RATEL De 'Ratel' is een uitgave van de Historische Kring Huizen. Het blad verschijnt vier keer per jaar in de maanden februari, mei, september en december. De inhoud valt onder verantwoordelijkheid van de redactie, behoudens bestuursmededelingen.
Als we even terug kijken naar wat er na september is gebeurd, dan zijn weer heel wat mensen van onze club druk geweest voor de Historische Kring Huizen en dus ook indirect voor Huizen.
De Klederdrachtgroep verzorgde op 2 oktober een avondvullend programma bij onze buren van de Historische Kring Bunschoten-Spakenburg, welke zeer goed ontvangen werd.
Onze ledenavond van 21 oktober ging over het verleden en heden van de strafgevangenis Veenhuizen met zijn gestichten, rijkswerkinrichtingen en gevangenissen, maar ook zijn bijzondere architectuur en natuur. Een heel boeiend verhaal, met verve verteld door de heer J. de Maar. Een verslag treft u in deze Ratel aan en misschien krijgt de avond nog een vervolg in de vorm van een excursiedag naar Veenhuizen met een rondleiding door het dorp en bezoek aan het museum. We zullen u op de hoogte houden.
Donderdag 6 november j.l. was de werkgroepenavond, waar iedere werkgroep verslag deed van de activiteiten aan het bestuur en aan elkaall Ook deze keer was het een informatieve en prettige bijeenkomst waar weer bleek hoe veel er zo al omgaat in onze Kring.
Rest mij nog om u te wijzen op onze ledenavond van dinsdag 9 december a.s. In samenwerking met de Stichting Behoud Het Oude Dorp zal het Jaar van de Boerderij 2003 officieel worden afgesloten. De heer J. Schaap presenteert deze avond boerderijen, boerenwerk en de mensen die daarbij hoorden en horen in Huizen. Kortom, een avond vol herinneringen. Als gebruikelijk wordt de avond gehouden in De Boerderij, Hellingstraat 9, en begint om 20.00 uur.
Namens het bestuur graag tot ziens,
B.J. van Geenen, voorzitter
Ook de redactie sluit het Jaar van de Boerderij af en wel met deel twee van 'Boerderijen in Huizen' door Klaas Westland, opnieuw met bijzondere illustraties uit de collectie van het Goois Museum in Hilversum. Daarnaast is er deel 2 van 'De botter Lucie, een oude bekende terug in Huizen' en verder de dialectwoorden, de puzzel en het verslag van de lezing over Veenhuizen. Veel historisch leesplezier gewenst
namens de redactie,
Wendy van Noppen
2 oktober 2004 Viering 25-jarig bestaan van de Historische Kring Huizen (in de Boerderij) 3
Op initiatief van de Stichting Historisch Boerderijonderzoek is 2003 tot het Jaar van de Boerderij uitgeroepen. De Stichting tussen Vecht en Eem is in onze regio een project gestart om boerderijen te inventariseren. De Historische Kring Huizen heeft in samenwerking met de Stichting Behoud Het Oude Dorp en het Huizer museum Het Schoutenhuis een onderzoek gedaan naar boerderijen in Huizen. Met hulp van een oude lijst met scharenden zijn 63 Huizer boerderijen geïnventariseerd die in 1931 nog in bedrijf waren. In het Huizer museum Het Schoutenhuis is een leuke expositie geweest over dit onderwerp. Bij al deze activiteiten kon de redactie van de Ratel niet achterblijven en in onderstaand artikel geeft de auteur enkele lijnen weer, waarbinnen de boerderijen in Huizen zich hebben ontwikkeld. In het tweede deel wordt nader ingegaan op de Huizer boerderijen.
INQERDERIJEN IN HUIZEN (deel 11) Klaas Westland
Huizer boerderij
Bij een wandeling door het oude dorp is een van de dingen die opvallen, dat langs de grillig lopende wegen veel woningen staan die in het verleden als boerderij in gebruik zijn geweest en later zijn verbouwd tot woonhuizen. Het zijn over het algemeen lange, vrij lage gebouwen, met soms nog een zeventiende of achttiende eeuwse gevel, die dikwijls in de negentiende eeuw zijn verbouwd tot woonhuizen. Een fraai voorbeeld is het pand Veldweg 2, 4 en 6 een achttiende eeuwse boerderij die in de negentiende eeuw is gesplitst. Van oudere datum is de voormalige zeventiende eeuwse boerderij op de Vissersstraat 84, die aan het eind van de negentiende eeuw ook in woningen is verdeeld.
