Voor u ligt alweer het laatste nummer van de Ratel van 2004, een jaar dat voor onze Kring een druk jaar is geworden met vooral in september en oktober diverse feestelijke gebeurtenissen.
Het was het jaar van het 1 50-jarig bestaan van de oude haven van Huizen, dat uitbundig is gevierd, mede dank zij de medewerking van en organisatie door diverse verenigingen, stichtingen en de gemeente en natuurlijk door de grote inzet van individuele personen. Ook de Historische Kring heeft haar steentje bijgedragen in het tot stand komen van een succesvolle en leuke feestweek in ons dorp. Hierbij wil ik graag al onze leden die op welke manier dan ook daaraan hebben bijgedragen hartelijk bedanken.
De Klederdrachtgroep was bijna de hele feestweek 'in het pak'. Het begon met het concert van Prinses Irene op vrijdagavond 10 september. De volgende dag vond de Huizerdag/Open Monumentendag plaats, een gezellige dag met veel bezoekers van buiten Huizen. Misschien was dit laatste wel het gevolg van het stukje qat gepubliceerd was in het landelijke programma van de Open Monumentendag! Zoals altijd was er veel belangstelling voor de beklimming van de toren en de bezichtiging van de Oude Kerk. 's Maandagsavonds waren er opnames van de Klederdrachtgroep voor de SBS 6 televisie op de Huizer botter Janus Kok in de haven. Op dinsdag en woensdag werden drie bejaardenhuizen bezocht en de week eindigde met de Havendag op zaterdag 18 september. De Historische Kring was als gastheer/ gastvrouw verantwoordelijk voor de klederdrachtgroepen van rond de voormalige Zuiderzee. Op de haven liepen ruim 120 mensen in dracht rond wat vele fraaie plaatjes opleverde. Op twee podia werden presentaties gegeven van de diverse klederdrachten.
De Kring had op de grote markt rond de haven een eigen kraam, waar zowel het jubileumboek "De Huizer Haven 150 jaar" als de kalender voor 2005 zeer gewaardeerde artikelen bleken. Zoals u weet, was de kalender samengesteld door de heer G. Jongerden en werd het boek geschreven door Anetta van der Hulst en Klaas Westland en als coproductie uitgegeven door het Huizer Museum het Schoutenhuis en de Historische Kring Huizen. Inmiddels is de kalender geheel uitverkocht en zijn er nog slechts enkele exemplaren over van het boek.
Verder hadden we 'De klederdracht van Huizen', dat in 1985 werd samengesteld door Ineke van Herwerden-Eendebak, beschikbaar voor verkoop. Dit officiële boek over de Huizer klederdracht met fraaie foto's is nog verkrijgbaar. Ondanks het winderige en later regenachtige weer mocht onze kraam zich verheugen in een brede belangstelling van het publiek, hetgeen een aantal nieuwe leden opleverde die wij graag van harte welkom heten in onze Kring.
Twee weken later was op vrijdag 1 oktober op het Oude Raadhuisplein voor het eerst een 'Seniorenmarkt' met diverse informatie-stands. Ook onze deelname daaraan was succesvol met goede belangstelling van de voorbijgangers.
Op zaterdag 2 oktober vond de viering plaats van het 25-jarig bestaan van onze Historische Kring Huizen met een 'open huis' in de Boerderij. Alle werkgroepen presenteerden zich met kleine exposities langs de wanden van de Boerderij en de Klederdrachtgroep was in groten getale aanwezig. Bij de werkgroep Vissersbegraafplaats waren prachtige en sfeervolle foto's van de oude begraafplaats te zien die gemaakt waren door leden van de Fotoclub Flevo.
Om 14.00 uur was het officiële gedeelte van de dag aan de orde. Na een korte terugblik op het ontstaan van de Kring werd overgegaan tot het benoemen van zes leden tot erelid. De bijbehorende oorkonde werd overhandigd aan:
- de heer H. Rebel voor zijn jarenlange inzet voor de geschiedenis van Huizen in vele aspecten die begon lang voordat er sprake was van de Historische Kring;
- de heer G.J. Knoop voor zijn inzet als voorzitter van de Historische Kring - in een moeilijke periode in de eind jaren tachtig heeft hij het schip van de Kring op koers weten te houden; - vier leden die vanaf het begin tot op heden actief zijn, te weten de heer R Wiersma (genealogisch archief), mevrouw W. Wiersma-Bos (archief), mevrouw J. van Geenen-van den Berg (coôrdinatie Klederdrachtgroep) mevrouw W. van Noppen (redactie van het Berichtenblad/de Ratel). Het bestuur had gemeend dat een blijk van waardering in de vorm van het erelidmaatschap op zijn plaats was en wil hun allen hierbij nogmaals hartelijk dank zeggen voor alle werk in de afgelopen 25 jaar.
Al met al was het een drukke tijd voor onze vereniging. Tijdens onze ledenavond van dinsdag 14 december a.s. in de Boerderij kunt u daar iets van zien. Die avond sluiten wij namelijk het jaar van "150 jaar haven van Huizen" af met een video-film van de Havendag 2004 en oude dia's van de haven in vroeger tijden. lk hoop u daar te mogen verwelkomen.
Met vriendelijke groeten, namens het bestuur,
B.J. van Geenen, voorzitter
3

Ook in de rest van deze Ratel vindt u het 'jaar van 150 jaar haven van Huizen' terug met een verslag en foto's van 18 september, de 'Ballade van Haven van Huizen 1854 — 1954', en de geschiedenis van Huizen als vissersplaats zoals Harmen Kos deze opschreef. De ballade maakte Henk Rebel in 1954 in dialect en droeg hem voor bij de officiële viering van het {00-jarig bestaan. De spelling is volgens de regels van de Dialectgroep. Dan is er het derde en laatste deel van de serie van Dick Schaap over de eerste havenmeester Jacob Prins en zijn aantekeningen uit het midden van de eer-vorige eeuw. Hij was een bijzonder man. Hr. R Westland boog zich over Nardinc dat in zee verdween. Natuurlijk is er ook weer de puzzel en niet te vergeten de dialectbladzijde, deze keer met diverse commentaren en veel inzendingen van de betekenis van de opgegeven woorden!
Correcties/aanvu//ingen op het septembernummer 2004: in het stuk van Harmen Kos is op blz. 4 in de laatste zin van de derde alinea het woord "engelen" weggevallen. Deze zin moet luiden: "Verder zag men op het koorgewelf engelen die op bazuinen bliezen."
Op blz. 17 is in de puzzel de rand met de cijfers donker afgedrukt, wat er fraai uitziet maar niet de bedoeling was. De eerste rijen letters horizontaal en vertikaal leken daardoor namelijik weggevallen, terwijl ze in de blokjes met de cijfers hadden moeten komen. Onze excuses!
Ook deze keer wensen wij u veel leesplezier en houden ons graag aanbevolen voor bijdragen. Ter informatie: van vrijwel alle Berichtenbladen en Ratels zijn bij de secretaris nog originele exemplaren te krijgen. Jaargangen van 1984 tot 1999 kosten 1 Euro, latere 2,50 Euro.
Wendy van Noppen
AGENDA
14 december 2004    20.00 uur afsluiting havenjubileum in de Boerderij, Hellingstraat 9
15 maart 2005    programma nog niet bekend
    17 mei 2005    jaarvergadering met na de pauze "Zestig jaar bevrijding" door Jady Snel
*DEHUIZER HAVEN 150 JAAR
Klaas Westland
De Historische Kring Huizen kan terugkijken op een zeer geslaagd evenement op 18 september 20()4. Vele medewerkers waren betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van deze dag. Zo was de Klederdrachtgroep erin geslaagd vele collega's uit tal van Zuiderzeeplaatsen, onder andere uit Marken, Volendam, Urk, Spakenburg en Hindelopen, naar Huizen te lokken. De presentaties van al deze klederdrachten trok grote belangstelling van het publiek. Er was buitengewoon veel belangstelling te constateren voor de klederdrachten!
Andere aandachttrekkers waren de botters. Ingrid Schaap, Andries Honing, Hans
    Borstlap en Klaas Westland waren erin    Sta verse jol.
geslaagd 28 botters naar Huizen te halen. De meeste van deze botters hadden een Huizer verleden. Ze waren in Huizen gebouwd of ooit in Huizen gebruikt. Door de grote toeloop van het publiek moest zelfs op een gegeven ogenblik gestopt worden met rondvaarten met het publiek. Ook waren er nog veel andere interessante oude en nieuwe schepen, variërend van zandzuigers tot blusreddings-boten.
Behalve het maritieme geweld was er ook een leuke markt met tal van oude ambachten. Zo demonstreer-de Cees Wormsbecher de techniek van fuiken breien en netten boeten. Marijke van Beusekom, gekleed in Huizer dracht, gaf demonstraties van potten bakken en plateel schilderen in de stijl van het 'Huizer Bont' van de potterie de Driehoek. De Urker Ponenrokers verzorgden de inwendige mens met gerookte ponen. Er was nog veel en veel meer, maar we kunnen niet alles noemen. Het was in alle opzichten een zeer geslaagde dag, waaraan veel leden van de Historische Kring op een of andere wijze bijdragen hebben gehad.
Niet vergeten mag worden de bemanning van de stand van de Historische Kring:
Wendy van Noppen, Dirk Brugge, Rob de Vries en Florry lsherwood-van Noppen. Ook zij konden terugzien op een geslaagde dag, waarbij zij een groot aantal nieuwe leden konden noteren. Ook de verkoop van de kalenders en het jubileumboek over de haven verliep meer dan uitstekend.
De Havendag was een eenmalig uitgebreid publieksevenement op grote schaal. Gezien het succes wordt thans bezien of een soortgelijke dag op kleinere schaal is te herhalen. De leden van de Historische Kring Huizen zijn er in ieder geval klaar voor!

