DE RATEL / DEcEmbER 2011

We kijken terug op een aantal zeer geslaagde activiteiten, zowel van onze eigen Kring als die waarbij we betrokken waren: de excursies naar Amsterdam op 3 en 9 september (een verslag staat verderop in dit blad), de Huizer Dag/Open Monumentendag op 10 september met veel belangstelling voor de Klederdrachtgroep die zich onder het publiek begaf en een record aantal beklimmers van de toren van de Oude Kerk en de Huizer Botterdag op 17 september met de klederdrachtgroepen van onze zusterverenigingen rond het IJsselmeer. En natuurlijk de ledenavonden met fascinerende oude lantaarnplaatjes van Nederland op 20 september en over ecoverbindingen van het Goois Natuurreservaat op 22 november.
Dan vond, zoals u weet, op 15 oktober de jaarvergadering van Tussen Vecht en Eem plaats in Huizen. Het symposium over Kerken & Schepen, de presentatie van de Klederdrachtgroep en de drie excursies (Botterwerf met vaartocht, Oude Kerk en Oude begraafplaats, wandeling en bezoek aan het Huizer Museum) werden met veel enthousiasme ontvangen. Bovendien is er het speciale Huizen nummer van het tijdschrift TVE (september 2011); inmiddels vrijwel uitverkocht! 
Dan kijken we vooruit naar het komende jaar. Op 7 februari is het onderwerp van onze ledenavond de Sint Janskerk in Gouda. Graag vermeld ik in dit verband de tentoonstelling ‘Schetsen van Schoonheid’ in deze kerk van 23 november 2011 t/m 9 april 2012. Het is uniek dat de 16e eeuwse ontwerptekeningen voor de fraaie glas-in-lood ramen bewaard zijn gebleven. 
De Ratel bestaat bij de gratie van onze lezers. Misschien is het een idee om een abonnement cadeau te doen aan bij voorbeeld kinderen of kleinkinderen? Zij krijgen een mooi blad en de Kring een lid erbij. 
Rest mij u allen goede Kerstdagen en een heel voorspoedig 2012 te wensen. Graag tot ziens bij onze activiteiten. Met een vriendelijke groet namens het bestuur,
           
Ingrid Groothoff

 7 februari 2012     De Sint Janskerk in Gouda, lezing met illustraties door de       heer M. Tompot uit Gouda.
17 maart 2012     Noord-Hollandse Dialectenmiddag
15 mei 2012     Jaarvergadering, met na de pauze het Huizer en het      Larens dialect door Gerrit Jongerden en Nico Vos.
VAN DE REDACTIE VAN DE REDACTIE
We beginnen deze Ratel met de bespreking van het nieuwe boek Oud Huizen in Beeld, omgeving Oude Kerk. Dan is er het verslag van het dialectcafé van 15 oktober van de Toneelvereniging Ontwaakt, met mededelingen over een provinciale dialectdag. In de reeks verhalen die Lenie Bos tussen 1989 en 1998 optekende van oude Huizers, komen dit keer bakkerij Rebel en het Bakkerijmuseum aan de beurt. Deel 3 van het ‘Sociaal Geografi sch Referaat over de Gemeente Huizen’ uit 1943 door Ietske C. Jansen is Hoofdstuk III, de relatie tussen mens en bodem vroeger en nu. Het verslag van de excursie naar Amsterdam van Henny Hannaart gaat vergezeld van fraaie foto’s en tenslotte verhaalt Cor Vos over een Weens bleekneusje dat in 1921 een tijdje in Huizen verbleef. 
Veel leesplezier gewenst,                           
Wendy van Noppen 
DE RATEL / DECEMBER 2011
OUD HUIZEN IN BEELD, OMGEVING OUDE KEROUD HUIZEN IN BEELD, OMGEVING OUDE KERK K Het succes waarmee vorig jaar het boek ‘Oud Huizen in Beeld, Omgeving Lindenlaan’ ontvangen werd, kon niet anders dan leiden tot een vervolg. Dat is er gekomen: deel 2, te weten Oud Huizen in Beeld, Omgeving Oude Kerk werd tijdens de Huizer Dag/Open Monumentendag op 10 september jl. gepresenteerd, 
Dit boek heeft dezelfde opzet als het vorige: veel onbekende, grote foto’s met korte teksten die zorgvuldig gekozen en gegroepeerd zijn. De Oude Kerk en de straten eromheen, samen het hart van het oude dorp, krijgen de meeste aandacht. Daarnaast zijn foto’s in rubrieken verzameld: Klederdracht, Groepsfoto’s, Beroepen, Boerenleven en Dorpsfeesten. 
De omgeving van de Oude Kerk in het algemeen en de Keucheniusstraat in het bijzonder is een actueel onderwerp en de ontwikkeling ervan tot een modern winkelcentrum al jaren onderwerp van discussie. Het is dan ook goed om met dit boek een blik te krijgen over hoe er in het verleden gewoond, gewerkt en school gegaan werd in het hart van het dorp. Van veel plekken zijn foto’s uit diverse periodes naast elkaar geplaatst, zodat je goed kunt zien hoe het was en wat er in de loop van de tijd veranderde. De oudste foto’s gaan terug tot 1902 en opnieuw zijn er veel beelden van na de oorlog tot aan de jaren tachtig die veel inwoners van Huizen zich zullen herinneren, zoals bijvoorbeeld van het oude Postkantoor dat een prominente plaats innam aan de Kerkstraat, tegenover de Oude Kerk. 
Ook dit boek vind ik een mooi kijkboek voor Huizere minsen èn voor buitenminsen en een aanwinst voor de boeken over Huizen. 
Wendy van Noppen
Oud Huizen in Beeld, Omgeving Oude Kerk. Uitgegeven door Drukkerij/Uitgeverij J. Bout & Zn., Ceintuurbaan 32-34, 1271 BJ Huizen (www.boutdruk.nl). Prijs 34,00. 

Wie kan mij melden waar mevrouw Marretje Wismeijer-Verwelius gebleven is? Haar man Cees Wismeijer is in 1991 overleden in Huizen. Zij woonde toen op de Kroos 1 en had een dochter Jacolien. Ze zou een jaar of 60 moeten zijn. Ze is nog verre familie van mij. 
Ineke van Herwerden
    VAN DE DIALECTWERKGROEP VAN DE DIALECTWERKGROEP    • 
Als u er vorig jaar maart niet bij was in Obdam hebt u echt wat gemist. Maar... gelukkig krijgt u weer een kans. Op 17 maart 2012 wordt de tweede Noord-Hollandse Dialectenmiddag gehouden met verschillende presentaties uit Wieringen, West-Friesland, Zaanstreek, Egmond en nog enkele. In het Huizer dialect zal de presentatie verzorgd worden door toneelvereniging Ontwaakt. Zet het vast in uw agenda!
De bijdrage van de Dialectwerkgroep wordt ook deze keer voor ons verzorgd door ‘Toneelvereniging Ontwaakt’.
Ineke van Herwerden
    ONTWAAKT GAET HUIZERS (2ONTWAAKT GAET HUIZERS (2))     1 
Óp dijnsdagaawud 18 oktober bin ik naer ’t Huizere café ëweest bij tonéëlveréëniging Ontwaakt. Samen mót nog zoë’n dartig man (d’r wazzen oëk minsen bij dee gien Huizers praten) hem ik ónger ’t genot van een bakkie en deur Kruimer mieëbrochte Huizer mannetjens schikkie ëhad. Eerst wurden we welkóm ëheten en too gungen Henk, Bert, Eefje en Marrie vur óns ’n vurdracht houwen. ’t Gung over ’t nijws in ’t darp van de ovvëleupen weken. Prachtig netuurlijk, want ze hemmen ’t ëhad over de ijsbaan, de kermis vur ’t ouwe liedenhuis mar oëk over ’t gat in de Keucheniusstraet. Mar ’t mooie was datte de geméënte-raedsleejen oëk vurbij kwammen as ’t gung over de geméëntegrens of rongkies draeien óp ’t ijs.