Omdat ook boerderijen aan modebeelden onderworpen zijn, bestaat dé Huizer boerderij niet. In de zeventiende eeuw werd nu eenmaal anders gebouwd dan in de negentiende eeuw. Wel kunnen we een beeld geven van een karakteristieke Huizer boerderij. Zo'n Huizer boerderij vertoont veel overeenkomsten met de andere boerderijen in Blaricum en Laren aan de oostkant van het Gooi.
Langhuisboerderij
Deze boerenhoeves ontwikkelden zich oorspronkelijk uit de plaggenhutten, een constructie van eikenhouten balken zonder scheiding tussen woonhuis en stalgedeelte. In 't Gooi spreekt men zelfs nog steeds van het achterdeel. Hieruit ontwikkelde zich de langhuisboerderij. De basisvorm van dit boerderijtype is de hallenhuisvorm. Hierbij liggen woonhuis en bedrijfsgedeelte onder één doorlopende kap. Deze ruimtes worden na 1600 van elkaar gescheiden door een gemetselde brandmuur. De draagconstructie bestaat uit eikenhouten of grenen ankerbalkgebintes die op een vaste afstand staan.
Het woonhuis van een Huizer boerderij bestaat in de regel uit een woonkeuken met een stookplaats en bedsteden, aan de zuidzijde een zijkamer of een spinhok en rechts, aan de koele noordzijde een opkamer met daaronder een kelder met een gemetselde pekelbak. Achter het woonhuis bevindt zich het bedrijfsgedeelte, waar het vee volgens de Hollandse stalwijze werd gestald, namelijk met de koppen naar de deel toe.
Een typische boerenhoeve in Huizen uit de zeventiende en achttiende eeuw kent een halfsteens bakstenen asymmetrische voorgevel, bijna altijd een tuitgevel met vlechtingen. De asymmetrie van de voorgevel komt omdat de zijgevel aan de noordkant lager is uitgevoerd dan de hogere zuidelijke zijmuur. Het voorhuis is in bijna alle gevallen naar het westen gericht, terwijl de zonnige zuidkant grotere vensters had voor het spinhok, waarachter men tot het einde van de negentiende eeuw spin- en weefnijverheid beoefende. De gevelindeling van zeventiende en achttiende eeuwse Huizer langhuisboerderijen is als volgt: de voorgevel is vier of vijf traveeën breed, waarvan de middelste travee uit een centraal geplaatste deur met een bovenlicht bestaat. Deze deur werd alleen gebruikt bij bruiloften en begrafenissen. Aan weerszijden van de deur is een raamvenster met opgeklampte luiken aanwezig.
/
In de voorgevel aan de noordzijde zijn nog het opkamervenster en een kelderlicht met dievenstijlen. Op zolderhoogte is een kleiner venster of luik aangebracht. Soms is daarboven nog een klein vlieringlicht aanwezig. Mooie voorbeelden van gevels van zeventiende eeuwse boerderijen zijn de panden Vissersstraat 100 en Taandersstraat 23. Deze laatste boerderij is in de negentiende eeuw tot twee woningen verbouwd. Een ander goed voorbeeld is de gevel van de zeventiende eeuwse boerderij Kerkstraat 61 , die ook in de negentiende eeuw tot 4 woningen werd verbouwd. Opmerkelijk dat de gave gevel van deze mooie oude boerderij niet op de gemeentelijke monumentenlijst staat.
De lage kant met een muur van soms niet meer dan anderhalve meter hoog, is op het noorden. Het daglicht op de deel kwam door stalraampjes (glas in steensponning) binnen. Ook vinden we de later aangebrachte mestdeuren aan de zijkanten: namelijk pas na de overgang van een potstal naar de groepstal kwamen mestdeuren in de zijgevel in zwang. Ook bij een gemoderniseerde boerderij met een groepstal bleef een kleine potstal, een hollestal, op de deel in gebruik. Bij het kalven van een koe was een hollestal gemakkelijker werken dan met een groepstal. Opvallend zijn bij de negentiende eeuwse Huizer boerderijen met hun hogere dakgoten de kleine vensterramen boven de hilders. Op het hil/etjen werd het dagelijkse hooi voor de koeien bewaard en bij afwezigheid van elektrisch licht was daglicht op de deel voor de boer wel zo gemakkelijk. Een mooi voorbeeld van deze karakteristieke hilderlichten is de deel van de boerderij op de Hangenweg 4.