Inncune van Huizen.
XVANHDE DIALECTWERKGROEP
Er waren deze keer erg veel inzenders. Allereerst maar de juiste betekenissen van de dialectwoorden uit de vorige Ratel.
- wéêl = wie
- ammar = steeds
- ôpëprongd = netjes opgeruimd, mooi gemaakt
- dessel = deksel
- roêker = roker (meesterknecht in een rokerij).
Bij roêker werd ook nog de betekenis gegeven: iemand die rookt, maar in het Huizers werd met een roëker toch voornamelijk de meesterknecht bedoeld.
Bij ôpéprongd werd toegevoegd: mooie spulletjes neerzetten, of: tentoonstellen. In het Nederlands is pronken een bekend woord. 'Op' kan de betekenis hebben van meer, dus oppronken kan dan betekenen: meer pronken (net zoals tegenwoordig het woord 'opleuken' gebruikt wordt om dingen leuker te maken). Uit de vele goede inzendingen is getrokken mevrouw M. Hogenbirk van het Oranje Nassauplein (184). Zij krijgt de eervolle vermelding Kenner van het Huizer dialect (zie elders in dit blad).
De nieuwe woorden waarvan u de betekenis mag insturen als u deze denkt te weten:  krijtert
- spoormankie  kennésen en kaatjies  klirskop (ook wel: kliskop)
- kassuwéël
Het eerste woord is ingezonden door de heer P.Bos. Hij noemde ook het woord hengelmankie, maar de betekenis die hij noemde, was niet zo bekend bij de dialectkenners. Dus als u denkt een betekenis van 'hengelmankie' te weten, of het werd vroeger in uw familie gebruikt, wilt u dit dan ook aan ons melden? Dus behalve de betekenis van bovenstaande woorden, mag u ook dialectwoorden inzenden, waarvan u de betekenis wilt laten raden. Zo brengen we met elkaar een discussie op gang die ons dialect levend kan houden en (onder andere via de Ratel) voor het nageslacht kan behouden.
Tot slot zijn er ook nog reacties binnen gekomen over het woord oêta. Eén van deze reacties van mevrouw Lies Schaap uit Ede wil ik hieronder overnemen:
"Mijn enige nog levende tante van 96 jaar spreekt altijd (evenals mijn overleden vader) van hun 'oêta' Bout, daarmee één van hun overgrootvaders bedoelend, te weten Klaas Bout (1796 - 1879). Deze spreekwijze hadden zij van hun vader overgenomen, want het ging om zijn grootvader. Dit betekent dat de benaming oêta al tamelijk oud is. Desgevraagd gaf tante aan dat 'tetta' (361< een woord voor grootvader is, maar eigenlijk meer een 'platte' benaming".
Tot zover mevrouw Schaap. Al uw vragen en opmerkingen over dialectwoorden en hun betekenis kunt u inzenden naar de redactie van de Ratel of naar ondergetekende.
Ineke van Herwerden


BALLADEsVAN DE HUIZER HAVEN 1854 - 1954
(Spelling volgens de regels van de Dialectwerkgroep.)
H. Rebel

Waar d'ouwe Zuierzee veurhéên over de kaei kwam vleuen daar is Ons darp, al jaren vrÔm, gaen greuen en gaen bleuen.
En was 't eerst enkelt boerestand, (3p 't lest zaggie 't beuren, dat oék Huizer visterlui de Zuierzee beveuren.
En zachiesan is t'r too hier, 'n héêle vloét ékômmen, mar gien haven was t'r nog, want wéêl zou dat besommen?
D'r was in achttienhôngderd zes,
'n seuvetig tal schuiten, 'n haven was 'n groét gemis, mar 't ontbrak an duiten.
't Lossen van de vis, dat mÔs an 't strangd gebeuren, paerd en karre rie in zee, zoé dicht de schuiten veuren.
Dat lossen van de vis, dat was 'n lastig akkefietjen, en alle dagen kwam dat vrÔm, 't was reddeur 't zelde liedjen.
Gien wonder, dat de visterlui, van haven nog versteuken, over de onmisbaarhaid van de haven spreuken.
't Het vijfentwijntig jaar êduurd, nae wikken en nae wegen, dat van Koning Willem Dree ze de vergunning kregen.
En too ik in de ouwe doês, lest êries zat te scheumen, las ik dat ik één naam toch mét eer en deugd mét neumen.
Want 't was Jan van Amstel dee, in Huizer pak êleupen, bij de Koning in de Haag nooit is ovvêdreupen.
En dee Jan van Amstel was femilie van mijn oêpa, hij het 't mennigmol verteld, ik méên 't was z'n tetta.
M'n moeder was oêk een van Amstel hier êzaid en hier ézwegen, daer hem ik in m'n jonge jaren oêk goeéie lessen van ékregen!
D'r zat oêk een van Amstel in de Raad dee is oëk nijt op z'n mongd ëvullen, vurral as 't Ôm principes gaet en nijt om alle flauwekullen !
Ze hemmen oêk van ous een wapen al wurdt daer zelden over éspreuken mar, 't is t'r wel as je 't mar goed gaen ôngerzeuken!

VAN AMSTEL De anbestejing het too in 'De Roskam' plaes éveunden, de laegste is 't werk êgund, daer wazzen ze an êbeunden.
En vrijdag vijf augustus was de dag dan annêbreuken, dat de eerste schôffel wier in de grôngd ésteuken.
Te verstaen is, dat zoê'n werk héêl wat geld verzwôlden, de kosten van de haven was, 't negetig duzed gôlden.
7
Mennigéën het jaren lang hiervur krom élegen, mar de haven kwam in zicht en dat was oëk 'n zegen.
't Zangd dat wurden zachiesan, deur 't werkvolk weg êkreuen, en nooit hemmen ze 't volk hier zitten (3p te heuen.
Mar toch is 't groête karrewai merakelsoauw verleupen, too ruim 'n jaar verstreken was, too gung de haven eupen.