Effetjies nog een bakkie dooën en too gung ’t veder. Dien van ’t Emmetjieshout het óns uitëlegen hoo of dat de klank en spelling van ’t Huizers in mekaar steekt. As je ‘t Huizers vur je kijer wullen bewaren, of as je are minsen ’t Huizers wullen leren praten, dan mót je ‘t goeëd en óp éën menier allemol óptekeren. Óngerling werd d’r hardóppe mieëdaen mót een paar woordjies pramberen. Dat veun ik zoë neutig óm te horen en óm mie te dooën.
Daernae het Kees van Piet de Scheerder ‘n verhaal vurëdreugen. Dat was een stukkien van Haindruk van ’t Noorderainde, “Béëlden uit m’n kijerjaren”. Dee man kón mooi vertellen. Vurral over ’t stukkien over ’t huissie zeuken hemmen we arg óm mótten lachen.
As leste hem ik nog een drankien an de bar ëneumen en mót verschaien minsen staen praten. Parte minsen dochten dat ’k ‘n buitenminsien was, want ik dee m’n bek nijt óppe in ’t Huizers. Ach laet ze mar, ’n Huizer praat zoëas tie wul. De volgende keer hemmen ze weer are vurdrachten en are minsen uitënooid óm wat te zeggen. Nou dan gae ik d’r weer óp an en misschien zal ik dan zeggen van wéël of da’k d’r éëntje bin.
Carina van Beek
HUIZER VERHALEN VAN VRHUIZER VERHALEN VAN VROEGER VERZAMELD EN OPGETEKEN, DEGER VERZAMELD EN OPGETEKEND D
DOOR LENIE DOOR LENIE BOS 1989 - 1998 (2)BOS 1989 - 1998 (2)  Het bakkerijmuseum
(Dit verhaal is opgetekend in 1992. Het Bakkerijmuseum is inmiddels gesloten. Red.)
De bakkerij in de Schipperstraat 5 van de familie Rebel
Te Huizen werd op 19 januari 1834 in het huis nr. 60 geboren Hendrik Rebel, de oudste zoon van Cornelis Hendriksz. Rebel, mr. broodbakker. De vader van Cornelis Rebel (1801-1885) was Hendrik Rebel (1771-1851) fabrikant en grondeigenaar. Deze werd op 21-4-1827 – toen hij 55 jaar was - burgemeester van Huizen, wat hij tot zijn dood op 25-6-1851 is gebleven. Cornelis Rebel (1801-1885) is gehuwd op 9-11-1832 met Zwaantje Snijder. Het vak van bakker heeft Cornelis waarschijnlijk van zijn schoonvader, Cornelis Snijder geleerd, die bakker was. Cornelis is hiermee de eerste bakker in de fam. Rebel en tevens de eerste bakker van de bakkerij in de Schipperstraat 5. Cornelis Rebel (1801-1885), mr. broodbakker en grondeigenaar, en Zwaantje Snijders kregen 9 kinderen: 6 zonen en 3 dochters, die allen trouwden.
Hendrik (1834-1897) was hiervan de oudste en werd mr. broodbakker, boer en graanhandelaar. Hij trouwde op 8-5-1859 met Gerritje van As. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren, daar Gerritje jong overleden is n.l. in 1863. Een 2e huwelijk volgde op 20-12-1868 met Neeltje Jongerden. Uit dit huwelijk werden 8 kinderen geboren, waarvan er 3 jong overleden zijn. 
De jongste telg en zoon van Hendrik (1834-1897) en Neeltje was Hendrik (1880-1946). Hij werd mr. brood- en banketbakker en trouwde op 23-5-1903 met Johanna Keyer. Uit dit huwelijk werden 7 kinderen geboren, 4 zonen en 3 dochters, waarvan de 2 jongste zonen Cornelis (1916) en Wijgert (1926) bakker werden en het bedrijf aan de Schipperstraat hebben voortgezet. Cornelis en Wijgert zijn de laatste bakkers geweest in de bakkerij wat nu het Bakkerijmuseum is.
DE RATEL / DECEMBER 2011
HET BAKKERIJ MUSEUM HET BAKKERIJ MUSEUM
verteld door Alie en Wijgert Rebel
Het pand Schipperstraat 5 was één pand van de Noorderweg tot aan de Schipperstraat. Vanaf de voordeur aan de Noorderweg liep een gang door het midden tot aan de andere kant aan de Schipperstraat. Links en rechts lagen de woon- en werkvertrekken.
Opa (Hendrik Rebel 1834-1897) was boer en had aan de overkant van de Schipperstraat, wat een zand- of wagenpad was, de stal waar hij zijn groot vee in hield. In het kleine stalletje, wat er nu nog is, had hij zijn pinken, kalfjes en een varken in het varkenshok. Boter en kaas maakten de boeren zelf en daar moet een ruimte voor zijn geweest. Hendrik was bakker en had de bakkerij van zijn vader overgenomen, van Cornelis Rebel (1801-1885).
De bakkerij dateert uit ongeveer 1830, 
omdat Cornelis in 1832 trouwde met     Ingang bakkerij
Zwaantje Snijders en hij het bakkersvak 
van zijn schoonvader waarschijnlijk geleerd heeft. De oven in de bakkerij dateert van 1862 en is de tweede oven die in deze bakkerij geplaatst is. (zie het plaatje op de oven).
Hendrik was tevens graanhandelaar. Het grutterijtje was waar nu de winkel is, maar dan verder uitgebouwd tot aan de palen buiten nu. In het grutterijtje werden erwten, bruine en witte bonen e.d. verkocht. Het is indertijd gesloopt en zodoende staat er aan de winkelkant een nieuwe hoge muur. Vroeger bij het grutterijtje kon je met de hand aan de dakgoot komen.
Toen vader en moeder (Hendrik Rebel en Johanna Keyer) zijn getrouwd in 1903 had vader de bakkerij al eerder in 1897 van zijn vader overgenomen. Zijn vader overleed in 1897. Moeder heeft zich toen in de winkel geïnstalleerd, haar koekblikken en potten gekocht en de speculaaskist waar zij jaren op gezeten heeft om de mensen aan te horen wat zij meemaakten, alle roddels, die van verschillende kanten bekeken werden en om de mensen de weg te wijzen. Moeder verkocht o.a. : Jan Hagel, Gooise moppen, Weesper moppen, kletskoppen, allerlei soorten koekjes, dat werd door de meeste klanten alleen voor de zondag gekocht. Maar ze werden iedere week vers gebakken. 
Dan had zij pepermunt en nootmuskaat. Pepermunt is duidelijk, maar nootmuskaat niet. Misschien had het iets te maken met de speculaaskruiden, we weten het niet. Speculaas werd verkocht in veel verschillende maten. Je had ze van 18, 13 of 4 in een pond.
Je had vörrels, dat waren kwarten, een kwart kilo. Vörrel komt van viertal. Oude mensen kwamen om bijvoorbeeld “4 vörrels, keind”.
Dan had je de speculaasfi guren van een ½ pond en 1 pond. Dat kon een ruiter zijn, een vrijer, een vrijster, bloemenmand of molen enz. Zij verkocht ook eigen gebakken beschuit en ontbijtkoek. Boterbabbelaars en niet te vergeten de kokinjes, maar die werden niet zelf gemaakt. Tenslotte verkocht zij brood. In het begin was dat alleen het roggebrood. Niet zo lang na hun trouwen, bakte vader op zaterdag wit brood en nog wat later kwam het bruine brood. Met Kerst en Pasen waren er krentenbollen en krentensloffen. Op zaterdag kwamen veel vissers roggebrood halen voor de kostmanden. Grote roggebroden van 6 pond. Beschuit namen zij ook mee en soms een kilo bloem, om aan het einde van de week pannenkoeken aan boord van te bakken. Dat waren dan hele dikke pangkooken.