De achtergevel heeft dubbele inrijdeuren of bij afwezigheid van grote hooideureni in de achtergevel een kleine toegangsdeur, soms een mestdeur en altijd een hooiluik op zolderhoogte. De dubbele hooideuren zijn typerend voor het gemengde bedrijf in Huizen; hierdoor werd de oogst en het hooi naar binnen gereden. De schoven rogge werden op een vliering van slieten (ronde balken) boven in de achterdeel opgeslagen. In de winterdag werd op de achterdeel het rogge gedorst door de boer met zijn knecht. Enkele boerderijen hebben nog een luitrommel op de zolder om het hijsen van de rogge en boekweit te vergemakkelijken; een hijsbalk aan de achtergevel verraadt dit luiwerk.
De naam baander werd in Huizen niet gebruikt, men sprak van hooideuren.
Hooideuren
Sommige boerderijen hebben de hooideuren in de zijgevel geplaatst. Als regel koos men hiervoor de hoge zuidzijde, omdat hiervoor het dak minder hoog moest worden opgelicht. Later gebouwde boerderijen werden net zo hoog als de hooideuren gebouwd, zodat de onderlijn van het dak dan recht door loopt. Een voorbeeld hiervan is de boerderij op de Veldweg 14. In de grote hooideuren zit een nog kleine deur voor de dagelijkse passage. Soms werden boven in de hooideuren ook nog een tweetal kleine ramen getimmerd. Het was gebruik de kleine deur voor dagelijks gebruik, groen te schilderen met een brede rand wit eromheen. Deze witte omlijsting maakte het in het donker gemakkelijker de toegang te vinden. De rand onder de muren was op de met riet gedekte boerderijen bestraat met veldkeitjes afkomstig van de hei.
Huizer bouwtraditie
De negentiende eeuwse boerderijen hebben nog wel grotendeels dezelfde indeling als hun voorgangers, maar hebben een geheel symmetrische voorgevel en hogere zijmuren. Een mooi voorbeeld van zo'n strakker gebouwde boerderij uit de negentiende eeuw is het pand E. Ludenstraat 3. De nog later gebouwde twintigste eeuwse boerderijen volgen niet meer een Huizer bouwtraditie, maar zijn eerder navolgers van landelijke trends en modebeelden. Deze recent gebouwde boerderijen blijven daarom verder buiten beschouwing.
Dakkapellen of dakramen werden vroeger nooit in de daken van boerderijen aangebracht. Het dak was oorspronkelijk gedekt met riet met heideplaggen als nokvorsten. Deze plaggen werden later vervangen door grijze, gesmoorde nokvorsten van klei. Recenter gebouwde boerderijen werden geheel gedekt met grijze gebakken pannen. Oranje nokvorsten en dakpannen kwamen in Huizen nagenoeg niet voor, de kleur grijs had de voorkeur. Enkele boerderijen hebben een houten achtergevel. Hout was namelijk goedkoper dan dure bakstenen; een voorbeeld is de boerderij aan de Boerensteeg 10. Andere voorbeelden zijn de boerderijen Schipperstraat 14 en het pand J.L. van Osstraat 1 en 3. Vroeger waren er meer boerderijen in Huizen die gedeeltelijk van hout waren gebouwd. De factor arbeid is tegenwoordig de belangrijkste kostenpost bij nieuwbouw van een woning; tot in de twintigste eeuw was echter de factor materiaal de belangrijkste kostenpost.
Schilderwerk
De onderdorpels werden grijs geschilderd om een dorpel van natuursteen (arduin) te suggereren. De echte kozijnen waren crème, het raamhout was groen met soms witte glasroeden en de luiken en deuren weer groen of blauwgrijs. Sommige kleinere oudere boerderijtjes werden later gepleisterd en dit pleisterwerk was vaak (licht)blauw geschilderd. Deze blauwe kleur is met het wit schilderen, omstreeks 1 980, van de voorgevel van het laatste blauw geschilderde boerderijtje aan de Meentweg 50-52 helaas verdwenen uit het Huizer dorpsbeeld.