Dirrekie van Hain Ruiter
(Dirkje Rebel-van Amstel, Illijn Inoeder)
't Was kassuwéêl, want schep vur schep is alles uit égreuven, 'k wed as 't nou ôpédreugen wier, dat mennigéên zou teuven!
'k Las in de Amsterdamsche krant van achttien dree en vijftig: " 't Is vrijdas an 't Huizer strangd altijd arg bedrijvig".
" 'n Hôngderd schuiten leggen dan vur 't strangd te pierewaaien, wachtend totte ze de vis over kannen laaien".
Je hadden in dee tijd too al achttien roêkerijen, en hoo groêt de anvoer was, 't was nog te krap bij tijen.
De visnegoësie kwam daerdeur vuultijs in de warre, de vis dee wurden uitëvent, mét kruiwagen en karre.
C)ëk riejen ze destijds de vis mét groête platte sezen, naer alle marken in Ons langd, al waar 't oëk mos wezen.
Naer Amsterdam, de Haag en Delft, naer Uitert, Tiel, Nijmegen, naer Venlo, Laien en de Bôsch, ze wazzen nijt verlegen.
En was de Huizer haven dan
'n akelig duur grappien, 't was an de are kangt oêk weer, vur 't héêle darp 'n happien.
De zeuvede october dan gung as de krooën 6p 't werk, nae haisteren en wirrégen, de koëgel deur de kerk.
't Hééle darp was uitêleupen, alleman stung bij 't spul, kijkend hoo de Huizer vloët, vur 't eerst de haven binnen vul.
Rijk en arm stung (3p de haven, de dokter en de domenee, wachtend hoo de Burgemiester, 't één en 't are daer wel dee.
De Burgemiester nam 't woord, en zai: "lk bin de tolk, as ik dank en hulde breng van 't ganse Huizere volk!"
"Rijk, previncie en geméënte dreugen elk 'n stintjen bij, tot 't graven van de haven, vur de Huizer visserij!"
De burgemiester van dee tijd (parte minsen weten 't wel) was van 't Huizere geslacht: hij heetten Kees Rebel.
Sins dee tijd is 't visservloétjen zienderoégen uitëgreud, en zoé Oél< de visnegoêsie, is ônnoêzel ôpëbleud.
Ruim tweehôngderdvijftig schuiten telden too de Huizere vloët, en van al de vissersplaesen, was gien enkele vloêt zoë groét.
't Gesoebat was ten ainde, 't was allemol gaef en nijw, as 't parte keren sturmden, was 't in de haven lijw.
En de eerste havenmiester, is too annésteld, in 't ouwe havenbokie wurdt van z'n werk verteld.
De Havenmiester was belast, vur Ongewenste schuiten, de nijwe haven mét 'n boêm of ketting of te sluiten.
En bij de elleboog stung 'n bord, van veren kÔn je 't bekijken, want (3p 'n houte narrémpie stung: Hier de zailen strijken!
Jaren kwammen, jaren gungen, mar de Huizer had z'n broéd, oék al wazzen de verdiensten, deurgaens oëk nijt al te groët.
Mar vurral de hangebazen, wazzen destijds uit de brangd, ze betaalden daerenteugen, meestal uit de krappe hangd.
Vanzellêf kwam dat 6p de duur, arremeu verwekken, want bij al 't hangevolk, was 't meest sparrebekken.
Mar 6p de haven was 't altijd 'n drukte van belang, denk mar an de turfschepen, want de turf was nog in zwang.
Daer was d'r één an 't netten beuten, de are verfden weer z'n zail, 'n darde was an 't arrepuizen, of dee z'n schuit of mét 'n dwail.
Oêk zatten ze soms bÔt te bennen, hier was 'n mangdemakerij, daer trukken ze 'n schuit naer binnen, want licht was t'r averij.
Ze kwammen dan, 'n laizéêl Om, de stéëne dijk ofzolen, en mét 'n straffe binnenwijnd, was 't parte keren balen.
En vroger stungen Op 't hoêfd, paelen langust de kangkies en Op dee paelen zatten weer gevluchten riete mangkies.
Sôms leup t'r oêk één mét 'n klaerzak, dee was vur ael bizônger, daer roékten ze wat môdderdooien, (3p de schuit in 't vurônger.
Dat kokkerellen (3p zoë'n schuit, dat was 'n héél gedoo, ze atten vuultijs pangkook, en 's aauwus nog 'n krijtert too.
Héêl wat Huizer visters hemmen
(3p en van de zee éleefd, 't potjen kookten ze (3p de vuister, en ze bukken (3p de treeft.
C)ék schulpen zeuken deeên ze, en gurnielen trekken, of spieringen bij wijnterdag, mar dat zou 'n mins haast nekken.
En sôndas stung de haven vÔl, mét rôngde riete kurrëven, daer houwden ze de bÔt in vars, want aarst was ze bedurréven.
De vloêt lag sôndas dree rij dik, de kulen in de mast, mos 't netwerk naer de taanschuur too, dan brochten ze dat vrijdas vast.
Mar wéél had 't ooit ëdocht, dat de visserij gung kwijnen, en dat mét verloëp van tijd, de héêle visvloét zou verdwijnen?
Want nog mar 'n enkele schuit, lait daer stille te getuigen, van de vloét alÔm bekend, mar dee eertijds valt in duigen.
En dat alles is te danken, an dee groête ofsluitdijk, 't was 'n hééle rizzekasie, dat gaf later schijn en blijk.
Want Sins is de Huizer vloêt, too zachiesan gaen slinken, 't was hier net as overal, ôpgaen, blinken en verzinken.
Schuit nae schuit gung van de hangd, de vloêt gung minnêzeren, al 't jonge volk kwam an de wal, Ôm 'n vak te leren.
En 't loëpie naer de haven too, is zachies uitêsleten, hoêguit nog bij zoemerdag, mar aarst dan is 't vergeten.
9
't Hellegat is dicht égooid, de loézen ovvëbreuken, je vijnden d'r niks meer van vrÔm, al waar je oêk gaen zeuken.
En toch, de Huizer haven het nog lang nijt ovvëdaen, je zienen héél wat schepen, hier kômmen en weer héénegaen.
Want de meeste hanges binnen tot febrieken, Ômrnebouwd, dee ôngertussen héêl wat minsen, an 't werrêk houdt.
Want Ôm en bij de haven, daer zie je elke dag, van in en buiten 't darrép, héél wat werkvolk an de slag.
Mar zoë'n ouwe Huizer visser, dee vroger zwulk 6p zee, en nou an wal mét werken, dee went nijt één, twee, dree. 't Valt nijt mie, wanneer 'n mins, van werk mét wisselen, 'n Huizer is graeg aigen baas, want hij houdt van bedisselen.
En as ze vroger bij 't hoêfd, de haven binnen veuren, gezôngd en wel 6p 't darp an, was dat 'n groêt gebeuren!
Vurral bij ziekte en bij zucht, dan kÔn 't soms raar gaen, want d'r had in één week tijd, soms héél wat opëdaen.
Want al hadden ze d'r broëdjen, 't was 6p zee nijt altijd pluis, en leup de week 6p 't ainde, dan wazzen ze graeg thuis.
Want waar ze dan oëk zwullëken, 6p zee of 6p 't langd, daer waar de koeëjen bulléken, lait 't darp in 't mulle zangd!
Huizen, 1954 H. Rebel
Haindruk van 't Noorderainde


Edje van Willelnpie (Gerrit Hartog, Illijn schoonvader)