De bakkerij
Vroeger woonde men in de bakkerij. Daar bedoel ik mee de dagelijkse dingen: eten, koffiedrinken en de winkel bedienen. Alles dicht bij elkaar en niet te vergeten – de kookgelegenheid, dus de keuken. Moeder en opoe kookten in de oven. De houten wand, die nu de afscheiding vormt, stond er vroeger niet. Je kunt aan de betegeling nog zien, dat het anders was. Er was een raam naast de trap en daar stond de tafel voor. Ze konden dan, aan tafel zittend, zien wie er naar de winkel kwam. Het hijsluik zat ook op een andere plaats, dat kun je nog zien aan de katrol die er nog zit en de deur is ook opgeschoven. De Warenwet had indertijd besloten dat het leefgedeelte afgesloten moest worden van het werkgedeelte, de bakkerij. Dit vanwege de hygiëne, dat was in ongeveer 1920.
Vader en moeder hebben gewikt en gewogen en tenslotte heeft moeder gezegd: “Dan maar een stukkie van de bakkerrij of”. Dat is dus dit vertrek geworden, waar het dagelijks leven zich afspeelde. Moeder had oog op de bakkerij en daar ging wel eens een muil door, als de jongens er een potje van maakten, en de winkel aan de andere kant. ’s Avonds zat men wel in de kamer en op zondag als er niets te doen was. De kamer was aan de andere kant van de winkel en dan had moeder nog de mooie kamer. Daar mocht je als kind niet komen. Alleen werd er zondags de zondagse muts, de oorijzermuts, opgezet om mee naar de kerk te gaan en als er iemand overleden was, dan stond hij of zij daar opgebaard.
Waar nu de keuken is, waren 2 bedsteden en 1 in de kamer. In de kamer aan de andere kant van de gang nog eens 2 bedsteden. Boven een kamer en een gigantische zolder, dus ruimte genoeg. Maar als je als kind uit school kwam, dan ging je naar de keuken, dus dat afgeschoten stuk van de bakkerij, want daar was moeder.
Toen vader (Hendrik 1880-1946) nog bakker was, dus voor de oorlog, kwamen er wel boeren bij hem in de bakkerij, “Hendrik ik heb nog 7 mud of 10 mud rogge”. Meer was het nooit, want het waren hier in Huizen bijna allemaal keuterboertjes. “Goed”, zei vader dan, “breng ze maar”. Dan kwam de boer op zijn zondags, rode zakdoek om, met paard en wagen de rogge brengen en de zakken werden door het hijsluik naar boven gehesen. In de keuken een kopje koffie, een sigaar, centjes op tafel en een borreltje toe. Zo ging dat.
Boven op zolder werden de zakken in een open vierkant gezet en binnen in het vierkant werd de rogge gestort. Iedere dag moest het omgegooid worden tegen de mijt. Tweemaal per week kwam de molenaar en nam een hoeveelheid mee en dat kwam als roggebloem terug. De zakken die het eerst gebracht waren, werden ook het eerst gestort. Van de roggebloem werd het roggebrood gebakken. De roggebloem ging in de trog met water en zout. De trog, die nu nog in de bakkerij staat, is van ± 1850, met erboven een ring in de balk en door de ring 2 touwen om tijdens het kneden van het deeg, wat met de voetjes gebeurde, in evenwicht te blijven. Opa = Hendrik, die het bedrijf van Cornelis overnam, heeft het altijd zo gedaan. Vader ook nog, maar later werd er met een spatel gekneed, wat nog verschrikkelijk zwaar was. In ± 1932 kwam er een deegmachine, omdat vader een dubbele breuk had.
Als het deeg voor de roggebroden gereed was, werd het in bepaalde hoeveelheden afgewogen, 6 pond of 3 pond. De stukken deeg gingen dan in een soort pers. Een vierkante bak met er boven een hevel met eenzelfde vierkant wat een deksel was, wat precies in het onderste vierkant paste. Het deeg ging in het onderste vierkant, de hevel werd naar beneden gedrukt en je had een mooi gevormd brood. De broden werden door de zemelen gehaald, tegen het aan elkaar bakken, en konden de oven in. Dat gebeurde ’s middags. Langs de wanden werden lapjes roggedeeg gezet, tegen beschadigen, en de broden werden netjes naast elkaar op de vloer de oven ingeschoten. De oven ging dicht en de ovendeur werd dicht gekit met roggedeeg. Na 3 uur ging de oven open en werden er natte zakken over de broden uitgerold. Dan de oven weer dicht, want roggebrood moest broeien. De volgende morgen werd het brood 
DE RATEL / DEcEmbER 2011
eruit gehaald. Een heidens karwei om roggebrood te bakken. Vooral het klaar maken van de oven. Later kregen we broodbakken. Platen met een opstaande rand van 20 cm hoog. Ook deze opstaande randen werden met deeg bekleed en dan de broden erop. Toen hadden we meestal broden van 3 pond. De platen met de broden schoof je zo de oven in, wat het werk minder vermoeiend maakte. Na 1935 hebben wij geen roggebrood meer gebakken. Henk Rijmer had in 1933 op de Holenbeer de bakkerij van Gerrit Rebel overgenomen en had zich gespecialiseerd in het roggebrood. Hij bakte toen ook voor onze klanten.
Hygiëne was en is belangrijk in een bakkerij. In ongeveer 1920 moest er een zinken binnentrog in de houten trog. De Warenwet schreef dat voor. Het zuur van de rogge vrat het hout kapot. Deze trog is zelfs nog verstukt, maar bij deze is nooit een zinken binnentrog geweest. 
Bakkers beginnen om 2 à 3 uur ’s morgens en het eerste werk was het deeg zetten voor het bruine en wit brood. Een bepaalde hoeveelheid bloem, gist en lauw water mengen, dan kon het deeg zijn eerste rijs ondergaan. Dan werd de oven aangestoken. Vroeger werd de oven gestookt met takkenbossen en turf. Twee takkenbossen links en twee rechts en turf in het midden. Takkenbossen, daar hadden we altijd een voorraad van op het erf van ongeveer 5- à 6000 stuks. Takkenbossen waren gesnoeid wilgenhout. De mooie dunne takken werden gebruikt in de mandenmakerij, de tenen, en de dikkere vooral waar de knuppeltjes in zaten waren voor de bakkerij. Vanuit Huizen kochten veel mensen takkenbossen uit Muiden, maar ook uit Vianen. Boeren op de natte kleigronden hadden speciale houtakkers, de grienden of griendgronden, met korte knotwilgen. Langs 
de rivieren groeide ook wilgenhout, de bosjes,     Oven
en niet te vergeten in de Biesbosch. Ieder 
jaar werden de wilgen geknot. Er was dus een levendige handel in takkenbossen. De prijs varieerde van 2,5 ct. tot 6 ct. per bos. Turf kwam per schip in de haven aan, vervoerd door schipper Versteeg, dat het in Drenthe haalde.
De oven is gebouwd van vuurvaste stenen en in 1862 geplaatst en is de tweede oven in deze bakkerij. Hij werd bovenin gestookt en onderin was de rijskast. Als het vuur in de oven lekker brandde, werd het deeg in bollen op de bank gezet en werd het nog eens doorgehaald om het luchtig te maken en daarna verdeeld in stukken van 9 ons. Dat ging in de pannetjes of broodvormen en de rijskast in voor de 2e rijs. Inmiddels was de oven op temperatuur en werd hij leeggehaald. De grove gloeiende houtskool werd met een schop in de gloedpot of doofpot gedaan. Dan met een dweil de vloer schoonmaken en de oven was klaar voor gebruik. De broden werden met een schieter de oven ingeschoten en het eerste karwei zat er op.
Vader was met hart en ziel bakker en had het goed naar zijn zin. Het was lekker warm en het rook heerlijk en hij liep dan wel een psalmvers te zingen. Als je erop terug kijkt, zeg je, het was een genoeglijke sfeer en een gemoedelijke tijd. Het broodproces, van deeg tot brood, duurde 3 à 3½ uur. Als de broden klaar waren, konden zij buiten onder het afdak op schragen afkoelen. Vader bracht ook iedere dag brood rond met de hondenkar, maar dat mocht niet voor 10 uur. Hij was dan meestal om een uur of één weer terug. Op een gegeven moment mocht je van de dierenbescherming niet meer met een hondenkar langs de deur gaan. Maar Max was een echte trekhond en zo aan het leven gewend, dat hij met vader het brood bleef rondbrengen. Hij liep dan onder de kar, zonder ingespannen te zijn.
