen. Maar voor de rest van de vistersminsen betekende stilliggen in de haven dat ook de inkomsten stilstonden. Sommige vistersminsen hadden nog enige financiële reserves, maar vooral de vissersknechten waren aangewezen op het Burgerlijk Armbestuur of de diaconie van de kerk. De diaconie gaf vaak ondersteuning in natura, zoals nieuwe klompen, een nieuwe kassinee of nieuw ondergoed. De gemeente gaf weer spek en turven aan de armoede lijdende bevolking. De winterperiode was dan ook altijd een zware en armoedige tijd voor het huishouden van een vissersman, vooral als het een lange winter was. Het was in de winterdag sparrebekken voor deze gezinnen.
Bijverdiensten
Op allerlei manieren werd gezocht om het magere inkomen aan te vullen. Een van de manieren was om spiering te gaan vangen op het ijs, het zogenaamde spieringen. IJs loëpen noemden ze het ook wel in Huizen. IJsspiering bracht nog behoorlijk wat op, want ook de aanvoer van andere
2001
vissoorten kwam door de ijsgang stil te leggen. De kruiers (visventers) hadden alleen nog maar wat gedroogde scharretjes, stokvis en harde bbkkes voor de verkoop. Rond 1900 had Huizen ruim vierhonderd kruiers, die zaten allemaal te springen om aanvoer van verse vis. Ook hun negoeëssie stond in de winter onder dliik. Pas na de aanleg van het Noordzeekanaal in 1876, de stoomtramweg Bussum-Huizen in 1883 en de start van de Rijksvisafslag in IJmuiden in 1896 kwam er een regelmatige aanvoer op gang van verse Noordzeevis naar Huizen. De noodzaak voor de vangst van Ijsspiering verdween hiermee geleidelijk. Maar de vissersmannen, uitgevroren bouwvakkers en andere gelegenheidsvissers trokken er nog lang op uit om voor eigen gebruik spiering te gaan vangen. Na de afsluiting is dit doorgegaan tot de vijftiger jaren van de vorige eeuw, met nog een korte opleving in de oorlogsjaren. Met de sluiting van het laatste open stuk van de dijk rond Zuidelijk Flevoland tussen Nijkerk en Harderwijk op 25 oktober 1967 om 10.30 kwam er definitief een einde aan de vangst van spieringen in Huizen. De kenmerkende komkommerlucht van verse spiering verdween hierna voor altijd uit de straten van de Huizer vissersbuurten.
Gevaar op het ijs
Vooral op de toenmalige Zuiderzee met zijn onbetrouwbare zoutwaterijs was ijs loëpen niet zonder gevaar. Als je al niet verdwaalde, dan kon het ijs gaan kniien als de wind, landafwaarts naar het Zuiden draaide. Bij aflopend tij brak dan het ijs en ontstonden er grote scheuren, het 6fzetten van het ijs noemden de vissers dit. Dit d)fzetten ging gepaard met doffe dreunen en harde knallen. Vaak kon dan door het open water de vaste wal niet meer bereikt worden. Maar er was weinig keus voor de vissers, er moest brood op de plank komen, dus vis in het net! Bekend is het verhaal uit 1849 van de familie Bording uit Durgerdam. De visserman Klaas Bording was aan het botkloppen op het ijs met zijn twee zonen, toen de ijsschots losraakte en wegdreef. Na twee weken doelloos ronddrijven op de Zuiderzee werden ze van hun ijsschol gered door vissers uit Vollenhoof . De vader en een van de twee zoons overleden kort nadat zij aan wal waren gebracht als gevolg van de doorstane ontberingen. In de dorpen rond de Zuiderzee werd toen een collecte gehouden en met de opbrengst kon de weduwe zonder grote zorgen verder leven. Zoon Jacob kon zelfs van een deel van de giften een nieuwe botter kopen. Hun grafsteen in Vollenhoof herinnert nog steeds aan dit drama. Ook in Huizen is wel eens een visser omgekomen tijdens het ijs loëpen. Zo verdronk in de strenge winter van 1929 Jan Hasselt tijdens het spieringen, hij liet een gezin met kinderen na. De twee broers Aart en Jan Hasselt waren overdag spiering gaan vangen op zee, tegen de avond waren ze nog niet terug en werd hun familie ongerust. Veel mensen gingen die avond naar zee om te kijken of ze al terugkwamen. Na middernacht besloot de havenmeester om de misthoorn op de pier te laten loeien, een vreselijk indringend geluid klonk over de donkere zee. Na enkele uren kwam er uit de duistemis een man aangestrompeld. Veel kon hij niet zeggen, hij was geheel verkleumd en zijn kleren waren stijf bevroren. Om hem warm te krijgen ging het onder begeleiding hard lopend tenlg naar het dorp. Nadat thuis zijn hardbevroren kleren waren losgesneden en zijn familie hem in bed had gestopt met hete kruiken, kon hij na één uur eindelijk iets uitbrengen. Zijn broer Jan was in een wak terechtgekomen en door afbrokkelend ijs had hij er niet uit kunnen komen. Aart had nog geprobeerd zijn broer Jan te redden, maar bij zijn reddingspoging schoot hij zelf het wak in, hij kon nog net de rand van het ijs vastpakken. Het lichaam van Jan Hasselt spoelde zes weken later aan in Spakenburg, op het oude kerkhof aan de Ceintuurbaan werd hij begraven. Jan en Aart Hasselt waren geen visserslui, maar wilden toch hun geluk op het ijs proberen. Talloos zijn dan ook de verhalen in Huizen over de thuis gebleven vrouwen en kinderen die urenlang in grote angst zaten omdat hun mannen niet op tijd thuis kwamen. Door verse scheuren in het ijs, moesten de spieringvissers soms zeer grote omwegen maken om weer veilig thuis te komen.