(HUIZEN IN GOOILAND,
AAN DE ZUIDWAL VAN DE ZUIDERZEE 'AATS 
Harmen Hzn. Kos
Naerdincklant, later Gooiland
In de 9e eeuw behoorde Naerdincklant tot het bezit van de abdij Werden aan de Ruhr. De rol waarop de bezittingen staan vermeld moet opgesteld zijn onder abt Hembel. En ongeveer tussen 887 en 897, na de scheiding van kerkelijke en aardse bezittingen van de abdij. In het kort stond er in deze goederenlijst vermeld: "An Naruthi thiu kircia endi kircland Almeri te Tafalbergon". Door deze scheiding werd Naerdincklant (Naruthi) rijksbezit van de keizer en in een leen uitgegeven aan graaf Wichmann II van Harnaland. Hierdoor ging Naerdincklant - als onderdeel van een groter gebied - in 968 als gift naar het door hem gestichte klooster te Elten. Dit klooster had de graaf voor zijn dochter Luitgardis laten bouwen, die daar de eerste abdis was. Keizer Otto I bekrachtigde op 29 juni 968 de schenking van Naerdincklant aan het klooster te Elten.
Tot 1280 bleef Naerdincklant in bezit van het klooster te Elten. Maar op 6 mei 1280 werd Naerdincklant, door de toenmalige abdis Godelinde, overgedaan aan graaf Floris V van Holland (1256-1296). In de Oorkonde uit 1326, van graaf Willem III van Holland (1304-1337), wordt voor het eerst de naam Ghoyland gebruikt. In de eerste Schaarbrief van 1404, van hertog Albrecht I van Beieren en graaf van Holland (1304-1337), spreekt men nog van Goeylant, later wordt dit de 'gemeene lande' van Gooiland.
Oud-Naarden, Naarden
Het oude Naarden kreeg al in 1342 de visstapel voor de gevangen vis op de Zuiderzee, tussen Vecht en IJssel. Dit wordt vermeld in een Oorkonde verleend door graaf Willem IV van Holland, (1337-1345). OudNaarden bezat toen al stadsrechten, dit werd al in 1337 vermeld. In 1355 werd het visstapelprivelege uit 1342 bevestigd aan de nieuwe stad Naarden. Daarin werd evenals in 1342 gesproken van (visser) schepen. Maar de Naarders mochten pas in 1403 een haven aanleggen. Voor die tijd meerden de schepen af in de Zuiderzee voor de kust bij Naarden. Zoals blijkt uit de oorkonde van 1355: "Jn die Zee also verre alst harde ghaet ende die scepe pleghen te leggen". De in 1403 aangelegde haven ging in 1683 verloren door verzanding en de aanleg van de vestingwerken. Al in het rampjaar 1672 was de visserij grotendeels van Naarden naar Huizen verplaatst en er zijn toen een aantal vissers naar Huizen vertrokken.
Huizen als vissersplaats
In Huizen werd omstreeks 1400 op kleine schaal landbouw bedreven en vee gehouden. Het was toen een klein dorp, waar vanaf 1421 een college - eerst van buurmeesters en later schout en schepenen - de regering voerde. Zoals dit later wordt vermeld in: "Informacie upt stuck der verpondingen in 1494 en 1514; Item aangaende die neringe zeggen, dat zij hem generen met bouwen, eendeels up santlant, ende behelpen metter wilderheyt, daer zij heur beesten up weyden, ende mit koeyen te houden, die te weyen up ten gemeene weye".
Rond 1700 vond men in Huizen hoofdzakelijk landbouwers, veehouders, wevers en spinners. En al deze neringen schijnen een zekere welvaart onder de bevolking gebracht te hebben.
Maar dan wordt er ook melding gemaakt van vissers: "De vissers vangen in de Zuiderzee veel Both, die met karren langs de Vecht gevoerd en veel onderweg gelijk ook te Utrecht verkogt wordt. De Bothkoopers komen mede met hun Visch tot digt onder de Stad Amsterdam. Seedert enige jaren heeft men er ook begonnen Bokking te drogen, die wel met Harderwijker Bokking vertierd wordt, en waartoe eene bijzondere Marktplaats gesteld is, echter niet zo smakelijk is als de opregte Harderwijker Visch, t'welk aan de wijze van berooken toegeschreven wordt"
De vissers die vanaf 1672 uit Naarden naar Huizen waren vertrokken, moesten daar hun schepen weer op de rede voor anker leggen. Huizen was als vissersplaats ongunstig gelegen door het ontbreken van een haven. Een haven zou pas in 1854 aangelegd worden. De visserschepen werden op ongeveer 500 meter vanaf het strand voor anker gelegd. De schepen moesten zowel overdag als s 'nachts geladen en gelost worden op karren. Deze moesten hiervoor een eind de zee inrijden over een smal begaanbaar pad. Dit pad moest regelmatig vanwege afscheuring worden hersteld. Vooral tijdens stormweer gaf dit dan ook grote problemen. Het pad werd dan onberijdbaar waardoor de karren te water raakten.
De vishandel
Ondanks het ontbreken van een haven ontwikkelde de visserij zich belangrijk. Dit kwam door de gunstige afzetmogelijkheid van de gevangen vis. Hierdoor ontstond er naast de visserij een groeiende uitventerij. Wekelijks brachten de visventers kruiwagens met vis naar Amsterdam en omgeving. Ook werd de vis gebracht naar Gorkumkum, Delft en 's-Gravenhage. Regelmatig reden karren dag en nacht door naar Nijmegen, den Bosch en de Belgische grens. Door deze manier van visventen werd Huizen een belangrijk vissersdorp. Vissers uit Bunschoten en vissersplaatsen in Noord-Holland en Friesland kwamen er ook hun gevangen vis lossen. Behalve voor Huizen, werd bot en andere vissoorten afkomstig van de kustvisserij, gelost te Zeeburg bij Amsterdam. De vis werd dan door de Huizer -botboeren uitgevent in de hoofdstad. Dit was dan zeer tegen de zin van de Amsterdamse visverkoopsters, die van oudst hert het alleenrecht van de verkoop hadden. Aan de visserij werd toen de voorkeur gegeven boven landbouw en 'industrie'.ÂJit de zee daar moet het voor ons komen zo stelde een Huizer botboer.
De vissersvloot
In 1753 had Huizen een vissersvloot van 70 'Haringschuiten';, deze werden omschreven als 'Kleine Schuitjens, lang agt en twintich, wijt vijff een halve, hol drie voeten; (dit is circa 8.40 x 1 .65 x 0.90 meter.). In 1806 bestond de vissersvloot uit 73 schuiten. En er werd bij vermeld: dat er in dat jaar 20 zogenaamde "Botschuitjes" waren, die niet ver van de wal kunnen varen en waarmee doorgaans in de Zuiderzee wordt gevist. Men viste niet verder dan tot Enkhuizen en Urk, of in een enkel geval tot de hoogte van Lemmer. Dit was bij uitzondering vanwege de gevaren op de voormalige Zuiderzee. Voor het vissen op de Zuiderzee waren schepen met een geringe diepgang nodig vanwege het ondiepe water. Deze zogenaamde platbodems werden later 'Botters' genoemd. In Huizen werd de naam botter overigens niet gebruikt, hier werden ze bôsschuiten genoemd. In 181 1 was de vloot toegenomen en waren er al 73 grote schuiten, zoals blijkt uit de Acte van Verfransing.
In 1849 is de vloot toegenomen tot 103 grote schepen, van 32 - 36 ton. Terwijl er in 1863, al 1 19 schepen zijn. De vloot is in 1885 nog meer toegenomen zodat er dan 182 schepen zijn. Maar vanaf 1887 is er een geleidelijke afname, zodat er in 1910 weer 96 schepen zijn. De Zuiderzeevisserij begon omstreeks 1930 geleidelijk af te nemen toen door de aanleg van de afsluitdijk in 1932, het IJjsselmeer ontstond. Ornstreeks 1940 waren er nog een vijftal botters - vissersschepen - in de Huizer haven. In de oorlogsjaren groeide het aantal vissersschepen weer uit, doordat met een noodvergunning enkele vissers weer op het Ijsselmeer gingen vissen.
Aanverwante bedrijven
De ontwikkeling van de vissersvloot te Huizen, gaf een zeer belangrijke ontplooiing aan een groot deel van de bevolking. De visserij nam een belangrijke plaats in als werkgelegenheid, voor de visverwerkende bedrijven, zoals rokerijen en ansjovisinleggerijen. De nettenbreiers en taanders - tanen is het conserveren van de netten en touwwerk - hadden een goed bestaan. Ook vinden we een enkele keer het beroep van nettenbreier in de annalen, dit zal echter geen grote beroepsgroep geweest zijn, omdat de netten door de meeste vissermannen zelf in de winterdag werden gebreid. Vanaf 1854, na de aanleg van de haven, konden ook de scheepswerven zich ontplooien.
Schepen en scheepswerven
Omstreeks 1700 werden de vissersschepen meestal te Durgerdam en Monnickendam gebouwd. In de wintermaanden werden de Huizer vissersschepen, voor onderhoud, opgelegd te Muiden. Deze jaarlijkse overwintering gaf wel kosten en tijdverlies vanwege het op en neer reizen. De kosten voor het bouwen van een 'Botschuit' omstreeks 1700 waren circa f. 350.—
Dit blijkt uit een: 'Koopcontract van 31 maart 1706 gesloten tussen Roelof Jacobse Decker tot Durgerdam en Claes Rutgerse de Graef wonachtich tot Huysen in het Goy. Hij verkoopt een Botschuijt met sijn toebehoren en de gereedschappen voor f. 210.—, aan de Huizer visser. Onder de toebehoren werd verstaan; sijn rondhout, staende en lopende want, twee stel Seijlen, negen Sleepnetten, twee kabels, een anker en dregh, een Kluijffock met besaan met het gene daer aen dependeert (toebehoort).
Op 29 juli 1743: Claes Harmentsz. woonachtigh tot Huijsen in het Gooiland was met zijn Botschuijt op de helling of Timmerwerf van Cornelis Thuijn te Durgerdam. Verkoop van een Botschuijt op 23 januari 1826 voor f. 310.— van Jan Booi aan Klaas Bout en Cornelis Nic. de Jong.
Scheepswerven te Huizen