De keuken in de bakkerij 
De gloeiend hete houtskool, die uit de oven gehaald en in de gloedpot bewaard werd, werd weer gebruikt. Opoe (= Neeltje) en moeder (= Naatje) hadden voor de oven een opgemetseld muurtje en daar zat zand in. In dat zand zat een gietijzeren pot, daar werd de gloeiend hete houtskool ingeschept en boven dat vuur of de gloed, hing een kookpot of ketel aan een haak en zo kookten zij hun aardappels, groente, water voor koffi e en thee, water voor de afwas en de krieltjes voor de varkens. Ook werd de gloed (gloëd) gebruikt in de wasschuur om de wasketel mee warm te stoken. Het vleespannetje ging meestal in de oven, dan kon het lekker sudderen. Wij kopen tegenwoordig dure houtskool om te barbecueën. Vroeger gebruikte men alles, er ging niets verloren, want als de houtskool gedoofd was, gebruikte men ’s winters de as tegen de gladheid. Er werd niets, maar dan ook niets weggegooid. 
Soms werd de oven te heet. Bovenin zit een haal (heel) om te kunnen ontluchten.
In de oorlog, er was geen gas, geen petroleum, tenslotte niets meer, toen kwamen de mensen, “Gunst Naatje, mag mijn pannetje bij jou in de oven?” Een pannetje met een briefje erbij, want anders wist je niet meer van wie wat was. De mensen gingen ook zelf aardappelbrood maken. Ze kookten de aardappelen, deden er een smaakje door en dan hier de oven in. Appeltjes en peertjes werden op het “helletje”gedroogd, dat is de ruimte boven de oven, waar het natuurlijk warm en droog was. 
Bakkerijvormen en gereedschappen
Vroeger werden de speculaasplanken met de hand gerold en afgesneden. In de drukke tijd tegen Kerst kwamen zelfs broers van mijn vader meehelpen en dat ging dan ook allemaal in de “keuken”. Na de oorlog kwam de eerste machine, een handmachine in ± 1950. Een belangrijke verbetering. Twee mensen konden nu speculaas maken. De speculaasvormen zitten in een rol, een wals. Eén persoon draaide de machine en de ander deed het deeg erop aan de ene kant, een bakje of zeefje met bloem erboven om bloem in de vormen van de wals te strooien, voor het lossen, en een mesje aan de andere kant sneed het teveel aan deeg eraf en een leren rol, die uit plaatjes of schijfjes bestaat, zoog de speculaas uit de vorm. De speculaas kwam dan op een band en ging de bakplaat op. Er zijn verschillende walsen met verschillende maten speculaas erin. Toen kwam er een machine, die met een motor aangedreven werd. Deze machine dateert uit 1947, maar is hier in de bakkerij in 1968 of 1970 gekomen. Daar hoefde maar één persoon aan te staan. De ander, die daar dan niet meer nodig was, kon wat anders doen. 
Een geweldige uitvinding. Het werk werd IM.• minder zwaar, minder arbeidsintensief. Speculaas vormen
DE RATEL / DECEMBER 2011

Veel bakkers hadden ook hun eigen merkteken. Dit stempel is van opa (Hendrik Rebel). Hij merkte er zijn koeien mee in de horens of de hoeven, maar ook zijn roggebroden en speculaasplanken. De planken werden gekocht en dat was een bezit. Men leende ze elkaar wel uit, dus moesten ze gemerkt zijn. Dan liggen hier verschillende chocoladevormen, het hele alfabet. Moskovische en marsepeinvormen en een speciale chocoladevorm een vlinder. Deze vormen zijn hier nooit gebruikt.
Van een meneer Ramselaar, die zelf bakker was in Zuid-Afrika, heeft het museum een mooi machientje gekregen. Het is gemaakt in Bielefeld en is ook een speculaasmachine. De walsen zijn gemaakt van speksteen. 
De kadettensteker
Vroeger had je 120 gr. deeg, muisje van je hand erdoor en je had 2 kadetjes. In deze vorm deed je 1 kilo deeg. De steker erin, doordrukken en je had 20 bolletjes tegelijk. Dit is de voorloper van de moderne broodstraat.
Gooise moppen 
Heel vroeger maakte je deeg voor de Gooise moppen, vormde er een rol van, een pil noemde je dat, en dan met een mesje plakjes snijden, één voor één. Kees Kruijmer heeft, het is van na de oorlog, een soort eiersnijder uitgevonden. Hierop gingen 5 pillen tegelijk, het raster er doordrukken en je had in één keer 100 Gooise moppen en een gelijkmatig product. Een geweldige uitvinding. Er liggen verschillende cake- en broodvormen o.a. het casino. Dan de vormen met een schotje erin, dat is nog iets van de oorlog. De bloem werd zo slecht, ze werd gemengd met gerst, dat de broden korter gemaakt werden, om nog een beetje het idee van een boterham te hebben. Bij de smid zijn toen de schotjes erin gezet.
De beschuitdoppen
Het deeg ging in de doppen en als er door het gaatje een sliertje deeg van 1 à 2 cm kwam, waren ze voldoende gerezen. Je moest dan heel zachtjes doen in huis. Je had het hart niet om met een deur te klappen of iets open te zetten, dat er tocht langs kwam, want dan werd vader razend. Van de eerder genoeglijke sfeer was dan weinig te bespeuren. Vader kon dan ontzettend te keer gaan, want als het teveel trilde of tochtte, dan zakten de bollen in elkaar. De bollen moesten nog doorgesneden worden, dus je hield dunne harde beschuit over. Het was een verschrikkelijk iets, dat hele proces van beschuit bakken. Met de hand werden ze één voor één doorgesneden. Later kregen we de beschuitmachine. Een schijf, die de beschuit precies middendoor sneed.
Vlak voor de oorlog kwamen de beschuitfabrieken. Ook werd de ontbijtkoek fabrieksmatig gebakken voor een prijs, waar wij niet tegenop konden. De voornaamste leveranciers waren voor beschuit: Hille, Haust en Verkade. Voor ontbijtkoek: De Bruyn, Peynenburg en Verkade. Dan staat er een machine om amandelen schoon te wrijven en één om ze te malen, om amandelspijs te maken.
Deze bakkerij laat het prille begin zien van de mechanisering, van modernisering. We hadden bijna alles bewaard en konden alles terugzetten zoals het vroeger was. De bakker zijn broek hangt er nog en zijn sloffen staan onder de werkbank, hij zou zo kunnen beginnen. Beginnen in een tijd waar de eerste verbeteringen begonnen, wat in een heel korte periode doodouderwets geworden is, want het is maar van 50 tot 75 jaar geleden, 2 à 3 generaties. 
Huizen, augustus 1992            
Met dank aan Neeltje de Groot-Rebel
Lenie Bos
DE RATEL / DEcEmbER 2011
    HET AMSTERDAM VAN DE VOC HET AMSTERDAM V AN DE VOC     
Excursie op 3 en 9 september 2011
Even voor tienen lopen we het Centraal Station in Amsterdam uit, want we ontmoeten elkaar en de gids Bert Cornelis bij het Amsterdams Koffi ehuis aan de overkant. Gezamenlijk lopen we richting Schreierstoren voor koffi e met appelgebak. Eerst krijgen we uitleg over deze toren, die eens deel uitmaakte van de (verdwenen) stadsmuren. De naam komt van het woord ‘schreier’ dat haakse hoek betekent. De zon breekt door, dus we kunnen buiten op het terras zitten met uitzicht op de Gelderse Kade. We stappen weer op en lopen over de Prins Hendrikkade. Bij de brug over de Kromme Waal wijst Bert naar een andere brug in de verte met driekante doorgangen, wat de Amsterdammers maar niets vonden, het horen bogen te zijn!