De spieringslie
Zodra het ijs het maar enigszins toeliet, trokken veel mannen het nog zachte ijs op met hun zware spieringslie. IJs loëpen deed men altijd met twee of soms met drie man. Veelal eigen volk, bijvoorbeeld twee broers of een vader met zijn zoon. Een man voor de spieringslie om te trekken en de ander aan de achterkant om te duwen. Zo'n spieringslie is een vierkante vurenhouten bak, met aan de onderzijde twee houten schinkels met ijzers eronder. Het ijzer onder de schinkels werd door een van de Huizer smeden vervaardigd. De goedkope schinkels waren van bandijzer, maar de betere werden gesmeed. De afmetingen van een spieringslie verschillen, zo is de spieringslie in het Huizer museum 1.40 meter lang, 53 cm hoog en 45 cm breed, de spieringslie in taveerne "de Beerendshoeve" heeft weer andere %lfmetingen. Aan de voor- en achterkant van de slee bevindt zich een houten bakje om allerlei spullen in op te bergen. Het bakje aan de achterkant kon je afsluiten met een deksel en hierin werden het stuk en het kompas bewaart. Aan de achterkant zat een (losse) kruk om te duwen en aan de voorzijde twee gaten om het trektouw door te halen. Dit touw gebruikten ze niet alleen om te trekken, maar ook om de kop van de slie op koers te houden. Vooral bij harde wind was het zwaar werk om de slie op glad ijs op koers te houden. Als ze het ijs niet vertrouwden werd soms dit trektouw verlengd en door de voorste man goed onder de armen vastgebonden. Zakte deze man toch door het ijs, dan kon de ander hem er weer uittrekken. Maar meestal liepen de ijsloëpers met tweeën achter de spieringslie, de lange schakelstok al slepend achter hen aan. Sommige grote sleden hebben ook nog een laning op de slee, waarop iemand kan zitten. In de strenge winterdag werd de spieringslie dan ook wel een enkele keer aan wal gebruikt voor het vervoer van mensen die minder goed ter been waren en voor het verzamelen van hout in het bos. Maar er moest dan wel een flinke laag sneeuw of ijs liggen, anders is het beulswerk met zo'n zware slee. Als je de constructie en afwerking van de spieringslie in het Huizer museum goed bekijkt, dan is het aannemelijk dat een spieringslie niet zelf werden getimmerd door de vistersminsen, maar door een vakman werden vervaardigd. Dit zou de wagenmaker Eep van Wessel geweest kunnen zijn, of een timmerman. Van de timmerman-aannemer Hendrik Wouda is in ieder geval bekend dat hij verscheidene spieringslieëen heeft gemaakt. Hij had zijn werkplaats aan de Hellingstraat 6, zijn schoonzoon -de kunstschilder Tijmen Moll- had daar later zijn schildersatelier. Maar sommige exemplaren zijn waarschijnlijk ook zelf getimmerd door de vissers. Niet elk vissersgezin had de beschikking over zo'n ijsslee, verscheidene broers of buren beschikten gezamenlijk over een slee. De spieringslie werd de rest van het jaar in de schuur bewaard, rechtop tegen de muur en met een touw vastgezet om omvallen te voorkomen.
De kleding op het ijs
Niet alleen de spieringslie werd naar buiten gehaald, ook de klompen werden op scherp gezet. Hiervoor had je een paar nieuwe wilgen klompen nodig, deze klompen werden elk van onderen met een groot aantal asfaltspijkers op scherp gezet. Deze spijkers werden er willekeurig schuin naar achteren ingeslagen, een kant van het kopje van de spijker stak net in het hout. Door de spijkers vormden er zich ook geen sneeuwhompen onder de klompen, het liep perfect! Ook de ijsbijl werd nagekeken en Eep van Wessel, de wagenmaker, moest er zo nodig een nieuwe steel van acaciahout aanzetten. De steel werd doorboord om er een lusje door te halen, die je om de pols kon schuiven. Het blad van zo'n ijsbijl werd door een van de smeden in Huizen gesmeed, het blad is ongeveer 30 cm. lang en 12 cm. breed en voorzien van een extra veiligheid op de steel om losschieten te voorkomen. De kleding werd zoveel mogelijk afgestemd op het barre weer. Dat begon met twee paar zelfgebreide wollen kousen, baaien of flanellen onderhemd, wit katoenen mouwhemd, 'n gezôngdhaid, keper onderbroek met klep, een blauwbaaien borstrok met lange mouwen, een zwarte engeleer klepbroek en een dikke tilli aan. Daar overheen een oude duffelse bonker of een baadje, het baadje is weer even ouder. Daarna de kassinee om, de klompen met spijkers aan en de engelse pet (zuidwester) op met de kleppen om de oren heen. Een dik pak oude kranten voor de borst en een papieren zak om de geslachtsdelen. Alles wat onbeschermd was bevroor, veel vissers liepen dan ook met aangetaste oren of bevroren vingers rond. Het was een iezelig koud werkje, dat spieringen op het ijs.

Lambert Westland houdt het kompas in de gaten om niet te verdwalen op het ijs.
De uitrusting
Afhankelijk van de omstandigheden nam men verschillende zaken mee, maar de spieringnetten, een ijsbijl, het stidckezakkien (linnen zakje met roggebrood met spek of kaas), een oliëstelletjen, de schakelstok, een kleine strijkbeugel (schepnet), spieringwanten, een grote vierkante stormlantaarn, een toethoorn en het kompas van de schuit nam men in ieder geval mee. De wanten werden speciaal voor de visserij gebreid van dikke grijze wol. De want had twee aangebreide duimen, zodat een visser aan boord van de schuit in het donker nooit mis kon pakken. Maar je had ook wanten met maar één duim, de meeste waren ongevoerd. Een enkeling voerde de wanten nog met baaien goed. De wanten werden veel te ruim gebreid en gingen daarna een nacht in een emmer met sterke pekel. Door deze behandeling kromp de want en werd waterafstotend. Een schakelstok is een lange lat van ongeveer 7 meter lang en 3 tot 4 cm. dik. De lengte van de stok hangt af van het formaat van de netten. Deze schakelstok zocht men zelf in het bos en moest bij voorkeur noestvrij zijn en natuurlijk zo glad mogelijk om haken van het net te voorkomen.
2001
De meeste stokken werden gehaald uit de "Valse Bosjes" in de polder bij Eemnes. De schakelstok werd aan de kruk van de slee met een lus vastgebonden en kwam al slepend achter hen aan. De schakelstok werd de rest van het jaar in haken aan de muur droog onder de dakgoot bewaard. Aan het eind van de schakelstok zat een kromme spijker, waarmee de visser zijn netten onder het ijs kon schieten. De schakelstok werd ook gebruikt om de diepte van het water bij een open stuk te peilen. Een kompas behoorde zeker tot de uitlusting, anders was het levensgevaarlijk. Op het ijs kun je nu eenmaal moeilijk je richting bepalen en vaak is het dainzerig weer. Het was een eenvoudig droog kompas, de roos draait daarbij rond op een scherpe pin. De roos van dit kompas draaide op het ijs vaak als een gek in de rondte. Bij helder weer bepaalden de vissers uit Huizen hun koers liever op de sterren of de verlichte hemel boven Amsterdam.