De firma Boelen en Boissevain uit Amsterdam was in 1859, met een kleine werf begonnen, maar deze werf werd in 1868 overgenomen door Jacob Schaap en zijn broer. De gebroeders Schaap bouwden schepen op de werf tot 1918. De eerste 'Huizer Botter' werd omstreeks 1868 gebouwd op de scheepswerf van gebroeders Schaap. In 1882 was de firma Lindeboom en Kooij begonnen met een tweede werf. Ze waren als personeel van Schaap zelf een werf begonnen. Beide werven bouwden vanaf hun oprichting tot omstreeks 191 0, 300 vaartuigen. Het bedrijf van de gebroeders Schaap hield zich ook bezig met activiteiten zoals een ansjoviszouterij, een rokerij, een mandenmakerij en een scheepssmederij. Joost Kok die eerst als leerling scheepsmaker bij de gebroeders Schaap had gewerkt, stichtte in 1892 een eigen werf. Zijn zoon Adrianus (Janus) Kok ging later verder met de werf en bouwde nog een aantal botters, waaronder de Huizer Botter, de HZ 108. Na 1925 zijn er veelal botters hersteld en verbouwd tot pleziervaartuigen. Maar er werden op de werf ook enkele nieuwe botterjachten gebouwd. Later maakte Janus Kok nog naam met de nieuwbouw van zogenaamde Kokschouwen voor de pleziervaart.
Een Zuiderzeebotter in Huizen gebouwd koste omstreeks 1900, circa f. 2.000,-. Dat was gemiddeld f. 200,- duurder dan een elders gebouwde botter, dit vanwege de hogere kwaliteit van de Huizer botters. De scheepsbouwers waren ook de geldschieters voor de vissers wanneer deze een nieuw vaartuig wilde laten bouwen. Toen was er al een vorm van 'Leasen'.
Rampen met vissersschepen
In 1803 raken in de winter 23 visserschepen in het ijs bekneld, vier worden er verbrijzeld.
Ook in 1808 tijdens een noordoosterstorm, zijn er een groot aantal (24) schepen vergaan.
Dit was tussen Naarden en Huizen, waarbij 24 vissers verdronken. Deze werden te Naarden opgebaard en de Huizeren vissers in Huizen begraven. In 1827 zonken er bij stormweer, 16 schepen die op de 'Reede' voor anker lagen.
De aanleg van de vissershaven
Vanwege al deze rampen en problemen, hoge kosten voor de opleg elders, werd het gemis van een haven toch wel nijpend. Al in 1829 werd hiervoor een verzoek ingediend bij de regering in Den Haag. Dit werd in 1849 herhaald. En in 1 851 werd door een groep vissers, doormiddel van een notariële akte opgesteld door notaris De Roeper te Naarden, opnieuw een verzoek ingediend. Dan in 1853 werd op al de verzoeken positief gereageerd door de regering, zodat de haven aangelegd kan worden.
Op 14 juli 1853 was de aanbesteding met als laagste inschrijver de heer Jacob Smets uit Hardingsveld, vÔÔr f. 84.000,—. De nieuwe haven met havendammen werd voorspoedig aangelegd en kon al op zaterdag 7 oktober 1854 worden geopend. De aanlegkosten begroot op totaal f. 87.800,— zijn toen gefinancierd uit een bijdrage van de Huizer ingezetenen van f. 6.000,— En een jaarlijkse bijdrage van het havengeld van f. 30,— per schuit. Er werd ook belasting geheven op de afgeslagen vis, dit was f. 8,— voor een botter van 30 ton. Deze bijdrage was hoog in vergelijking met Volendam, Durgerdam en Urk. Daar was deze bijdrage respectieveliJk• . f . 2 f. 4,— en f. 5,—
De visserij en de gebruikte netten
In het voorjaar werd op de Zuiderzee meestal op haring gevist, dit was de kurk waarop de visserij dreef. In goede jaren volgde dan nog een periode met ansjovis. Vooral deze anjovis bracht de welvaart onder de vissers. Na half juli begon voor de meeste vissers de visserij op bot en sommige vissers gingen over naar de vangst van paling, garnalen of spiering. Enkele vissers verlieten op dat moment de Zuiderzee en gingen met een kor op schol vissen op de Noordzee. Begin november werden alle schuiten van de binnenvloot opgelegd in de haven.
Met de visvangst was het dan gedaan en tot het volgende voorjaar, op het moment dat er weer haring was waargenomen, bleven de schuiten veilig in de beschutte haven liggen. In de winter werd er door oudere vissers wel spiering geklopt. In het ijs werd dan een bijt (opening) gehakt, via deze bijt werden dan netten onder het ijs doorgevoerd. Door te kloppen op het ijsoppervlak met een stuk hout, werden de vissen opgeschrikt en in de netten gedreven. De visserij van bot gebeurde meestal met zogenaamde botsleepnetten, ook wel gaand want genoemd. Een vissersschuit had vier van deze netten aan boord. Deze werden aan elkaar gekoppeld, waardoor twee botters, samen acht netten door de weke bodem sleepten. Een deel van de netten was boven de grond, de vis werd als het ware opgeschept. Dit kwam door de zakvormige netten en de wijze van vissen. Voor de staande netten - het zogenaamde staand want - waren de ondiepe plaatsen onder de kust het meest geschikte vistuig. Deze netten van zijdegaren gebreid, hadden dubbele laddermazen, met ertussen een ruim dun net. Zes van deze netten werden aan elkaar verbonden, waardoor een zogenaamd perkje werd gevormd. Deze werden in de richting van de stroom uitgezet. Aan de uiteinden van ieder perkje plaatste men stokken met lappen of vlaggen, welke de eigenaar van het vistuig aangaven.
Omstreeks 1885 werd de zogenaamde 'Wonderkuil' toegepast, deze werd in Huizen nogal negatief bevonden. De visser Jacob Kos (Aelte-Jawik) gaf toen als reactie: "ik houd het er voor dat de opbrengst tegenwoordig wel met een derde achterstaat bij vroegere jaren". Ook de visser Jacob van As was er vrij negatief qver. Doordat er de gehele week door werd gevist, werd de gevangen vis wel op zee verkocht. De vis werd dan op zee verkocht aan zogenaamde 'Vischkoopers' uit Huizen en Monnickendam.
Het leven en werken aan de wal
De vissers woonden met hun families bij elkaar en ze vormden een gemeenschapsgroep. Hun woningen stonden bij elkaar en waren meestal eigendom. De verschillende straatnamen in de zogenaamde vissersbuurt van Huizen, herinneren nog aan de vissers en hun schepen. Straatnamen zoals: Vissersstraat, Schipperstraat, Vletstraat, Botterstraat en Hellingstraat zijn hiervan afgeleid. Vissersfamilies trouwden ook meestal onderling met elkaar. De meeste mannen met familienamen zoals Van Amstel, Bout, Kos, Schaap, Veerman en Westland, waren vissers. En hebben tot omstreeks 1930 het vissersbedrijf uitgeoefend. Voor de mannen was hun visserschuit - meestal eigendom - het bedrijf. De woning was alleen het onderkomen voor het gezin dat aan de wal moest achterblijven. De zoons werden meestal ook visser en volgden hun vader op. Ze werkten eerst een aantal jaren als vissersknecht bij vader of oom, om dan zelf een vissersschuit aan te schaffen en zelfstandig visser te worden. Deze hadden later ook weer hun zoon of neef in dienst, zodat bepaalde families eeuwenlang de visserij hebben uit geoefend.
Sommigen werden ook wel 'vischkooper, vischkoopman, of vischventer'. Als er meerdere zoons waren konden deze niet allen bij vader in dienst. Vooral in de tijden van zeer grote visvangsten was het beroep van visventer of viskoopman, ook een goede broodwinning. Omstreeks 1845 kwamen ook de visverwerkende bedrijven in opkomst, zoals de visrokerijen en inleggerijen. In de visrokerijen - op z'n Huizers 'Hangen'genoemd - werden de haringen gerookt. Door speciale rooktechnieken ontstonden soorten als: 'Laffe-, Taaie- en Harde bokking, later ook Spekbokking'. Na de Eerste Wereldoorlog werd ook makreel en aal gerookt. Maar ook kippers, schelvis, poon. Na de sluiting van de Zuiderzee - in 1932 - werd er op het IJjsselmeer naar paling en snoekbaars gevist. De rokerijen hadden in het hoogseizoen wel 9() tot 120 mannen en vrouwen in dienst. Er werkten ook zelfstandige rieten mandenmakers voor de rokerijen. De verse- of gerookte vis werd vervoerd in deze gevlochten rieten- manden. Ook werden er de zogenaamde rieten visbunnen gemaakt. De bunnen werden naast de schuit in het water gelaten, om de gevangen vis langer in leven te houden. De Huizer mandenmakers vervaardigde ook manden voor het vervoer van koolsoorten uit Enkhuizen.
Door de visserij en de aanleg van de haven, ontstonden er ook kleine bedrijfjes zoals: nettenbreiers en taanderijen. Deze bedrijfjes waren veelal bij elkaar in de Taanderstraten en omgeving gevestigd. Ook waren er een aantal bedrijfjes waar touwwerk en zeilen werden gemaakt, deze waren in de vissersbuurt gevestigd.
Omstreeks 1900 waren er in Huizen de volgende bedrijfjes:
• Scheepswerven: 2    
 Taanderijen: 4
 Visrokerrijen: 14 à 18, o.a van de firma's: Bout, Kruijmer, Schaap en Veerman  Korenmolen op de Molenberg, (staat nu in het Openluchtmuseum te Arnhem)
• Grutterijen: 4
• Calicotsweverij: 1
 Kaarsenkatoenweverij/Spinnerij: 1
 Mandenmakerijen: 6 à 8
 Zeilenmakerijen: 4
Bronnen en literatuur:
• De Geschiedenis van Stad en Lande van Gooiland, de Erfgooiers 968 - 1968
 Plakaat van de Staten van Holland en Westfriesland, d.d 18 augustus 1708  De Zuiderzeevissers en haar geschiedenis, (bijdrage in de Gids van 1930) van
P.E. van Renesse
• De geschiedenis van de Zuiderzeevisserij, 1962, Dr. Y.N. Ypma
• Het Hart van Nederland, Steden en Dorpen rond de Zuiderzee, door Ph.M. Bosscher,
O.D. van der Heide D. van der Vils, 2e druk Unieboek Bussum 1973, 228 bldz, en anderen
 De Geschiedenis van de Erfgooiers, 1930, door Evert Luden
 Oude Zuiderzeeverhalen, selectie van 1 mei1979 t/m 3 mei 1982, gepubliceerd in de Spiegel der Zeilvaart
• Gaand en staand want, van Peter Dorlein, vijf delen
• Registers Burgerlijke Stand Gemeente Huizen na 181 1
• De Volkstelling in de provincie Noord-Holland van 1947, (aantal personen per stad en dorp).