Versieringen
Een enkele keer zijn jaartalankers aanwezig in de topgevel van het voorhuis. Een goed voorbeeld hiervan is de boerderij (anno 1865) aan de Hellingstraat 9 en de vroeg negentiende eeuwse (anno 1824) boerderij op de Taanderdwarsweg 5. Opmerkelijk dat bij de vissershuizen, die in dezelfde periode gebouwd werden, in veel grotere mate versieringen zoals geveljaartalankers, siermetselwerk, makelaars en versierde windveren voorkomen. Dit duidt erop dat de vissers in de negentiende eeuw een grotere welvaart kenden dan de boeren. Op de boerderij van Piet van As, tegenwoordig van Klaas Kooij, op de Valkenaarstraat 58 vinden we nog een fraai windvaantje met een koe. Een enkele boerderij had ter versiering een simpele makelaar bovenaan de windveren, bijvoorbeeld de hoeve Koningin Julianastraat 32a. Een makelaar is iemand die bemiddelt tussen partijen en een makelaar op een gebouw symboliseert het contact tussen het aardse en het hemelse.
De schrale akkers rondom Huizen brachten niet veel geld op voor de boeren; franje en sier ontbreken daarom in Huizen veelal op de oude boerenhuizen. Slechts de boerderijen gebouwd in de twintigste eeuw kennen enige franje en luxe. De recent aangebrachte versieringen in de gevel van de monumentale zeventiende eeuwse Huizer boerderij aan de Meentweg 22 stemmen daarom in het geheel niet overeen met de bouwtraditie in Huizen (het is m.i. onbegrijpelijk dat een gemeentelijk monument op deze wijze is verprutst!). Ook de recent geplante leilinden aan de noord- en oostzijde van het pand zijn wezensvreemd bij een Huizer boerderij. Ter bescherming tegen de zon stonden deze traditioneel aan de zuidzijde.
/
Kleine boerderijen
In ieder vak zijn mensen die meer of minder geslaagd zijn; afkomst, geluk, karakter en aanleg bepaalden veelal het succes van een boer. Behalve de grote gemengde bedrijven met hun langhuisboerderijen waren er ook keuterboeren met een kleinere boerenhoeve. Voorbeelden van kleinere boerderijen zijn de panden Hellingstraat 15, in de negentiende eeuw verbouwd tot twee visserswoningen. Ook Meentweg 32, Meentweg 50, E. Ludenstraat 24 en Schipperstraat 14 zijn voorbeelden van kleinere boerenhoeves. Een zeer mooi voorbeeld is het pand Melkweg 33, een oorspronkelijk vroeg achttiende eeuwse kleine boerderij. Omdat bijna iedereen in het dorp wel een stal in of bij het huis had voor een geit of een varken, is het onderscheid tussen een kleine boerderij en een daglonerwoning soms moeilijk aan te geven. De eerste woningen van de Woningbouwvereniging aan de Gravenstraat werden in 1 919 overigens nog standaard met een stal binnenshuis uitgevoerd.
Afwijkingen
Behalve langhuisboerderijen bestaan in Huizen nog enkele afwijkende typen boerderijen, zoals het pand Schoolstraat 2,4/Zeeweg 1 . Dit is een zeventiende eeuwse langhuisboerderij met dwarshuis. Een ander voorbeeld van een boerderij met een dwarshuis, een zogenaamde krukhuisboerderij, vinden we op de hoek Zeeweg met de Veldweg. Op de Waterstraat 2 vinden we een L-vormige boerderij uit het begin van de achttiende eeuw.
Een van de oudste nog bestaande boerderijen is het pand Voorbaan 48/Boerensteeg 6,8, 10. Deze voormalige boerderij dateert uit de vroege zeventiende eeuw en is vermoedelijk het oudste gebouw van Huizen op de Oude Kerk na. Nadien is het pand meermalen verbouwd. Een ander mooi voorbeeld van een stokoude boerderij is een pand aan de Vissersstraat 26, vermoedelijk gebouwd omstreeks 1654.
Foto tekening voorgevel boerderij uit 1633, opgelneten bij de afbraak in 1909.