De Knaar
Meestal ging de tocht naar de visgronden van de Knar, de Knaar zeggen ze in Huizen. De Knaar was een harde schelpenbank in de Zuiderzee gelegen in de tegenwoordige driehoek tussen Spakenburg, Harderwijk en Lelystad. Naar de kop van de Knaar was het een kleine vier uur lopen over het ijs vanaf Huizen. Maar de tocht kon ook richting de kuil van Marken gaan of rechtuit de Zuiderzee op, voor de ondiepe kust van Huizen werd bijna geen spiering gevangen. Men ving ze vooral in dieper water en ook moesten de netten iets vrijhangen om vastvriezen van de bovenkant te voorkomen. De stormlantaarn hing met een touw achter aan de knik, om in geval van twijfel bij een verdachte plek te kunnen schijnen. Tijdens het vissen werd deze lantaarn niet gebruikt. Een toethoorn is een grote tropische zeeschelp, die normaal op de schuit werd gebruikt. Bijvoorbeeld bij mist of om elkaar signalen te geven als men in span viste. Door op de afgevijlde punt van de schelp te blazen, kon in geval van nood geluid worden voortgebracht. Later werd de toethoorn vervangen door een koperen of zinken scheepshoorntje. Om bevriezen van de netten in de open slee te voorkomen ging er een oude doek of een juten zak overheen.
Een bos stro
Wanneer de vissers midden in de nacht vertrokken vanaf de westzijde van de havenpier, werd meestal de koers " noordôest vur" aangehouden, richting de kop van de Knaar. Onderweg werd door de voorste man telkens met de kruin van de bijl op verdachte plekken getikt om wakken op te sporen. Dit tikken was alleen 's-nachts nodig, want overdag zagen ze aan de kleur van het ijs wel of het veilig was. Als ze het ijs het niet vertrouwden, gooiden ze vanaf een afstand de ijsbijl met een flinke klap op het ijs om de sterkte te testen. Aan de steel zat een lus, aan deze lus was weer een lijntje geknoopt, waarmee de visser de weggeworpen ijsbijl weer naar hem toe kon halen. Tientallen mensen vertrokken vanuit Huizen het ijs op, niet alleen uit Huizen maar ook uit Blaricum. Deze Blaricummers hadden bij gebrek aan netten een zeer primitieve vistechniek. Omdat de spiering met zijn mond open zwemt, klemt hij zich snel vast. De Blaricummers schoven daarom een bos stro de bijt in. Bij het uit het water halen van het bos stro, bevroren de spieringen en konden ze de bevroren spieringen er zo aftikken! Door het vele volk op het ijs hadden zich op het ijs zelfs paden gevormd richting de Knaar of richting Marken. Echter door de stroming van de Zuiderzee en omdat het water zout was, bleef het altijd een hachelijke onderneming, zo'n nachtelijke tocht op zee. Niemand wist beter dan de vistersminsen hoe verraderlijk het ijs kon zijn. Eb en vloed wisselden elkaar elke zes uur af en zo ontstonden er scheuren, die door de wind uit elkaar werden gedreven en weer ruimte gaven voor kruiend ijs. Uit dit kruiend ijs ontstonden dan ijsduinen van wel enkele meters hoog. Het ijs was geen gladde vlakte, maar vaak ruw opeengestapeld ijs, op sommige plekken meters hoog!
Hakken van de bijt
Zodra men op de gewenste plek was aangekomen werd eerst de slee aan de loefzij gezet om wat luwte te kunnen bieden. Daarna werd met de ijsbijl een driehoekige bijt gehakt in het harde ijs met gelijke zijden van ongeveer één meter lengte. Als het ijs erg dik was werd de bijt iets groter gehakt, omdat je anders niet onder het ijs kunt komen met de lange schakelstok. Het losgehakte stuk ijs werd met de bijl onder het ijs geschoven en met de strijkbeugel werd daarna het losse gruis uit de bijt geschept. Vervolgens werden met de schakelstok de netten onder het ijs gedrukt, in elke hoek van de bijt één. Aan het eind van de schakelstok zat een kromme spijker die in een lus aan het einde van de bovenlijn schoof. Men duwde het net van zich af onder het ijs totdat de andere kant van het bovensim, de boeilijn, buiten de bijt op het ijs bleef liggen. Aan de boeilijn was een kurken boei geknoopt om zinken te voorkomen. Soms werd aan dit verlengstuk nog een lus gesplitst die om de pols werd geschoven tijdens het schieten van het net. Dit boeilijntje was ongeveer 3 tot 4 meter lang.
Spieringnetten
De ijsspieringnetten(schakeltjes) waren tussen de zes en acht meter lang en circa 85 cm. diep. Aan het bovensim, dit is de lijn waaraan het net aan de bovenkant is vastgemaakt (gesimd), waren kleine zelfgesneden kurkjes (2,5 x 2 cm.) geregen op ongeveer 10 cm. afstand. Deze kurkjes hielden het net door hun drijfkracht tegen het ijs en zorgden er voor dat de netten niet in elkaar liepen of door de stroom werden meegenomen. De ondersim was voorzien van een groot aantal zelfgegoten, loden, 10 grams-gewichtjes om het net verticaal en strak te houden. Achter het katoenen gaal (lappen visnet) spieringnetjes van vissers uit andere plaatsen hadden ze naar mijn weten weer niet. Het gaal kon je speciaal kopen, maar soms werd er ook een oud stuk anjosvisgaal voor gebruikt. De mazen van het netje hadden een wijdte van ongeveer 1,8 cm. Tot omstreeks 1890 werden de netten door de vistersminsen zelf gebreid van gele zijde. Daarna kwam het machinaal vervaardigde wit katoenen gaal op cleÂnarkt. In Huizen werden spieringnetjes echter nog heel lang zelf gebreid van zijde, hiervoor gebruikten ze hele kleine, speciale schieltjes. Spieringnetten werden nooit in een van de Huizer taanschuren getaand, maar alleen maar gedroogd en daarna thuis in perkjes(bosjes) aan spijkers in de hanenbalken op zolder bewaard. Het breien en beulen van netten was overigens in Huizen altijd mannenwerk. Het breien van nieuwe netten en kuilen werd in de winterdag verricht, wanneer de schuiten in de haven lagen opgelegd.