Huizen gedurende de 18e eeuw niet gezicht op de 15e eeuwse kerk van dit Gooise vissersdorp. Gewassen tekening, sepia, door Paillus van Liender (1731 - 1797) in 1753.
QOBFPRINS EN ZIJN 'AANTEKENINGEN' DEEL 3
Dick Schaap
Sinds lange tijd is mijn familie in het bezit van een oud boekje, waarover heel wat te vertellen is. Het is een onooglijk schriftje, gekaft in een oude krant. Eigenlijk is het niet meer dan de afgeknipte helften van bladzijden van een kasboek uit de achttiende eeuw, te weten uit 1761. De twintig bladen van dit boekje (12 x 15 cm) zijn beschreven met pen door de Huizer Jacob Prins in de periode 1823 tot 1866. Hieronder volgt het derde en laatste deel.
Oproer iq_Huizen
De volgende aantekening die ik weergeef is eigenlijk een lang verhaal.

in het Jaar 1836 was onse gemeente vikant door het emeritaat nemen van domene nebeling van weegen zijn ouderdom een godvrezend leeraar Dus wij behoeften aan een andre leeraar gevoelden maar dit heeft veel moeiten en ook onaangeMaam heijd veroorzaakt de gemeente gedeeltelijk en gedeeltelijk de kerkraad de eene parteij wou Kraajenbilt de andre parteij wou Slothouwer en dit is zoo hoog geloopen als dat de eene burger den andre niet groete op de weg doch eijndelijk Slothouwer Wiert met veel moeiten beroepen de eerste beroeping wert bedankt De 2 beroeping op dezelfde predekant wert angenomen maar daar was het nog niet mee afgeloopen daar was dan een komplot saamen gespannen op een rusdag na dat de preek geijdigt was om de kerkeraad aan te randen die voor Slothouwer waaren zoo dat teijmen visser door zeijn ouwde vader en moeder is bescherremt aan zijn huijs is gebragt dat was daar nog niet wel mede daar was op een rusdag een brieffe in de kirksak geleijd waar van de inhoud deeze was om huijzen moolen en schuijten in brant te steken Daar kwam de polisse van amsterdam aan te pas om dat uijt te vinden was dat geburt wat zou dat Slegte gevolgen gehat hebben voor die menssen daar is nog meer geburt denk eens daar het de predekant de plaas had aan genomen nog 40 man een brief tekende om dat beroep af te breeken wat een dwaasheijd het speijt mij dat ik moet aanmerken
als dat 2 oude vroome menssen ook daar in deelden schoon door onkunde waar zij over te amsterdam moesten komen hoe wel het goed af liep daar ik blij over was even wel gods voorzienigheijd was daar nog ten goeden. Daar was dan een aanzienlijk heer wiens naam was hooft graafland die eens een ouwd vroom man een bezoek zouw komen geven en wel op die oproerege rusdag Dit baarde zoo veel ontzag Dat alle man verbaast was nu moet ik nog schrijven de navolgende dingen zoo als mij zelfs verhaalt is van een vrouw dat daar waren 2 broers en de eene moest de andre belooven hij zou niet bij Slot in de kerk gaan waar op de andre zijde dat hij wel lijden mogt als dat hij dood viel denk eens wat een goddelooze uijtdrukken maar wat gebeurt er deeze man zijn paart gaat aan de loop daar hij het paart zou grijpen het rat van de kar over zijn lijf gaat die niet geladen was en met de dood te ondergaan zijn lot was en die dan ook wel de eerste was die de predekant ter aarde hielp bestellen wat wonders en zoo mij ook verhaalt is van een vrouw die met de predekant zijn uijtspraak spotte zoo dat men naderhand haar niet best kon verstaan dus wat er al gebeuren kan onder de menschen kinderen door mis verstand hoe wel de predekant niet zonder zeegen is geweest ik hep dat maar alleen aangetekent voor mijne kinderen en voor die dat mogten leezen op dat zij wijzer zouden handelen.
Jacob Prins