Boerenerf
Behalve de boerderij stonden op het erf van een boer ook nog een aantal, veelal houten, bijgebouwen. Het belangrijkste bijgebouw was de wagenschuur; andere bijgebouwen waren het kippenhok, varkenskot, paardenstal, bak- of washuisje, 't huissien en de hooiberg. Na 1900 kwam daar soms nog een spoelhok voor de melkbussen bij. Slechts enkele hoeves van grote boeren hebben knechtenwoningen op het erf. Een voorbeeld zijn de huisjes Tuinstraat 1,3,5, 9 en 1 1 op het erf van de boerderij van Teeuwissen op de Tuinstraat. Het dak van een Huizer hooiberg was met riet gedekt en had vier houten roeden, waarmee de hoogte van de kap kon worden gesteld.
7
Bij verscheidene boerderijen in Huizen zijn deze houten kaproeden rond 1930 vervangen door tweedehandse betonnen telefoonpalen. In de 60er jaren kwamen bij de aanleg van de A1 betonnen lichtmasten vrij, die een tweede leven in Huizen kregen als kaproede, bijvoorbeeld op de boerderij van Arie Rebel (Arie Kiep) aan de Langestraat 67. De meeste boerderijen hadden slechts één hooiberg; veel hooi brachten de schrale gronden op de Meent niet op.
Regenwater werd veelal opgevangen in een gemetselde put aan de zuidzijde van een boerderij. Aan deze zijde was het dak veelal geheel of gedeeltelijk gedekt met pannen. Aan de noordkant was het dak te veel met mos verweerd om schoon regenwater te kunnen opvangen. Daarnaast was ook een houten pomp aanwezig op het erf of binnenshuis op de achterdeel, om grondwater omhoog te pompen. Na het geleidelijk opheffen van de potstallen lag er naast de boerderij ondergronds ook nog een gierkelder. De modernere groepstal vereiste een andere wijze van werken. Ook deze wijze van koeien houden is inmiddels weer achterhaald. De milieuregels zijn tegenwoordig dermate aangescherpt dat we helaas geen mesthopen meer bij een boerderij tegenkomen.
Over de onderdeur, Huizen.
Op de deel werd door de boeren vaak een fraaie houten kooi voor een koerduif opgehangen. Niet vergeten mag worden het onderkomen voor de waakhond. Ook de trek- en waakhonden hadden hun eigen onderkomen op het erf. Honderden trekhonden waren vroeger aanwezig in Huizen. Ezels zijn er in Huizen nooit geweest; de Huizer boeren hadden een uitgesproken hekel aan deze koppige beesten. In 1900 stond in Huizen slecht één ezel geregistreerd. In andere Gooise gemeenten werden ze veel gebruikt als last- en trekdier, bijvoorbeeld voor het uitventen van melk. Kwam een Huizer boer een andere Gooise boer met zijn ezel tegen op een landweg, dan kon hij het niet nalaten om steevast Ôgoeden dag samen' te roepen. Dit resulteerde vaak in een scheldpartij heen en weer,
De boerderijen werden gewoonlijk met geknotte leilinden beschermd tegen al te felle zonneschijn. Een mooie oude leilinde zien we bij de oude boerderij van boer Knor op de Zeeweg 1 . In Huizen werden voor beschutting ook vaak de goedkopere wilde paardenkastanjes gebruikt. Op een boerenerf stonden ook enkele appel- en perenbomen en struiken voor klein fruit. Een van de zeer vele taken van een boerenvrouw was de zorg voor de moestuin; bloemen werden vroeger bij Huizer boerderijen niet verbouwd. Hooguit een randje goudsbloemen, een beproefd huismiddeltje tegen overlast van mieren.
Rondom het erf stond een haag van hulst of haagbeuk; deze grote hagen domineerden vroeger het beeld in het oude dorp. Helaas zijn veel van deze prachtige hagen vervangen door moderne, karakterloze, afscheidingen.
Tot slot
Zwaar tegen de verdrukking in zijn er gelukkig nog steeds enkele boeren die hun bedrijf uitoefenen in Huizen; de meeste Huizer boerderijen zijn tegenwoordig verbouwd tot woning of bedrijfsruimte. Maar voor wie er oog voor heeft, zijn in het oude dorp nog steeds fraaie monumentale boerderijen te bewonderen uit de Huizer bouwtraditie. Naar schatting zijn er meer dan 100 gebouwen in Huizen die als voormalige boerenhoeve zijn te classificeren. De laatste boerderijen die nog resteren, verdienen het om behouden te blijven voor de toekomst.