Bevroren vingers
Drie tot zes netten werden er onder het ijs gestoken, vaak in de vorm van een ster. Maar als er veel stroming was, werden de langere netten van acht meter in een grote waaiervorm gedrukt. Het hing ook af van de sterkte van de stroming, want onder het ijs staat altijd stroming, vooral toen er nog een getijbeweging was in de Zuiderzee. De beste kans op een goede vangst hadden ze bij het kantelen van het tij, want dan ging de spiering altijd zwemmen en kwamen op de bijt af. Nadat de netten ongeveer tien minuten onder het ijs hadden gehangen, gaf de visser een klap met de kruin van de bijl op het ijs om de vissen te laten schrikken en werden de netten gehaald. In oude aanvoergegevens wordt nog wel eens de naam klopspiering gebruikt. Als het een plek was met veel vis, ging het tempo fors omhoog. Het laatste netje was nog niet geschoten of het eerste netje werd al weer gehaald. Snel het netje leegschudden en opnieuw eronder schieten, de paar visjes die in het gaal bleven hangen lieten ze dan gewoon zitten. Om de ijskoude handen daarna weer snel warm te krijgen, sloegen ze met flinke kracht de armen gekruist tegen de schouders, het zogenaamde blauwen. Hierdoor gingen de vingers weer tintelen en waren ze door de kou heen. De ijsloëpers moesten goed uitkijken dat hun vingers niet bevroren bij dit koude en natte werk. Leverde het eerste schot niets op, dan gingen de vissersmannen verderop een verse bijt hakken. Het gebeurde ook wel eens dat men een oude bijt open tikte, wat er al door een ander de vorige nacht was gemaakt. Soms ving men de hele nacht niets en moesten ze met een lege spieringslie tenlg naar Huizen. Als je rekent dat zij dan misschien wel honderd bijten hadden gehakt en dit werk soms in de pikdonkere nacht bij sneeuwstorm of 20 graden waren er op een afstand van circa 1.00 meter zetjes (ladders) aangebracht om doorhangen te voorkomen. Zetjes zag je alleen in Huizen, vorst hadden uitgevoerd, kun je nagaan dat dit geen werk was voor bejaarde mensen. Maar als ze een goede nacht hadden, vingen ze wel zo'n tachtig pond spiering, ongeveer 3000 stuks. Meer konden ze ook niet meenemen, in een spieringslie konden ongeveer maximaal 3000 tot 3500 spieringen gestort worden, het hing een beetje van de maat van slie af. Vroeger was de verkoopeenheid voor spiering een mand van 27 1/2 kilo, een vurrel (vierling) genoemd. Dit was een ronde tenen mand waarvan de bovenste rand en de oren van wit Spaans riet waren. Van deze 55 pond ging dan 5 pond watergewicht weer af. Spieringen werden door de vissersmannen overigens niet gerekend in gewicht, maar in aantallen. Men had dan bijvoorbeeld 1300 stuks gevangen of maar 5 stuks, op deze wijze werd door de vistersminsen onderling de vangst vergeleken. De spieringen werden los gestort in de bak van de spieringslie, een vismand hadden ze niet bij zich. Het spieringen was eigenlijk vooral volharding. Elke keer de netten eruit trekken, weer verder, weer 'n bijt hakken en opnieuw een schot. De vistersminsen konden een nacht lang vissen en niets vangen, maar ze gingen toch door, ook al vingen ze maar een spierinkje. De meeste ijsloëpers werden gedreven door armoede en de noodzaak van het dagelijkse brood voor hun gezin was een grote drijfveer!

Lambert Westland en zijn schoonzoon halen de netten binnen
Dik water
De visterman was van mening dat je het beste kon vissen bij het onder- en opgaan van de zon. Het
2001


vertrek was dus in de nacht of in de middag, maar de ochtendaanhangers waren in de meerderheid. Overdag ving je bijna niets, het spieringen was in Huizen nagenoeg altijd nachtwerk. Een bekend gezegde was dan ook: 's nachts visschen en daags slapen. In de donkere nacht ziet het spieringvisje het netje namelijk niet. Wanneer het echter stormde en het water van de Zuiderzee hierdoor troebel was, kon je ook overdag vissen. Dik water noemden de vissersmannen dat. Een enkeling schoot zijn eerste netje bij het ondergaan van de zon en ging door tot aan de dageraad. De avondzon gaat in de winter rond halfvijf onder en komt pas op rond halfnegen 's-ochtends. Als je nagaat dat het rond de dageraad het hardst vriest, dan hadden deze vissers die nachten nog heel wat voor de boeg! Nadat de vissers thuis nog een flink bord warme gortenpap hadden gegeten, ging het op zee aan. Maar niet altijd was er geld voor pap, de meeste visterminsen gingen van armoe en met een lege maag het ijs op. De een vertrok om twee uur in de nacht, de ander pas om vier uur, dit hing een beetje van de persoonlijke voorkeur af. Het meegenomen stuk werden onderweg ontdooid door de boterhammen onder de frui op te warmen. Met behulp van het pieteroëliestelletjen werd in de luwte van de slee zwarte koffie gekookt. Gewoon water opzetten en de grof gemalen koffiebonen meekoken. Suiker en melk hadden ze niet, dat was veel te duur. Voordat er oëliestelletjies op de markt kwamen gebruikten ze een gietijzeren vuurpot op een paar stenen om een vuurtje te kunnen stoken. Zo tegen de ochtendschemering werd het eerste ochtendgaatje gehakt, de netten geschoten en was het een minuut of tien doodstil afwachten. Tijd voor een pruim uit de koperen tabaksdoos of voor het opsteken van een Pijpje vonden de meeste visterminsen. In de vroege middag kwamen de visters, met of zonder vis, weer terug in Huizen, vaak koud en verstijfd van de vrieskou. De netten werden bij thuiskomst meteen aan een paar stalen duimen in de buitenmuur van het huis of aan de schuur opgehangen. In de vrieskou drogen ze dan al snel. Om sneller te drogen werd er ook wel een lijndestok ondergezet. De volgende dag werden aan een oude, afgedankte houten keukenstoel de netten geboet. Op de stoel werd op de bovenkant een lat met een paar spijkers erin bevestigd. Sommige vissers keken niet zo nauw en sloegen gewoon in een goede stikjesstoel twee spijkers in de knoppen aan de bovenkant van de stoel! In de keuken werd het netje aan deze spijkers gehangen en kon de visterman het net gaan
Bronnen:
boeten. Daar keek niemand vreemd van op, want netten breien en beulen behoorde bij het dagelijkse leven van de vissersgezinnen. Per week werden maximaal twee, soms drie tochten ondernomen, meer tochten waren lichamelijk niet mogelijk. Spieringen was een eenvoudige vismethode, maar bleef een grimmig en koud bedrijf. Er leven nog een aantal mensen die het spieringen meegemaakt hebben, de laatste tochten zijn rond 1950 uitgevoerd. De laatste spieringvissers waren onder andere: Piet Honing, Jan Kos(Kossien), Joost en Krelis Westland, Lambert Westland (Blessien), Lambert Westland Pzn., Kees Hasselt, Aart Bout en Mijndert Visser. Voor zover ik weet, bestaan er nog minstens twee ijssleden in Huizen. Eén op het hilder van taveerne "De Beerendshoeve" en één exemplaar in het Huizer museum Het Schoutenhuis. Dit museum beschikt ook over een paar spieringnetjes uit Marken, een vierkante stormlamp en een ijsbijl. Verder beschikt dit museum over diverse gereedschappen om netten te breien en te boeten. De spieringslie in "De Beerendshoeve" is afkomstig van de familie van de broers Joost en Krelis Westland.