Grote spanningen in het dorp rond het beroepen van een predikant. Ds G.H. Nibbelink nam op 23 juni 1836 afscheid als predikant van de Hervormde gemeente wegens emeritaat (pensioen). Deze vacature kwam in een periode waarin binnen de ene protestantse (Nederlandse Hervormde) kerk van ons land grote kerkelijke problemen waren ontstaan. In 1834 had de zgn. Afscheiding plaats gevonden. Twee bekende predikanten, ds. De Cock en ds. Scholte hadden zich afgescheiden van de kerk. Met hen een groeiend aantal predikanten en gemeenten. Zij vormden een nieuw kerkgenootschap, de Christelijk Afgescheiden gemeenten. Ook in Huizen waren er kerkleden die deze weg van afscheiding wilden gaan. Zij schreven hierover brieven aan de kerkenraad. Maar de kerkenraad legde hun brieven terzijde, omdat de raad eerst een nieuwe predikant wilde vinden. Beroepen werd ds H. Slothouwer te Oosterwolde (Gld.).
Prins vermeldt, dat dit besluit pas na grote meningsverschillen binnen de kerkenraad was genomen. En dat er zich in het verlengde hiervan binnen de gemeente twee partijen hadden gevormd. De ene groep wilde samen met een minderheid van de kerkenraad ds Kraaijenbeld beroepen, een voorstander van Afscheiding. De andere groep, vertegenwoordigd door de meerderheid van de kerkenraad, wilde ds Slothouwer als de nieuwe predikant. Er ontstond een ruziesfeer in het dorp, men groette elkaar zelfs niet meer. Toen bedankte ds Slothouwer voor het beroep. Maar de meerderheid van de kerkenraad wilde deze predikant zo graag dat hij voor de tweede maal werd beroepen. Dit beroep nam hij aan. Tegelijk hiermee groeiden de spanningen in het dorp.
Wij moeten ons hierbij realiseren, dat tot in de zestiger jaren van de vorige eeuw het beroepen van een nieuwe Hervormde predikant in het dorp een aangelegenheid van het hoogste belang was. Het grootste deel van de Huizers was Hervormd. Ook in 1836 leefden de mensen mee, zeker de groep die het niet eens was met het beleid van de kerkenraad: niet meegaan met de Afscheiding. Deze mensen, Prins schrijft over een groep van 40, vonden dat zij niet gehoord werden. Zij schreven aan de kerkenraad een brief om het beroep alsnog ongedaan te maken. En enkelen gingen zich ook daadwerkelijk verzetten tegen de kerkenraadsleden met wie zij van mening verschilden. Prins schrijft over twee gebeurtenissen:  De groep voorstanders van de Afscheiding wilde de kerkenraadsleden die ingestemd hadden met de beroepen van de nieuwe predikant, na de zondagse kerkdienst te lijf. Dezen moesten in bescherming worden genomen.
 Men vond na afloop van de (volgende?) kerkdienst in de collectezak een dreigbrief: De opposanten zouden de Huizer molen en de botters (van de tegenpartij) in de haven in de brand steken als er geen rekening gehouden werd met de voorstanders van Afscheiding.
De overheid nam dit heel serieus. Men zocht hulp bij hogere instanties, waarschijnlijk de Officier van Justitie in het arrondissement Amsterdam. Er kwam politie naar Huizen die probeerde door het verhoren van dorpelingen er achter te komen van wie deze bedreigingen afkomstig waren. De namen van de briefschrijvers waren bekend. O.a. die van 'twee oude vroome menssen', die ook werden gehoord. Jacob Prins schrijft dat ze niet goed wisten waaraan zij meededen: 'Wat een dwaasheijd'. Op één van die spannende zondagen verscheen er dan ook nog een koets in het dorp. Bij één van de huizen stapte een deftig heer uit en ging naar binnen. Het was de heer Hooft Graafland 21 , een patriciër uit Amsterdam, die in eigen persoon rust kwam brengen door een bezoek af te leggen bij een oude Huizer man, die kennelijk zijn steun nodig had. 'Dit baarde zoo veel ontzag Dat alle man verbaast wast
Geschillen over kerkelijke zaken gaan soms zelfs dwars door families heen. Ook hierover schrijft Prins. Er waren in die dagen twee broers, die diepgaand verschilden van mening over de komst van ds Slothouwer. Eén van hen wilde dat zijn broer hem beloofde dat hij bij deze dominee niet in de kerk zou gaan. Waarop deze hem zei, dat hij nog liever dood zou vallen. Prins spreekt zijn afschuw over uitpver deze 'goddelooze'woorden. Maar wat gebeurde er? De man die deze vervloeking over zich zelf had uitgesproken werd enige tijd later op onverklaarbare wijze door zijn eigen paard en wagen overreden! En wonderlijk genoeg was hij de eerste dode die door ds Slothouwer werd begraven... Deze gebeurtenis was voor de mensen een soort godsoordeel en het maakte zeer diepe indruk 22 .
Nog een wonderlijk bericht ging er door het dorp: Een Huizer vrouw, die de spot dreef met de manier van spreken van de nieuwe dominee, zou zelf daarna problemen hebben gekregen met haar spraak. 'wat er a/ gebeuren kan onder de mensen kinderen door misverstand'.
Dit lange verhaal sluit Jacob Prins af met de notitie die ik al in het begin noemde: 'voor mijn kinderen en voor die dat mogten lezen opdat zij wijzer zouden handelenl

en vertrok in 1856 naarAndel (N-B). Hij behoorde lot de kringpredikanlen rond ds. D. Molenaeu; die in 1848 in De KIOIIIP vergaderde. Deze kring beoogde hand/laving van de Geloofsbelijdenis van de Ned. Herv. Kerk. (Rulhnann, Kerkherstel, Kantpen 1928,