Dan bekijken we het Scheepvaarthuis in Art Deco stijl van de Amsterdamse School, gebouwd in 1914-1916 voor de K.N.S.M., nu hotel Amrath. De vele beeldhouwwerken met onderwerpen uit de zeevaart, Neptunus, namen van zeeën en oceanen, en namen van beroemde zeevaarders zijn gemaakt door de beeldhouwer Hildo Krop. Op de Prins Hendrikkade (genoemd naar de jongste zoon van koning Willem II) bekijken we het huis van Michiel Adriaanszoon de Ruyter, met een mooie gevelsteen. Terug achter het Scheepvaart-huis tot de brug met de driekante doorgangen en zeepaardjes op de bruglantaarns. Via de Binnenkant bereiken we de 16e eeuwse Montelbaanstoren, deze is al snel na de bouw scheef gaan staan en met kabels en katrollen recht getrokken. Vroeger werd de toren als ontmoetingspunt gebruikt door zeelieden, voordat ze op een lange reis vertrokken. De houten lantaarn bovenop is er pas in de 18e eeuw op gekomen. Linksaf de Kalkmarkt op waar een schitterend grachtenhuis staat bij de Voorsluis. Het was ooit een ziekenhuis voor zeelieden en is nog steeds een artsenpraktijk van… een dokter VoorsluisSpanhoff! Op de gevelsteen staat I C C MEN = I see sea men.
Verder komen we langs een voormalig wijnpakhuis met een mooie gevelsteen, het huis waar Piet Hein in 1614 woonde en het ’s Gravenhekje, een uniek klein beschut plaatsje aan het water, uitkijkend op pension D’Swarte Swaen. Het grote gebouw van de West-Indische Compagnie (WIC) anno 1642 heeft een grote gevelsteen met de letters WGC ( West Geoctroyeerde Compagnie). De eerste WIC heeft bestaan van 1621 tot 1674, de tweede WIC van 1675 tot 1792. De Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) van 1602 tot 1799. 
Terug op de Prins Hendrikkade zien we de gebouwen van de Holland West Afrikalijn, de oudste pakhuizen van de VOC met een prachtige oude poort en gevelsteen. Als we staan te praten bij de poort, wordt die plotsklaps opengedaan door een van de winkeliers die daar nu in zitten en 
DE RATEL / DECEMBER 2011    11


mogen we achter een kijkje nemen. Hier werden vroeger VOC schepen gebouwd en zeilen, katrollen, touwen gemaakt. Er was ook een soort kweekschool voor de zeevaart met opleidingen voor kapiteins van de VOC schepen.
Over de Scharrebierbrug en onder de poort door van het Entrepotdok, komen we in een gebied met kleine scheepwerfjes waar nu nieuwe appartementen gebouwd zijn. De gebouwen dragen de oude namen van steden en plaatsen waar de VOC schepen naartoe voeren. Halverwege gaan we onder de fl atgebouwen door richting Laagte Kadijk en via Tussen Kadijken naar de Hoogte Kadijk, langs d’Pelikaan naar de Matrozenhof, en het water. Linksaf langs de Nieuwe Vaart lopen we over de Kortjewantsburg naar het Scheepvaartmuseum, vroeger het magazijn van de VOC waar van alles opgeslagen lag - van kanonnen en kogels tot touw, zeilen en proviand. 
Bij de kade liggen de oude schepen van de Vereniging Museumhaven Amsterdam afgemeerd. Langs het Scheepvaartmuseum en over een fi etsbrug naar de Openbare Bibliotheek eindigen we in het La Place restaurant op de bovenste etage (met een prachtig uitzicht over het deel van de stad waar we net gewandeld hebben). Hiermee komt een einde aan deze leerzame ochtend in het Amsterdam van de VOC.
Henny Hannaart
Foto’s van Willemien van Wessel-van As, Sandra Scholtz-Bunschoten en Joop Eken.
SOCIAAL-GEOGRAFISCH REFERAAT VAN DE GEMEENTE HUIZEN - 1943 SOCIAAL-GEOGRAFISCH REFERAAT VAN DE GEMEENTE HUIZEN – 1943
Ietske C. Jansen (Deel 3)
Relatie tusschen mensch en bodem vroeger en nu
Zooals we zagen, was de eerste occupatievorm van het Gooi, het gebruik als vluchtheuvel ‘s winters, als de lagere landen overstroomd of moerassig waren. Dit is nauwelijks occupatie te noemen. Maar we weten toch vrij zeker, dat er al vroeg landbouw en veeteelt, evenals boschbouwing en plaggesteken in het Gooi beoefend werd. Wanneer we nu verder de occupatie vormen van deze streek willen nagaan, dan voeren beschouwingen hierover vanzelf, naar het aloude instituut van de Erfgooiers, dat tegenwoordig voortleeft als een semi-publiekrechtelijk lichaam, en geheel ontstaan is uit de relatie mensch-bodem door de eeuwen heen. Wat zijn nu echter “erfgooiers”? Om dit te kunnen begrijpen, zullen we, althans in groote trekken, de geschiedenis van Gooiland na moeten gaan, omdat deze, vooral in onvaste tijden, ten nauwste samenhing met die der Erfgooiers.
Het eerste schriftelijke stuk dan, dat ons over het Gooi bewaard is gebleven, is een charter uit 968, waarin Keizer Otto I zijn toestemming geeft, dat ”Nardincklant”, zoo heette in die tijden het Gooi, aan de abdij van Elten geschonken wordt. Abdis van dit klooster was een dochter van een leenman des Keizers, Graaf Wichman. Hiermee was dus over het lot van “Nardincklant” beschikt en was het door allerlei dienst- en grondrechten aan de abdij van Elten verbonden. In de dertiende eeuw, toen de heeren van Aemstel, zich herhaaldelijk op minder  prettige wijze met “Nardincklant” inlieten, werd naar aanleiding van de belegering van kasteel Vredelant door Floris V, een regeling getroffen, waarbij “Nardincklant” met alle daaraan verbonden rechten, in eeuwigdurende erfpacht aan de Graven van Holland geschonken werd.
Hoe is nu in het Gooi de belangengemeenschap ontstaan die het gebruiksrecht van de bodem verwierf, het recht immers dat kenmerkend voor de Erfgooiers gemeenschap is en dat nu nog zijn invloed in het Gooi doet gelden, zij het dan in een andere vorm, n.l. als eigendomsrecht? De oorsprong dan van het gemeenschappelijk gebruiksrecht der grond moet waarschijnlijk gezocht worden in het domein van een heer, die den bewoners gemeenschappelijk grondgebruik heeft toegestaan. Ook allerlei andere gemeenschappelijke belangen waren waarschijnlijk aan “de Marke” toevertrouwd en op den duur is de z.g.”vrije” of eigen “Marke”, waarin de deelgenooten 
DE RATEL / DECEMBER 2011
ook eigenaars van de gemeene gronden geworden zijn, min of meer uit arrogantie van de deelnemers, die het eigendom gewoon aan zich trokken, daaruit voortgesproten.
Omstreeks 1300 nu, is waarschijnlijk “de Marke” ontstaan uit de bezitsverhoudingen van de Middeleeuwen. De Gooiers hadden toen dus het vrije gebruik van de heiden en weiden en waren slechts verplicht enkele belastingen te betalen en krijgdienst te verrichten. Dat de Gooiers zich echter al spoedig heer en meester voelden en soms geheel op eigen gezag handelden, blijkt uit enkele documenten uit de 14e eeuw, o.a. uit een acte van Graaf Willem III van 1386, waarin de Graaf protesteert tegen het feit, dat de Gooiers hun eigen bestuur hadden aangesteld en zelfs een vergadering bijeen geroepen hadden. Toen handelden zij dus blijkbaar al alsof hun marke “een eigen marke” was. Het is overigens niet zoo zeer te verwonderen, dat deze neiging bij hen aanwezig was. Immers onder de heerschappij van Elten zullen zij wel niet veel van het bewind gemerkt hebben, daar het Gooi vrij ver van het klooster verwijderd lag en zij dus waarschijnlijk nogal veel aan hun eigen lot overgelaten zijn.