Ter afsluiting
Dit verhaal kwam tot stand door gesprekken met Cees Westland Jzn en Piet Westland Lzn, die in hun jeugd nog een aantal keren zijn wezen spieringen. Mijn dank tevens aan Jan Veerman, de Huizer Dialect Werkgroep en het Huizer spieringgenootschap "Ons Belang" die de tekst en spelling hebben gecontroleerd. Wanneer een lezer nog foto's heeft of een aanvulling op dit verhaal weet, hoor ik dat graag van u (tel. 035-5242006). Het Huizer museum Het Schoutenhuis, maar ook het Klederdrachtmuseum Huizen zijn voor uitbreiding van hun collectie nog op zoek naar een paar originele viswanten. De zilveren spiering is een van de weinige vissen die de overgang van het zoute water van de Zuiderzee naar het zoete water van het IJsselmeer heeft overleefd en ze worden nog steeds in het voorjaar in de afgesloten Zuiderzee gevangen. Het zeewater moet namelijk kouder worden om een lekkere, stijve, spiering te kunnen vangen. Historie is meer dan saaie en stoffige boeken. Koop daarom in het vroege voorjaar eens een bakzeutjen spiering bij uw vishandelaar en bak de visjes in de pangkookspanne. Een klein deeltje vaff de Huizer historie kun je dan nog eens letterlijk ruiken en proeven. Probeer in ieder geval een trisseltjen!

Dorleijn, Peter "Van gaand en staand want, deel III ", Weesp 1983
Hilckmann, M. "Spieringkloppen" in: Veluws Museumbulletin nr. 7, mei 1970
Huizer Dialect Werkgroep "Huizen, hoo 't vroger was ", Huizen 1977
Noorderainde, Haindruk van 't (DS) "De aauwud vur Kursaauwud", Huizen 1980
Schipper, G. "Herinneringen aan mijn jeugdjaren 1918-1930", Huizen 1980
Tolman, R. De laatste spiering van het IJsselmeer" in "De Spiegel" van 6 maart 1954
9
HUIZER RECEPTEN
Op de vraag van Ria Rebel of er nog mensen waren die recepten van oude Huizer gerechten wisten, kwamen een aantal leuke reacties binnen. De komende tijd gaan we er een aantal van publiceren. We beginnen met het recept voor boerenjongens van ons lid Tiny Kruijmer-Vos. Omdat ze gelijktijdig ook ingaat op de tradities in Huizen nemen we haar brief onverkort over. Alleen de naam van haar recept hebben we gewijzigd van boerenjongens naar "brangdewijn mét gurzijnen". Boerenjongens werd in het Huizers dialect ook wel "Boerejônges" of "Brangdewijn mét brokken" genoemd. Als toegift nemen we nemen ook nog een recept op voor gebakken spiering. U kunt uw recepten uiteraard blijven inzenden of doorgeven aan Ria Rebel (035-5262505).
BRANGDEWIJN MOT GURZIJNEN
Tiny Kruijmer-Vos
Omdat onze vierde en laatste dochter in april 2001 gaat trouwen, heb ik voor haar ondertrouwdag in februari weer een voorraadje boerenjongens gemaakt. Deze moeten wel een maand of drie trekken voordat ze goed zijn. Sommige mensen laten ze korter staan, maar ik denk dat de rozijnen dan niet goed doortrokken zijn.
Het was de gewoonte in de tijd dat wij trouwden (nu ongeveer 35 jaar geleden) dat op de ondertrouwdag een feestje werd gegeven voor familieleden en bekenden en elke gast kreeg dan een glaasje boerenjongens. Ook wanneer je er eigenlijk niet van hield, moest je toch een glaasje proeven op het bruidspaar! Deze traditie komt in sommige families nu nog voor. Ook bij huwelijksjubilea (12 1/2, 25, 40 jaar, enz) worden boerenjongens getrakteerd. Boerenmeisjes, abrikozen in plaats van rozijnen, is voor Huizen niet gebruikelijk. Toen wij in onze bruidsdagen waren, had mijn schoonmoeder een emmer vol boerenjongens gemaakt en iedereen die op bezoek kwam, kreeg dan ook een glaasje. Er waren in het dorp ook wel mensen die er bekend om stonden dat ze kwamen 'proeven'. Hier volgt dan mijn recept voor boerenjongens.
Ingrediënten:
• 1 liter brandewijn
• 1 pond rozijnen (donkere, zonder pit; lichte rozijnen zijn zuurder)  1/2 pond middelbruine suiker (of donkerbruin)
Bereidingswijze:
• De rozijnen wassen en laten uitlekken o Suiker in een pan, water erbij tot 1 cm boven de suiker, laten opkoken en steeds blijven roeren o Een paar minuten laten indikken (de suiker gaat dan wat caramelliseren) o De rozijnen erdoor scheppen en zodra het geheel tegen de kook is de pan van het vuur nemen en af laten koelen. Niet laten koken, dan gaan de rozijnen stuk. Tijdens het afkoelen wellen de rozijnen. o Rozijnen met de suikerstroop in een schone weckfles doen, bijvoorbeeld een 1 1/2 literfles o Brandewijn toevoegen o De boerenjongens omscheppen en luchtdicht, met plastic zakje en elastiek over het deksel, afsluiten.