tegen het Algelneen Reglenlenl en de l'oorgestelde Il'ijzigingen (p.42 VI').
Uit: "De geschiedenis van de herl'ornwle genieente van Hilizen. " doorL. Weslland Jan. Ui/gave.• W.A. de Choot, CJ011dlüaan 1970 0.
Prins heeft deze gebeurtenissen op een afstand gevolgd en er zijn conclusies uit getrokken. Uit zijn aantekeningen blijkt dat hij het met de ruziemakers zeker niet eens was. Van zijn vader, Pieter Prins, is bekend dat hij 'Mennist' was, d.w.z. behoorde tot de Doopsgezinde gemeente in Huizen. Zelf is Jacob opgevoed door een tweede vader en was gedoopt in de Hervormde Gemeente. Maar iets van de doopsgezinde geest was hem niet vreemd: vreedzaamheid en bezonnenheid.
Nog een verhaal over het beroepingswerk
Twintig jaren later schrijft Jacob Prins in zijn boekje opnieuw over gebeurtenissen in Huizen rond het beroepen van een Hervormde dominee. In 1856 vertrok ds Slothouwer naar Andel (N.B.), nadat hij voor een eerste beroep naar deze gemeente had bedankt. Opnieuw is er een vacature.
In het jaar 1856 is Slothouwer beroepen na andel voor De eerste maal bedankt voor De 2 maal aangenomen Dus De geemete van Huijzen vikant Daar De kerkraat op losse gronden geen of wijnig swaarighijd maakte Dog naderhand heel arders uijtkwam toen ging men aan het beroepen tot 14 maal en nog geen predekant zoo Dat wij bijna 2 Jaar herderloos waaren zoo Dat De kerkeraad haast De moet opgaaven maar ziet wat geburt er De heere Die goed is hat het anders in zijn eewige raad gedagt en gebrukten Daar 2 menschen toe als een mindel in zijn hand en wel zoo Dat Daar was wijning haring te vangen zoo Dat Die menschen beslooten om raapen te vaaren en voeren Daar mee na vrisland en te eijlst komende Daar Domene griethuijzen stond waar zij ook verkogten en De Domene haar Des avins op een pijp verzogt gelijk zij Deden en De Domene haar raaden
De kerkeraad zow naar vriesland gaan en De Domene liet het daar niet bij zij zouden De kerkeraat De groetenis Doen waar uijt zij beslooten de Domene mogt genegenthijd voor huijzen hebben gelijk ook naderhand gebleeken is zij met een brief geschreven hoe Domene Daar overdagt en schreef te rug Als hij de beroeping kreg hij de plaas zou komen zien gelijk hij ook Deet en het heeft een gelukkig gevolg gehad want hij nam ook De plaas aan
Zoo heeft De heere ons Dan genadig geret
Dat wij zijn van gisteren en weten niet
Jacob prins
Dus Griethuijsen is gekoomen in Jaar 1858 2 mij
En is vertrokken in 1859 na poortvliet 14 augustus
Jacob Prins schrijft in het begin van deze aantekening enkele regels, die niet zo duidelijk zijn: 'daar de kerkraat op losse gronden geen of wijnig swaarighijd maakte Dog naderhand heel arders (anders) Uijtkwam..'. Bedoelt hij dat de kerkenraad in het begin van de vacaturetijd volgens hem onterecht niet actief genoeg was? Hierna ging de kerkenraad aan het werk en startte het beroepingswerk. Hoe dan ook, dit werk had weinig resultaat. Veertien keer werd een beroep uitgebracht, maar zonder resultaat, 'zoo Dat De kerkeraad haast De moet opgaaven '. Twee jaar lang was de gemeente herderloos.
'Maar ziet wat geburt er...' Prins beschrijft nu een wonderlijke gebeurtenis. Twee Huizer vissers voeren in de slappe tijd van de haringvangst met hun botter naar Friesland om rapen te varen, d.w.z. dat zij daar knolrapen uit Huizen gingen uitventen. Een van hun klanten was de dominee van IJlst, ds H. van Griethuysen. Deze predikant was blijkbaar op de hoogte van de kerkelijke situatie in Huizen en hij zag zijn kans schoon om uit Friesland weg te komen. Hij vroeg de twee Huizers 's avonds 'op een pijp', d.w.z. hij nodigde hen uit voor een bezoek bij hem thuis, waarbij hij hen als een goed gastheer een pijp tabak aanbood. Onder het genot hiervan bracht Van Griethuijsen het gesprek met de Huizer vissers op de lange vacature. Zou de kerkenraad niet eens "een" dominee in Friesland moeten gaan horen? Hij gaf hen uitdrukkelijk de opdracht om zijn beste groeten over te brengen aan de broeders in Huizen.
Zijn suggesties waren voor de bezoekers duidelijk genoeg: Deze dominee wilde graag naar Huizen komen! Maar ze durfden toch niet over één nacht ijs te gaan. Terug in 'het darp' schreven ze dominee Van Griethuijsen een brief met de vraag of hij inderdaad van zins was om een beroep naar Huizen aan te nemen. Een bevestigend antwoord kwam terug uit Friesland. Daarna werd Van Griethuijsen beroepen en nam hij het beroep aan. Hiermee was aan de lange vacature eindelijk een eind gekomen.
'Zo heeft De Heere ons dan genadig geret' Opnieuw een onderstreping van het grote belang dat de schrijver hecht aan het geloof, de kerk en haar voorgangers.
Prins besluit zijn aantekening: 'Dat wij zijn van gisteren en weten niet '23 . Dit is een citaat uit het bijbelboek Job. Bedoeld wordt, dat wij in ons korte leven de wijsheid niet kunnen uitvinden. Wij zijn op de ervaring van vorige geslachten aangewezen.
Wijzer handelen
Zo blijkt dit oude, onooglijke boekje een rijke bron voor de historie van ons dorp te zijn. Misschien zullen geschoolde historici nog wel meer feiten eruit of er omheen kunnen toelichten. Dit artikel wil ook daartoe een aansporing zijn. Er zijn nog zo veel zaken over de geschiedenis van Huizen verborgen in archieven!
In zijn 'Aantekeningen" hebben we Jacob Prins van verschillende kanten leren kennen. Hij was een man met vakkennis van visserij en scheepvaart. Hij was iemand die zich betrokken voelde bij het maatschappelijk en kerkelijk leven in land en dorp. Hij was ook een gelovig mens. En daarbij ook iemand met een wijs oordeel over situaties en personen in zijn tijd.
Rest tenslotte nog deze vraag: Kunnen zijn aantekeningen ons, die dit na ruim 150 jaar onder ogen krijgen, werkelijk wijzer maken? Valt er voor ons, eenentwintigste-eeuwers, nog iets te leren uit de geschiedenis van onze voorouders? Het antwoord is aan ieder van ons.
Leersum, najaar 2003.
Dick Schaap (Dirk van Lammert van Klaas van Lammert van Troel)
Noten

'21 Zeer waarschijnlijk is dit geweest Jhr. Mr. Hendrik Constantijn Hooft Graafland (1795-1852).
Hij was in 1835 lid van de gemeenteraad van Amsterdam en lid van de arrondissementsrechtbank.
22 Vgl. een zelfde verhaal in: Ds H.J. de Bie e.a., Vier eeuwen Hervormde gemeente Huizen, Huizen, 1995, bl. 19.
23 Job 8 vers 9.

'NARDINC IN ZEE VERDWENEN
R Westland
Floris de Vijfde, graaf van Holland en Zeeland, heeft jarenlang moeite met de Friezen gehad, zo vertelt professor Hugenholtz in een studie over onze bekende graaf. Zijn vader vocht al tegen hen. En in 1256 waren de Friezen hem, graaf Willem de Tweede en zijn manschappen, volkomen de baas. Willem de Tweede sneuvelde bij Hoogwoud, een dorpje westelijk van Enkhuizen. Men begroef hem diep in de modder in zijn harnas. Floris was toen nog maar 2 jaar oud. In 1272 wil graaf Floris, dan 18 jaar oud, zich wreken op de Friezen, maar bij Alkmaar wordt de jonge graaf verslagen. Tien jaar later bouwt hij met Reinout van Gelre een dwangburcht bij Medemblik, Radbod geheten. Nu rukt Floris met veel ruiters op naar Hoogwoud. Enige al wat oudere Friezen worden gedwongen het graf van zijn vader aan te wijzen. Willem de Tweede wordt na 26 jaar te Middelburg bijgezet.
In 1287, aldus dezelfde professor Hugenholtz, raast in de herfst een zware, langdurige storm over de Zuiderzee. Tussen Friesland en Noord-Holland worden grote stukken land weggeslagen. Ook aan de Gooikust staan zeer hoge golven. Het stadje Nardinc, waarschijnlijk een kleine vissersplaats, wordt door schuimende golven overspoeld Wie nog vluchten kan, gaat er vandoor. Als de storm voorbij is, is Nardinc in zee verdwenen, voorgoed. Veel mensen uit het verdwenen plaatsje moeten de ramp overleefd hebben, want zo'n 50 jaar later hebben ze een nieuwe stad opgebouwd. Het is Naarden en ligt iets zuidwestelijk van het voorgoed verdwenen Nardinc. Voor graaf Floris en zijn Hollanders had de storm van 1287 iets heel positiefs opgeleverd. Holland en Friesland lagen in het vervolg ongeveer 3() km van elkaar. Er kwamen nu niet zo veel Friezen meer.
De Huizer schepen (wethouder) Lambert Lustigh, die van 1655 tot 1727 leefde, wilde heel graag weten waar het oude Nardinc precies lag. Op een zondagmiddag in november 1719 is er een zuidwestelijke storm die het water van het strand jaagt. Lustigh gaat die middag richting Oud-Naarden en loopt met enkele daar ook aanwezigen het water in. De eerste tweehonderd meter is het water heel ondiep. Juist als het wat dieper wordt, zien ze een dikke muur boven het water uitkomen. Lustigh vermoedt dat het een kerkmuur van Nardinc is, die nu een klein stukje boven de golven uitkomt. Ook is iets van omgevallen bomen te zien en resten van gebouwen, puin eigenlijk. Lustigh komt nu tot de conclusie dat Nardinc zo'n 700 à 800 m boven Oud Naarden heeft gelegen. Terloops vertelt hij dat een Huizer een stuk bosgrond erfde, maar nu niet meer in Huizen woonde. Toen hij zijn erfgoed kwam bekijken, bleek de bosgrond onvindbaar, opgeslokt door de zee. Zoiets gebeurde rond 1700.
Nog in de jaren 1945-1950 vindt men juist bij Oud Naarden kleine iets afgesleten rode steentjes, restjes waarschijnlijk van huizen uit Nardinc. De conclusie dat Nardinc boven Oud Naarden zo'n 700 à 800 m in zee heeft gelegen is in feite lang niet zo vreemd. Het stadje Nardinc kan onmogelijk op pure fantasie berusten.

eeuuaae uezmelding
De redactie van de Ratel en de commissie Huizer Dialect kennen hierbij op grond van bewezen prestaties en verdiensten de eretitel 'Kenner van het Huizer dialect' toe aan:
Mevrouw M. Hogenbirk
Mevrouw Hogenbirk treedt hiermee toe tot het selecte gezelschap: 'Kenners van 't Huizers'.