Maar naar aanleiding van deze langzaam gegroeide toestand, is het goed te begrijpen, dat er nogal eens moeilijkheden zijn ontstaan met de latere heeren, de Graven van Holland. Dit blijkt uit twee stukken van 1404, waarbij naar aanleiding van verschillende oneenigheden, de rechten en plichten der Erfgooiers worden vastgelegd en door Hertog Albrecht van Beieren, tevens Graaf van Holland, geconfirmeerd. Deze stukken zijn zeer belangrijk, omdat hierin voor het eerst het gebruiksrecht van de bodem door de Erfgooiers openlijk erkend en goedgekeurd wordt. In de documenten wordt dan het gebruik van de bodem geregeld en tevens het bestuur over deze Erfgooiers. Erfgooiers, omdat volgens erfopvolging de rechten van ouders op kinderen overgingen. Het bestuur werd gevormd door vier mannen uit Naarden, door de Gemeente gekozen en vier mannen uit de vier andere Gooische Gemeenten (Bussum bestond toen nog niet) door de burgemeesters van die gemeenten gekozen. Deze mannen werden de schaarmeesters genoemd en hielden toezicht op de scharing. Scharing wil zeggen; het recht om een aantal stuks vee te laten grazen op de gemeene weiden. Dit document is dus de eerste schaarbrief, d.w.z. het eerste stuk met bepalingen omtrent de scharing. Niet iedereen had het recht van scharen; alleen zij die ”landwinninghe” gedaan hadden, zooals vanouds gebruikelijk was. Hiermee ontstond dus de onderscheiding tusschen scharende en niet-scharende Erfgooiers, een onderscheiding die tot op heden nog strubbelingen met zich meebrengt.
Uit een latere schaarbrief van 1442 blijkt, dat het bestuur is overgegaan op de Burgemeesters, Schepenen en Raeden van Naarden en de burgemeesters van de overige 4 Gooische Gemeenten. Hiermee is het bestuur overgegaan in handen van wat we nu gemeentebesturen noemen. Hieruit ontstond in 1629 de naam “Vergadering van Stad en Lande” voor het bestuur van de Erfgooiers-gemeenschap. Deze bestuursvorm is van zeer groot belang, omdat hier naderhand groote moeilijkheden uit voortgekomen zijn.
Er volgen nu eenige eeuwen met veel oorlogen en ook veel twisten tusschen de Erfgooiers en hun heeren, omdat de Erfgooiers steeds weer probeerden ook het eigendomsrecht van de vaders aan zich te trekken. Er zijn ettelijke processen in die tijden gevoerd. Een dezer processen had tengevolge, dat de Staten van Holland in 1708 een lijst lieten maken van alle gebruiksgerechtigden der grond en de kaart van Gooiland, waarop de gemeene gronden waren aangegeven. Beiden kwamen in 1709 gereed. De lijst telt 1088 gerechtigden, waarvan 684 niet- scharenden. Noemt men zich thans Erfgooier, dan moet men kunnen aantoonen, van éen der op deze lijst voorkomende mannen af te stammen. Zoo is de gemeenschap der Erfgooiers een “grondheerlijke marke” gebleven tot in de 19e eeuw, waarbij als opvolger van de oude Graven van Holland het “domeinbestuur” optrad. Deze dualistische toestand van eenerzijds eigendom van de Domeinen en anderzijds gebruiksrecht van de Erfgooiers, had natuurlijk groote bezwaren. Koning Willem I bracht hierin gunstige verandering, waardoor in 1836 en 1843 eigendomsrecht en gebruiksrecht der gronden beide aan de Erfgooiers werden 
DE RATEL / DEcEmbER 2011
geschonken in ruil voor wat bosch en heide, die eigendom van het domein bleven, onbezwaard met het gebruiksrecht van anderen. Hiermee hadden dus de Erfooiers eindelijk hun “vrije of eigen marke” verkregen. Maar al spoedig bleek, dat hiermee de moeilijkheden geenszins uit de weg geruimd waren. Integendeel, eerst nu kwamen ze in groote getale opzetten en pas in 1912 kon door een speciale wet orde op zaken worden gesteld, terwijl ook na dat jaar nog wel enkele strubbelingen plaatsvonden.
Zooals we zagen bestond de vergadering van Stad en Lande langzamerhand uit de gemeentebesturen der zes Gooische gemeenten. In vroeger tijden bracht dit in het geheel geen moeilijkheden met zich mee, omdat de leden zelf meestal allen Erfgooiers waren.
In de loop der tijden echter vestigden zich steeds meer menschen in het Gooi, die van elders gekomen waren. Dit was vooral het geval na 1874, toen de spoorweg tusschen Amsterdam en Hilversum geopend werd, waardoor Amsterdam het Gooi ontdekte, zoodat al spoedig een stroom van menschen uit de stad wegtrok, om in het Gooi te gaan wonen. Onvermijdelijk kwamen sindsdien in de gemeentebesturen degenen, die geen Erfgooiers waren en deze zelfde mannen kregen zitting in de vergadering van Stad en Lande. Waar bovendien nog in 1890 bepaald werd, dat alleen de zes Gooische burgemeesters zouden stemmen bij allerlei beslissingen, is het niet te verwonderen, dat in de vergadering van Stad en Lande meer de belangen der gemeente dan die der Erfgooiers werden gediend. Bij dit alles voegde zich ook nog het feit, dat de grond, die in het bezit van de Erfgooiers was, ruilwaarde had gekregen, wat ze vroeger, toen men alleen het gebruiksrecht bezat, niet had. Een en ander had tengevolge, dat vaak niet onbelangrijke stukken als bouwterrein verkocht werden aan de gemeenten of aan particulieren, voornamelijk de gronden vlak om het dorp, daar uitbreiding der gemeente, door toevloed van forensen uit Amsterdam en ook wel uit Utrecht, noodzakelijk was. 
Tot een openlijke botsing kwam het in 1899, toen de Erfgooier Harmen Vos een haas schoot op een terrein, waarvan de jacht verpacht was aan de Koningin Moeder. Harmen Vos beweerde, en terecht, dat het terrein zijn eigendom was en niemand het recht had gehad om de jacht aan anderen te verpachten. Op 4 April 1900 werd de eerste vergadering van ontevreden Erfgooiers gehouden; in de jaren, die daarop volgden, door vele andere gevolgd. Er vormden zich de z.g. nieuwe Partij, onder leiding van de bekende Floris Vos, de ten vorigen jare overleden stichter van de groote Modelboerderij “Oud Bussum”. De onlusten namen zulke afmetingen aan, dat in 1903 zelfs een doode te betreuren viel. Tenslotte drong het tot de regeering door, dat hier ingegrepen moest worden en na een onderzoek, ingesteld door een commissie waarvan Mr.G. Gratema de leiding had, kwam in 1912 de z.g. Erfgooierswet tot stand, waarbij alles wettelijk geregeld werd. Sindsdien is het heel wat rustiger geworden in de Erfgooierswereld, al worden de gemoederen nog wel eens in beweging gebracht o.a. door de al of niet verkoop van grond aan het in 1930 tot stand gekomen Natuurreservaat, waartoe tenslotte na een speciale wetswijziging, waardoor de baten der verkoop onder de leden verdeeld konden worden, werd overgegaan. Dat hierover moeilijkheden waren ontstaan, lag in het al genoemde onderscheid tusschen de scharende en de niet-scharende Erfgooiers. Feitelijk hadden de niet-scharenden in het geheel geen voordeel van hun lidmaatschap van “Stad en Lande van Gooiland”, zooals het aloude Erfgooiers-instituut sinds de wet van 1912 officieel heet, want vee laten grazen op de meent mochten ze niet en evenmin kregen ze een deel van de opbrengst van de landen der Erfgooiers. Het is dus te begrijpen, dat zij aandrongen op de verkoop van de gronden en de verdeeling der opbrengst onder alle leden. Aangezien er veel meer niet-scharende dan wel-scharende Erfgooiers zijn, werd inderdaad tot verkoop besloten en voor Fl..2.000.000,-- ging een stuk van 1500 Hectaren aan het Gooisch Natuurreservaat over, wat bij de verdeeling onder de toen 2937 leden op een som van ongeveer Fl. 600,-- voor ieder lid uitkwam. Het is jammer, dat tenslotte al die grond voor een zoo gering bedrag verkocht is, hoewel het op zichzelf beschouwd, goed is, dat de grond nu voor verdere verkoop aan de gemeente of aan particulieren gevrijwaard is, en de schoonheid van het Gooi niet door onoordeelkundige bebouwing met huizen nog meer te niet wordt gedaan.