NB: 1 liter brandewijn wordt ongeveer 1 1/2 liter boerenjongens
Wanneer een grote hoeveelheid wordt gemaakt, is het belangrijk dat de rozijnen voordat ze in de pot gaan, goed worden omgeschept. De suikerstroop zakt namelijk naar de bodem. Na ongeveer 2 maanden proeven of het goed is. Te weinig suiker? Dit hangt van de kwaliteit rozijnen af, suiker toevoegen. Te sterk? Sommige mensen deden er dan wat water bij. Eet smakelijk en neem niet teveel!
BAKZEUTJEN SPIERING
1 kilo spiering - zout - bloem zonnebloemolie
Koop de verse spiering in het vroege voorjaar, alleen dan is lekkere spiering verkrijgbaar. De koppen van de spierinkjes aftrekken, de ingewanden komen gelijk mee. De graatjes en de vinnetjes kunt u laten zitten, deze vallen weg bij het bakken en je kunt ze gewoon opeten. De spieringen even afspoelen onder stromend water. De visjes uit laten lekken op een vergiet, eventueel afdrogen met keukenpapier en ruim met zout bestrooien. De spieringen daarna omschudden met bloem. In een koekenpan de olie dampend heet laten worden, de spieringen kringvormig met de staarten naar binnen op elkaar leggen in de pan. De spieringen krokant bakken en de visjes keren met behulp van een grote spaan. Vervolgens de andere zijde bakken. Totale baktijd circa 5 minuten.
    10    KRINGBERICHTEN / FEBRUARI 2001
HUIZERTJES
In de rubriek HuizeHjes kunnen particulieren, cultuurhistorische organisaties, leden van de historische kring Huizen, etc. oproepen van niet-commerciële aard plaatsen. Voor grote Huizenjes dient men eerst contact op te nemen met de redactie. De redactie heeft het recht een ingezonden mededeling zonder opgaaf van redenen te weigeren.
Gezocht: De heer P. Bakker uit Huizen is op zoek naar het boek "In Huizen staat een huis" van Paul Schiffers, uitgegeven in 1993. Zij die hem willen helpen, kunnen met hem contact opnemen, telefoon 035-5252946.
Redactieleden: De redactie van het berichtenblad is op zoek naar diverse medewerkers, bijvoorbeeld medewerkers voor de lay-out en het schrijven van redactionele artikelen. Indien dit uw interesse heeft, neem dan even contact op met Wendy van Noppen, telefoon 035-5253783.
Te koop: Bij de secretaris van de Historische Kring Huizen is nog tegen gereduceerde prijs verkrijgbaar het boek "De Huizer Molen". Voor inlichtingen D. Brugge 035-5244003.
AGENDA
• Dinsdag 6 februari 200f
Ledenavond Historische Kring Huizen: op deze avond een demonstratie van het Klokkenluidergilde met dia's en geluid om 20.00 in theater "De Boerderij .
• Dinsdag f0 april 2001
Algemene ledenvergadering Historische Kring Huizen om 20.00 in theater De Boerderij" aan de Hellingstraat 9.
 Zaterdag 2f april 2001
Museumweekend; in Huizen alleen op zaterdag
 Zaterdag f2 mei 200f
Landelijke molendag, tevens landelijke fietsdag
 Zaterdag f9 mei 200f
Ruilbeurs ansichtkaarten, boeken, gravures e.d. van Huizen in het Klederdrachtenmuseum aan de Havenstraat van 10.00 - 13.00.
EXPOSITIES
Huizer museum Het Schoutenhuis:
n expositie "Eeuwige jeugd", 100 jaar kinderportretten van 20 januari tot 5 mei 2001.
Klederdrachtmuseum:
 expositie "Gezicht op twee Huizer kunstenaars, Piet Bos en Trees Poppe" van 15 november tot 3 maart 2001. Inlichtingen: 035-5269080/5251913
1 1
EEUWIGE JEUGD
In het Huizer museum "Het Schoutenhuis" is op dit moment een hele    leuke    expositie over kinderportretten. De moeite waard om dit museum even te bezoeken. Om u een idee te geven van de tentoongestelde foto's hierbij enkele oude ansichtkaarten van kinderen uit Huizen. Als u overigens iets meer weet over deze foto's, horen wij dat graag . Uw reacties graag naar het museum "Het Schoutenhuis" of naar de redactie van dit blad.
Huize;
t.•ii
MIDDENSTAND VAN TOEN
Er zijn enkele correcties binnengekomen op de lijst met bakkers, wie een gecorrigeerde lijst wil ontvangen moet even contact opnemen met een van de redactieleden.
Daarnaast zijn er een aantal namen van slagers bekend geworden, wij zijn er nog niet helemaal uit. Dit vraagt meer tijd dan verwacht. Indien u nog namen weet van slagerijen in Huizen kunt u deze indienen bij de redactie of afgeven aan de receptie van "Het Schoutenhuis" aan de Achterbaan 82, 1271 TZ Huizen. Intussen heeft zich wel een deskundige jury geformeerd onder voorzitterschap van de heer L. Meys. Voor verdere informatie kunt u telefonisch contact opnemen met K.H. Westland, telefoonnummer 035-5242006.
UIT DE OUDE DOOS
Op veler verzoek is de oude doos weer geopend, we beginnen met twee portretjes uit het begin van de vorige eeuw. Het exacte jaartal is helaas niet bekend, vermoedelijk rond 1916. Ze komen uit het boekje "De Nederlandsche Nationale Kleederdrachten". Het jeugdportret spreekt voor zich, de foto van het visserspaar is wel bijzonder, er zijn namelijk maar weinig foto's van de mannelijke vissersdracht gepubliceerd. De meeste aandacht ging naar de vrouwen. In die tijd hielden de inwoners van Huizen er ook niet van om gefotografeerd te worden en daar kwam bij, dat de vissersmannen de hele week op zee waren en pas aan het eind van de week terugkwamen. Op zaterdag werd er gewerkt aan de netten of aan de botter en op zondag fotograferen was er uiteraard helemaal niet bij. De klepbroek en het baadje komen duidelijk naar voren. Wanneer u nog oude foto's heeft van mensen in klederdracht of een andere leuke oude foto zullen we deze graag opnemen in ons blad. Neem dan even contact op met Ria Rebel (telefoon 035-5262505), wij zullen uw foto's uiterst voorzichtig behandelen! Indien u weet wie een van de geportretteerde is, zouden we ook dat graag van u horen, want eerlijk gezegd weten ook wij dat niet.