Literatuur
• Berg, drs. J.D. van den; 'Ach lieve tijd, Duizend jaar het Gooi, de Gooiers en hun rijke historie', Zwolle 1992 en 1993
Bezembinder, Lucas en Hans Renes; 'In de voetsporen van Jacob van Lennep,
Historisch-geografische wandeling in het Gooi', Deventer
• Borman, Ruud; 'In en om het Gooi', Zutphen
Ceruti-Voorthuizen, W.G.M., 'Schets van de geschiedenis van Huizen' in Tussen Vecht en Eem, pag. 88-99, Weesp 1979
• Enklaar, dr. D. Th. en A.C.J. de Vrankrijker, 'Geschiedenis van Gooiland 3 dln., Amsterdam 1939-1941
• Hulst, drs. Anetta van der; Het jaar van de boerderij 2003, Huizen 2003
• Out, J.V.M.; 'Die van Lage Bussum', Zeist 1976
• Rust, W.J. 'Het Gooi in de vroege middeleeuwen' in: Mededeelingen van het museum voor het Gooi en omstreken 1942, pag. 24-31; Hilversum 1942
• Schaftenaar, Henk; 'Naarden, een vogelvlucht door tijd en ruimte', Naarden 2000
• Vrankrijker, Dr. A.C.J. de, 'Het Gooi bekeken en besproken', Bussum 1982
• Zee, Ad van der e.a., 'Eemnes, geschiedenis en architectuur', Utrecht 1999
M.H. Makkink, binnenplaats Inet Hilizer vrouw,
Een oude bekende terug in Huizen.
Pau/ Ott
Door de oorlogsomstandigheden heeft het eerste verblijf in de Huizer haven namelijk niet lang geduurd. De bezetter oordeelde al snel dat er geen privé jachten meer aan open water gehouden mochten worden en zo verhuisde de Lucie met meerdere jachten naar de Loosdrechtse plassen. Wanneer dat preCies moest gebeuren, weet ik niet maar in september 1941 wist men daar een 1e prijs in de categorie "Visschersschepen" te winnen. Dat gelukte ook nog in de zomer van 1942 en 1943. Het is dus duidelijk dat het schip toen, ondanks de oorlog, voor de pleziervaart gebruikt kon worden en dat er nog de mogelijkheden bestonden om speciale prijsbekertjes te laten maken. Uit die eerste oorlogsjaren stamt, naar ik veronderstel, ook het eerste contact met een van de beste zeilvrienden. Dat was de Huizer Piet Vlaanderen, een ambachtelijke schilder, die in de Taandersstraat heeft gewoond. Deze Piet Vlaanderen was een uitzonderlijk goede en fanatieke wedstrijdzeiler en hij moet stellig verantwoordelijk zijn geweest voor het winnen van al die prijzen. De Lucie is namelijk beslist geen snelle schuit.
Na de bevrijding werden er met de Lucie rondvaarten uitgevoerd op de Loosdrechtse plassen voor de Canadese militairen. Dezen stelden steeds dezelfde vragen en daarvoor bedachten de heer en mevrouw Ehrenfeld al snel een passend antwoord. Er werd een genummerde lijst gemaakt met vragen en bijbehorende antwoorden, waarnaar consequent werd verwezen met de mededeling "see under question number ...". Aan boord sprak men altijd nog met veel plezier over die tijd. Er is ook nog een plaquette in Loosdrecht gewonnen in de zomer van 1945, maar ik vermoed dat daarna weer snel de Huizer haven opgezocht werd.