DE RATEL / DEcEmbER 2011
Heden ten dage is de verdeeling der Erfgooiers over het Gooi zoo, dat in Huizen  1959
in Hilversum  1038 in Bussum      546 in Laren      546 in Blaricum      228
  in Naarden  168 Erfgooiers zijn, waarvan ± 150 scharend. Zij bezitten samen in het Gooi 1200 H.A. grond en zijn vereenigd in het instituut “Stad en Lande van Gooiland” met een bestuur, bestaande uit 15 leden, waarvan de voorzitter door de Kroon wordt benoemd, 6 leden resp. door de 6 gemeenten worden gekozen en tenslotte 8 Erfgooiers t.w. 6 scharenden en 2 niet-scharenden. Het doel van “Stad en Lande” is, ‘’om de belangen te behartigen van de Erfgooiers, binnen de grenzen van de bevordering van de Gooische landbouw in het algemeen’. Sinds 1912 is onder de krachtige leiding van wijlen de heer E. Luden, dit doel nagestreefd. De meenten werden verbeterd, de maatlanden werden ruilverkaveld, terwijl de Huizer en Blaricummer meent- en maatlanden samen het waterschap ‘’de Gooische zomerkade” vormen.
Ondanks het feit, dat de scharende Erfgooiers nu geacht kunnen worden een beschermd bedrijf uit te oefenen, nemen ze in welstand niet toe. Zoowel het aantal van hen, dat de 
Gemeenteweiden gebruiken als het aantal van het vee is dalende. Dit is, behalve de ongunstige toestand van landbouw en veeteelt in de laatste 15 jaar, ook te wijten aan het verlies en het niet rendabel zijn van de engen, die, zooals al eerder opgemerkt, veel verkocht zijn voor bouwterrein. Het is dus niet te verwonderen, dat vele jongeren het moeizame boerenbedrijf verlaten hebben en een ander beroep hebben gekozen.       
                               
Wordt vervolgd

    Boekweitveld in Blaricum    Huizen, roggeveld en industrie
DE RATEL / DECEMBER 2011

De avonturen van een Weens bleekneusje in Huizen
Het is alweer twee jaar geleden dat ik in Huizen was, en toch herinner ik mij alles zo helder, alsof het gisteren was. Ik beschrijf in dit boek de ernstige, vrolijke en ook vaak domme streken die we uithaalden. 
Nu ik weer thuis ben, besef ik pas goed hoe mooi het bij u in Huizen was. Moge dit boek voor u een blijvende herinnering zijn aan 
Erika en Melanie Redlin, 1923
Zo begint het verhaal van Eri. Na de eerste wereldoorlog (1921) komen grote groepen kinderen vanuit Hongarije en Oostenrijk voor een kort verblijf naar Nederland om bij te komen van de gevolgen van een armoedig bestaan in het thuisland. De zogenaamde bleekneusjes. Erika Redlin (Eri) is een hen. Ze is 13 jaar als ze in Huizen is. Zij schrijft haar ervaringen thematisch op. Het resultaat is een tot de verbeelding sprekend boekje met vrolijke tekeningen. Het boekje stuurt zij twee jaar na haar verblijf in Huizen naar Hendrikje Moll-Boor in Utrecht, die haar destijds begeleidde. Nu, bijna 90 jaar later, is bij toeval de vertaalde tekst van dit boek tevoorschijn gekomen. Het oorspronkelijke boekje werd eind jaren 70 aan Eri teruggegeven. Dit verhaal is een selectie van de aardigste fragmenten. Eri komt zoveel mogelijk aan het woord in de cursief geschreven tekst. 
De reis
Het was een hele drukte op het station in Wenen. Kinderen, ouders en andere familieleden brachten de uitverkoren bleekneusjes in een gemengde stemming van opgewekte nieuwsgierigheid en bezorgdheid naar de trein. “Wees voorzichtig”, klonk het overal. Ter identifi catie kre-
gen de jongens en meisjes en bord met ‘Wien’ met een nummer om hun hals.
De trein vertrok ‘s avonds om half negen. Met vele onderbrekingen ging de tocht langs de Donau (Linz, Passau) en de Regen (Regensburg) op weg naar Holland. Vervolgens naar Nürnburg en Würzburg. In het duister van de tweede nacht passeerden ze de Rijn. Na de Hollandse grens werd het land vlak en er draaiden windmolens. Uiteindelijk, na tweeënhalve dag reizen, kwam de trein op het Centraal Station van Utrecht aan. In Utrecht was een ontzettend gekrioel van kinderen en hulpverleners.     De kinderen kregen een bordje met de plaats van bestemming om hun nek. Alles was door het Rode Kruis geregeld. Om de trein naar Bussum te kunnen nemen, gingen     ze     eerst, volgepakt     in     een vrachtwagen, naar station     Maliebaan. Daarna voerde de trein hen via Hilversum naar Bussum. 
Daar werden ze opgevangen door een man die hen naar de tram begeleidde op het laatste traject naar Huizen. 
De aankomst in Huizen
Bij de halte in Huizen was het heel druk met Hollanders, groot en klein. De klederdracht vond ik grappig en de klompen klepperden zo hard op het plaveisel dat het daverde. Ik werd er dol van. 
Alle kinderen werden over de diverse families verdeeld en naar hun logeeradres gebracht. Na zoveel uren in de trein was er eindelijk een eind gekomen aan de lange reis. 
Toen mijn nummer werd afgelezen, schoof een arm in de mijne en keek ik in het gezicht van een frisse Hollandse, die mij vriendelijk toelachte. Ze zei wat maar ik verstond het niet. “ben je moe?” 
Ik haalde mijn schouders op. Andere Duitse meisjes die als tolk konden fungeren, schoten mij te hulp.
Toen we in de keuken kwamen, moest ik me eerst wassen. Daarna gingen we een nette, eenvoudige kamer binnen. Bij het raam, met een koffi epot, zat een ongeveer 60 jaar oude vrouw voor een grote berg gebakken haring. Zij groette vriendelijk en at rustig verder. Dat vond ik prettig. 
Haar zusje Mela en reisgenote Fini waren bij andere gezinnen terechtgekomen. Het was in begin niet duidelijk wie waar verbleef en dat maakte de meisjes ongerust en verdrietig. Dezelfde dag ging Eri met Hendrikje nog op zoek naar Mela. Uiteindelijk bleek zij bij de familie Van Amstel aan de rand van het dorp te logeren. In tranen begroetten de zusjes elkaar. Eri bleef die eerste nacht slapen bij Mela. 
‘Oom’ Van Amstel vroeg “Hebben jullie honger?” “Nee, nee” zeiden we slaapdronken.
 
Weldra vielen zij in slaap.
DE RATEL / DECEMBER 2011
De eerste dag
De volgende dag haalde Hendrikje Eri weer op bij de familie Van Amstel. Onderweg keek ze haar ogen uit:
Vooral de rode kleur van de huizen viel mij op om dat deze bij ons in Oostenrijk wit gekleurd waren. ‘Thuis’ waren de meubels ook heel anders dan ik gewend was. 
Een kleinkind van de ‘pleegouders’, Fijtje (6 jaar), was er ook met haar moeder Ab. Mijn pleegmoeder zei “Fijtje, ga jij maar met Eri boodschappen doen”. We kochten spinazie, brood, boter, enzovoort. We spraken niet veel want ze verstond geen woord van mij. 