    foto van een onbekende visser en zijn vrouw    foto van twee kinderen onder dq 15 jaar

13

Sinds kort is ons dorp een gebouw rijk met een historische naam, namelijk het uitgaanscentrum "De Graaf Wichman ". Natuurlijk weten alle leden van de Historische Kring Huizen wie deze graaf was. Immers had hij Nardincklant niet geschonken in 968 aan een abdij in Elten? Maar om nu het geheugen over deze persoon en zijn familie weer even op te frissen dit artikel over deze voor het Gooi zeer belangrijke graaf en zijn dochters.
GRAAF WICHMAN 11 Het geslacht Brunhar
In de 10e eeuw regeert een machtig Saksisch gravengeslacht over Hamalant. Dit geslacht heeft garen gesponnen uit de bestuurlijke chaos na de dood van de Duitse keizer Lotharius II. Na een eeuw van heen en weer zwenken naar de Duitse en naar de Franse zijde, al naar gelang dit politiek uitkwam, heeft het geslacht Brunhar veel aanzien verworven. Het geslacht stamt uit vorstelijke families die inmiddels over uitgestrekte landgoederen in Germanië regeren. De oudst bekende vertegenwoordiger van deze familie stamt uit de tijd van Karel de Grote en is een zekere graaf Brunhar, ook genoemd Wracharius van Brunharsberg. Hamalant heette in die tijd derhalve ook wel Brunharingen, vernoemd naar deze man.
Een groot graafschap
Hamaland is een groot gebied dat zich tegenwoordig zou uitstrekken van Emmerich tot en met Deventer en tot de noordgrens van Nederland. Het graafschap Zutphen en de Liemers zou er de kern van uitmaken. Ringburchten als die op de Heimenberg bij Rhenen, de Hunnenschans bij Doorwerth, Mergelpe in het Nijmeegse heuvelland, Aspel bij Rees, Muna in Kleef en Uplade bij Elten zijn de militaire steunpunten van dit gebied. Het gebied is vernoemd naar een Saksische stam die hier woont, de Chamaven. Eigenlijk is het dus Chamavenland. Vanwege de uitgestrektheid van het gebied is het verdeeld in twee graafschappen, die door twee broers worden bestuurd, Everhard en Wichman. Graaf Wichman II heerst over de streken ten zuiden en oosten van het Almeri (Zuiderzee). Van Naarden tot de Lauwers en de Eems en landwaarts tot de oostelijke grenzen van Drenthe, Overijssel en Gelderland. Naast dit grote graafschap bezit graaf Wichman II nog uitgestrekte goederen in 't Gooi, Friesland, Holland en Vlaanderen. Kortom een zeer belangrijk man deze Graaf Wichman II van Hamalant, die voor het eerst wordt genoemd in een oorkonde uit 938 na Christus. In dat jaar kwamen de grafelijke families van West Friesland (Holland), Hamaland en Vlaanderen bijeen om een dubbele verloving te vieren: Dirk, zoon van graaf Dirk I van Holland met Hildegard van Vlaanderen en Wichman, zoon van Meginhard van Hamaland met Luitgardis van
14
Vlaanderen. Officieel valt zijn graafschap na veel perikelen onder de bestuurlijke invloed van de Duitse keizer Otto I. Hierdoor komt er een eind aan de plaatselijke zelfstandigheid, want keizer Otto I is de eerste Duitse keizer met weer een sterke arm.
Stichting van de abdij te Elten
Graaf Wichman II heeft een zoon en drie dochters: Hildegardis, Luidgardis en Adela. Zijn zoon is ziekelijk en sterft nog tijdens zijn leven. Zijn twee dochters Luidgardis en Adela zijn elkaars tegenpolen. Luidgarde is een deugdzame, vrome vrouw, die haar roeping in het geestelijke leven vindt. Na de dood van zijn zoon en zijn vrouw begint Wichman na te denken over een eerlijke verdeling van zijn goederen. Het graafschap Gent schenkt hij aan zijn dochter Hildegardis. In 968 sticht hij een klooster voor de adellijke vrouwen, de Sint-Vitusabdij, voor Luidgardis op de Elterberg, waar zij de eerste abdis van wordt. Alsof dat niet genoeg is, geeft Graaf Wichman het klooster in 968 nog verscheidene uitgestrekte goederen in de graafschappen Urk, Salland en Nardinclant. Verder neemt op zijn verzoek de Duitse keizer Otto I het klooster in zijn hoge bescherming, dit bevestigt de keizer op 29 juni 968. Met deze schenking kwam het Gooi -voor zover althans graaf Wichman II het gewest had bezeten- onder het Eltense klooster. In het jaar 970 verkrijgt het klooster opnieuw goederen in vele plaatsen in het LiemerseNederrijnse gebied en in vier Friese graafschappen. Uit een oorkonde uit 973 blijkt dat keizer Otto I na de dood van Wichman het klooster onder zijn keizerlijke protectie heeft gesteld. Op het eerste gezicht lijkt het vreemd dat Graaf Wichman II de keizerlijke bescherming heeft gezocht. Zo goed ligt hij niet bij de Duitse keizers. Zijn banden met de Vlaamse graaf Arnulf door het huwelijk met diens dochter Adela van Vermandois en zijn optreden als burggraaf van Gent stellen hem in een kwaad daglicht. De Vlaamse graven zijn immers per definitie vijanden van het Roomse Rijk en een steun voor het verzet in Lotharingen. Het stichten van een abdij heeft Wichman waarschijnlijk van de zuidelijke landen afgekeken. Hij gaat het eveneens toepassen om de macht in de familie te houden. Immers het erfgoed van de abdij blijft in het bezit van de familie, omdat een zijloot van de stam is uitgesloten door de ongehuwde staat van de kloosterlingen. Niettemin zullen aan het eind van zijn leven ook religieuze motieven een rol hebben gespeeld. Wichman denkt in ieder geval dat hij zijn nalatenschap op deze manier goed heeft geregeld. Zijn dochter Luidgaarde de geestelijke rol en Adela en eventueel haar zoons, de wereldlijke rol.
Problemen met de keizer
De tijden zijn echter veranderd, het machtsvacuüm dat keizer Lotharius II naliet na zijn dood wordt na circa tachtig jaar opgevuld door de sterke,
KRINGBERICHTEN / FEBRUARI 2001
keizerlijke macht van Otto I. Graaf Wichman kan en mag niet op deze wijze over zijn graafschap beschikken. Wat hij bezit aan macht en goederen is slechts een rijkleen van de keizer. Bij de dood van de graaf zonder een mannelijke opvolger vervalt alles aan het Roomse Rijk. Graaf Wichman heeft invloedrijke voorsprekers nodig om zijn plannen te realiseren. En dan ook nog onder de erkenning dat zijn graafschap slechts een leengoed is. De akte uit 973, waarin keizer Otto II de gehele abdij onder keizerlijk protectoraat stelt, is niet bepaald een privilege. Elten is dan een rijksabdij, geheel volgens de lijn van het rijksgezag zoals Keizer Otto II zich dat voorstelt. Adela, de andere dochter van Graaf Wichman, is uit een geheel ander hout gesneden dan de vrome Luidgarde. Zij is een echte femme fatale, zij kan zich lief voordoen, kleedt zich bevallig en is bekwaam in vrouwelijke handwerken. Tevens heeft zij, volgens een loslippige monnik, een vals en boosaardig karakter, ze is driftig en wreed. Ondanks dat vreselijke karakter komt ze toch aan de man, want ze trouwt met de jonge en rijke graaf Imad van Redighem (Renkum). De eerste jaren schijnt zij haar vervelende karaktertrekjes goed te onderdrukken, want het jonge paar brengt enkele gelukkige jaren door op de sterke burcht te Duno op de Veluwe. Zij krijgen vier kinderen, twee zoons Diederik en Meinwerk, en twee dochters. Zij kan echter de grote schenkingen van haar vader aan het klooster van haar zuster Luidgarde niet uit haar hoofd zetten. Afgunst vervult haar, maar zolang haar vader leeft, weet zij zich te beheersen. Koud heeft graaf Wichman II zijn laatste adem uitgeblazen, of de kersverse erfgenaam gravin Adela barst in woede uit. De strijd om de erfenis van Graaf Wichman II kan beginnen.
Strijd om de erfenis
Gravin Adela beweert dat haar vader, graaf Wichman II van Hamalant, geen recht had om over zijn goederen te beschikken, zonder haar goedkeuring. Haar vader heeft, als Frankisch ambtenaar, gehandeld naar de Frankische wet. Het Saksisch recht, de familie is Saksisch, kent dergelijke regelingen echter niet. Adela eist dat de aan het klooster van Elten geschonken goederen, waaronder het Gooi, worden teruggegeven. Een droevige strijd ontbrandt nu. Eerst tracht zij haar doel te bereiken via lange onderhandelingen voor de rechtbank, maar dit levert niets op. De macht van de Duitse keizer is te groot. Ondertussen is Adela volledig ontspoord, haar man Imad is inmiddels van verdriet gestorven. Tot overmaat van ramp wil zij ook nog hertrouwen met iemand van beneden haar stand. Met een zekere Balderik, die wel rijk is en bezitter van de burcht Uplade nabij Elten. Als voorschot op het aanstaande huwelijk trekt zij vast bij Balderik in. Luidgarde, haar vrome zuster, verdriet dit zeer. Zo veel dat ze haar beschermer Godizo er met een gewapende macht naartoe stuurt, om de burcht Uplade op de top van een heuvel in het Montferland in te nemen. Godizo neemt de burcht in, die hij vervolgens plundert en platbrandt. Adela ontkomt echter aan de slachting.
Ruzie met iedereen
Adela weet daarna onder valse voorwendselen vrede met haar zuster te sluiten. Maar bij het feestmaal, waarbij zij beiden als teken van verzoening aanzitten, mengt ze gif in het eten van haar zuster Luidgarde. Nog voor zij kan vertrekken is haar zuster al gestorven. Een oorkonde uit 996 meldt echter dat ze de "weg van het vlees is gegaan", kortom een natuurlijke dood is gestorven. Niettemin kan Adela nu eindelijk over alle landen van haar vader heersen en bovendien trouwen met haar geliefde Balderik. De keizerlijke macht onder keizer Otto III is inmiddels zover afgebrokkeld dat de oude tijden van opstandigheid en chaos herleven. Met haar oudste zoon Diederik staat ze inmiddels ook op slechte voet. Hij bekritiseert haar onridderlijke gedrag, Adela kan deze kritiek niet verdragen. Zij huurt enkele huurmoordenaars in die hem op weg naar haar kasteel om het leven brengen. Haar jongste zoon Meinwerk, inmiddels opgeklommen tot bisschop van Paderborn, bevindt zich op dat moment in het gevolg van de Duitse keizer in Lombardije. Hij keert onmiddellijk terug naar Hamaland en spoort de moordenaars van zijn broer op. Na het folteren van de daders blijkt wie de werkelijke opdrachtgever is. Geschokt daagt bisschop Meinwerk zijn moeder voor het gerecht te Dortmund, hier wordt zij ter dood veroordeeld. De bisschop wil "haar met haar leven straffen om haar ziel te behouden". De bisschop is doof voor de smeekbeden van de vrienden van zijn moeder. De keizer denkt er echter anders over en besluit haar zijn genade te schenken. Dit onder de voorwaarde dat ze enkele erfgoederen aan de kerk van Paderborn zal afstaan. In 996 na Christus krijgen Balderik en Adela van de keizer nog enkele goederen in Liemers, Zutphen, Veluwe en Betuwe, mogelijk als compromis. Maar tegelijkertijd moeten ze erkennen dat de Eltense nalatenschap, dus ook 't Gooi, van graaf Wichman II van Hamalant ter beschikking van de keizer staat. De rust in het geplaagde Hamalant schijnt wedergekeerd te zijn. Of dit ook geldt voor het uitgaanscentrum met de illustere naam "De Graaf Wichman" î±al de tijd moeten leren.
Bronnen:
internetsite "De Graafschap in de Middeleeuwen" http://home.wxs.nl/—graafschap.middeleeuwen
Vrankrijker, A.C.J. de "Stad en Lande van
Gooiland', Bussum 1968