Daarna schreef Eri een brief naar huis. Ze kreeg een leuk dakkamertje toegewezen. Pen en papier werd door haar ‘pleegvader’ aangereikt. Ze schreef snel. Totdat er geroepen werd om te gaan eten. 
Ik zette me aan tafel. Eerst werd er gebeden. De maaltijd bestond uit gebakken botjes en aardappelen. Zoiets goeds hadden we thuis natuurlijk niet. Na de maaltijd ging ik met Fijtje naar Mela. Zij was met haar ‘pleegzuster’ Pietje aan het touwtjespringen. Ik speelde meteen mee en zo brachten we de middag vrolijk door. Om half zes haalde Fijtje me op voor het koffi edrinken. Het brood smaakte me vandaag zeer goed. Het is een sneetje wit, boter en suiker en daarop een sneetje roggebrood. en dan was er ook nog haring.
‘s Avond kwam Hendrikje erbij en ook haar verloofde Gijs. Hij maakte kennis met Eri en sprak wat Duits. 
Ik at mijn havermoutpap en ging naar bed.
Bij de zee
De zon scheen warm en ik holde door de straten van Huizen, zodat ik begon te zweten. Ik wilde Mela ophalen. Hijgend kwam ik bij de van Amstels aan. “Is Mela hier?” riep ik de kamer 

in. “Nee” werd er geantwoord. Moeder van Amstel kwam lachend uit het vertrek. “Zij is tien minuten gelden met Gerrit naar zee gegaan”. “Dag” riep ik en rende weg.
De weg liep door de velden. Het was bloedheet. Mijn klompen raakten vol zand en ik moest ze eerst leegschudden. Ik was erg verhit. Wijd en zijd was er van Gerrit en Mela niets te zien. De zee kon ik ook niet zien want er stond een klein bosje voor. Ik stak mijn vingers in de mond en floot. Maar er kwam geen reactie. Door het bosje kwam ik op een straatweg. nu holde ik dat het klepperde op de stenen. Plotseling lag de zee voor mij. Er schommelde een vissersboot en een verfrissende bries kwam me tegemoet. Ik inhaleerde de heerlijke lucht diep in. Daar hoorde ik stemmen op het strand klinken. Mela’s stem klonk er boven uit. “Oehoe” riep ik en “Oehoe” klonk het terug. We begroetten elkaar. Pietje was er ook. We trokken de schapenwollen kousen en onze klompen uit en waadden de zee in. Ik proefde het water maar spoog het meteen uit. Het was zout en bitter. We gingen heel ver en Gerrit zagen we als een vlieg zo klein. We gingen zo ver als met onze kleren aan mogelijk was. Door de golven werden we toch nat. Gerrit wenkte ons om terug te komen. We renden weer naar het strand. Nu gingen langs het strand omhoog, door het loofbosje en de velden. Om vijf uur waren we weer thuis.
Zondag
Ik sliep nog vast toen ik droomde dat er klokken luiden... bim, bam, bim, bam. Half dommelend hoorde ik stappen op de trap. Er werd aan mijn deur geklopt en ik hoorde tantes stem: “Eri, opstaan, het is al zeven uur”. Maar ik verroerde mij niet en deed alsof ik nog vast sliep. Ze kwam binnen en riep een paar maal “Eri, meisje het is al tijd”. Toen deed ik of ik wakker werd en wreef verwonderd de ogen uit. Tante ging weg en ik hoorde haar zeggen: “Nee maar., zo vast slapen” De klokken die ik in mijn droom gehoord had, luidden werkelijk en waren van de ‘grote kerk’. Na mijn toilet opgemaakt te hebben ging ik naar beneden. Ze zaten allemaal aan de koffie. “Goede morgen” zei ik en ging aan tafel zitten. “Je heb vast diep geslapen” zei oom en hij lachte. “Eri, kind eet maar” zei Hendrikje en schoof brood en koffie toe. 
Samen met andere gezinnen ging de familie Boor naar de kerk. [Dat was de oude gereformeerde kerk op de plek waar nu sportschool Rebel is, CV]. 
Het orgel speelde al toen we binnen kwamen. De dominee kwam en hield een toespraak en daarna werd er gezongen. De eerste tijd was dat voor mij vervelend Ik begon alle mensen, stoelen en ramen te tellen. Al gauw kende ik de kerk van binnen en van buiten. Dan preekt de dominee. De kerkdienst duurt twee uur. Dan komt er wat afwisseling. Er kwamen drie mannen met een buidel aan een stok die rond gingen om geld op te halen. Voor elke zak had ik twee centen. Nadat er nog veel gezongen en gepreekt wordt, is de dienst eindelijk afgelopen. Later was de kerkgang niet meer zo vervelend voor me. We gingen naar huis. 
Thuis gekomen dronken ze koffie met een koek erbij. Eri ging met haar zus en vriendin wandelen en kwamen per toeval bij huize Erika terecht. Daar waren Duitse kinderen ondergebracht maar die hebben ze niet ontmoet. Daarna snel naar huis om te eten. Na het eten weer op pad naar de haven en het strand. Tot zonsondergang bleven ze daar. Vervolgens weer naar huis waar Eri nog een tijdje met Hendrikje en Gijs praatte.
Aan de haven
Het is vrijdagmiddag. “wel”, zei ik tegen Fini “wat gaan we nu doen?” 
“Daar komt Mela aan”, onderbrak ze mij. Mela kwam aangehold. “Nou wat staan jullie daar te suffen!” riep ze ons toe. “Laten we naar de haven gaan, mijn tante is er net heengegaan om vis te kopen”. “Ja laten we gaan”, zei Fini.
We draafden op onze klompen over de geplaveide weg. Het was vandaag tamelijk drukkend, 
DE RATEL / DEcEmbER 2011
zodat we in onze schapenwollen kousen hevig zweetten. Langs de Havenstraat met aan de ene kant weilanden en aan de andere kant de gasfabriek, een ijsfabriek en andere huizen. Aan de haven was een levendig gedoe. Er voeren nog veel vissersschepen de haven binnen. Ook waren er nog heel wat boten buitengaats op zee, maar de meesten waren binnen en verkochten hun vis. We verdrongen ons in de drukte. Mela’s tante kwam met een mand vol botjes aangewaggeld. “Dag kinderen” en ze vertelde waar ze geweest was en daarna schommelde ze verder.
“Laten we daarginds, naar de pier gaan”, riep ik. Ze vonden het goed en we gingen erheen tot aan de kleine vuurtoren. Hierbuiten, omgeven door water voelde ik me altijd het plezierigst. Terug naar de haven zagen we mijn ‘oom’ met zijn grote zonen voor hun rokerij staan. Ze lachten naar ons en nodigden ons uit om de rokerij te bekijken. Daarna gingen we weer naar huis. 

Personages:
Eri logeerde bij Jakob en Hendrikje Boor-Kos. Dochter Hendrikje was Eri’s begeleidster. Zij was verloofd met Gijs Moll. De familie Boor woonde aan de Langestraat.
Mela woonde bij de familie Van Amstel met dochter Pietje en Fini bij de familie Kaptein met dochter Marrie. 
Fijtje Boor was een kleindochter van Jacob en Hendrikje. Fijtje kwam in 1977 weer in contact met Eri die inmiddels met haar man Otto in Lüdinghausen Nordrhein Westfalen in Duitsland woonde. 
Fijtje was getrouwd met Harmen de Oude.
Jelle Loosman en zijn vrouw Dina  woonden aan de Zeeweg op nummer 5. Zij naaide kleding. Hij was touwslager en zeilmaker en woonde aan de Zeeweg nummer 5. Zij hadden drie zoons en één dochter Jan, Jacob, Andries en Alie.
Het verhaal wordt voortgezet in de volgende editie van de Ratel met onderwerpen als:
* Lopen naar Hilversum
* De familie Loosman Naar Edam en Volendam 
* Weer naar huis
* Hoe het verder ging
Cor Vos

18    DE RATEL / DECEMBER 2011