De heer Ehrenfeld hield er een wat speciale filosofie op na t.a.v. de naamgeving van zijn schepen. Zijn uitgangspunten waren: een schip moet naar een vrouw genoemd worden en men mag de naam van een schip nooit veranderen, want dat brengt ongeluk. Nu zijn er voor een man in het algemeen maar twee vrouwen heel belangrijk, zijn echtgenote en zijn moeder. De meeste schippers denken bij naamgeving meestal aan de eerste optie, maar de heer Ehrenfeld hield het op de tweede, aangezien je er alleen zeker van bent dat je moeder nooit meer iemand anders zal worden. Het hier indirect genoemde onheil werd in de jaren na de oorlog vrij snel een realiteit, het huwelijk tussen de heer en mevrouw Ehrenfeld leed schipbreuk. Voor een schip is een periode van scheiding meestal geen goede tijd omdat doorgaans geen van beide partijen zich geroepen voelen tot het noodzakelijke onderhoud. Wel werd er in die tijd nog mee gevaren en ik bezit zelfs een "OVEREENKOMST", getekend 25 april 1949, waarin precies staat vermeld wanneer welke partij van het schip gebruik mag maken.
De tochten in die tijd verliepen echter niet altijd even voorspoedig. Zo is het schip een keer na motorpech bij een harde wind op de dijk nabij Spakenburg geraakt en is het ook een keer vastgevaren op het Roggebot ten noorden van Elburg. De stranding bij Spakenburg vond plaats op een zaterdagavond in februari 1950. Gelukkig was het schip binnen enkele uren weer vlot getrokken door de BU 55 van schipper Ruth Koelewyn, waardoor de uiteindelijke schade erg mee viel. Het hele relaas van deze redding is destijds heel nauwkeurig door de schipper van de BU 89, Peter Blokhuis, vastgelegd.
De boedelscheiding verliep uiteindelijk niet geheel volgens de filosofie van de heer Ehrenfeld, aangezien het schip eigendom werd van zijn vrouw. Wanneer dat precies plaats vond, weet ik niet. Wel de bijzonderheid dat zij aan haar voormalige echtgenoot de hele bouwprijs heeft uitbetaald en niet de helft, gezien de ook toen al optredende geldontwaarding. Het schip behoorde daarna dus geheel aan mevrouw Ehrenfeld, die nu weer onder haar eigen naam Schaap door het leven ging. Zij was geboren te Haarlem in 1909 en genoemd naar haar grootmoeders Hendrina en Hendrika. Zo ver ik weet, is er geen relatie met de in Huizen veel voorkomende naam Schaap. Na de scheiding bleef de Lucie onder deze vertrouwde naam gewoon in de haven liggen.
De hier weergegeven ansicht stamt uit 1954 of 1955. Heel duidelijk valt te zien dat het schip kleiner is dan de voormalige visbotters, die er omheen liggen. Ook het zeilplan wijkt er wat van af. De Lucie voert net als destijds de vissersschepen bij de Wadden een korte fok, wat vooral het laveren in smaller water gemakkelijker maakt. Verder is het tuig niet al te royaal bemeten, waardoor het schip bij een sterke bries naar verhouding niet ver overhelt. De kenners in Huizen konden het daaraan gemakkelijk in de verte al herkennen. lk heb vaak, zij het uiteraard indirect, mogen horen hoe de vroegere havenmeester Westland dat kort en krachtig uitdrukte: "it lait as un kerk in see". Dankzij wat hulp heb ik als geboren en getogen Rotterdammer dat kleine zinnetje naar ik hoop correct op papier gekregen.
Eindelijk ben ik op het punt gekomen dat ik kan uitleggen hoe mijn rol t.a.v. de Lucie ooit is begonnen. Een simpel menselijk verhaal ligt er aan ten grondslag. Mijn moeder is vrij jong overleden en toen mijn vader (een in Rotterdam onder de naam Leo Ott bekende schrijver en journalist, 1898-1987) in 1954 in contact kwam met de ook alleenstaande mevrouw Schaap, "klikte" het zeer spoedig. In 1955 werd zij al mevrouw Ott-Schaap en zo kwam de naam Ott in de geschiedenis van de Lucie. Mijn aanstaande stiefmoeder, want dat werd mijn formele relatie tot de oorspronkelijke mevrouw Ehrenfeld, zal stellig bij de eerste kennismakingstochten wel wat onderzoekend en kritisch toegekeken hebben of ik een beetje aanleg had om met haar schip om te gaan. Uiteraard was het botter varen tot dat moment een voor mij onbekend iets, maar op je veertiende leer je alles snel en ik denk dat ik het er in haar ogen goed afbracht.
In de volgende jaren tot bijna eind 1957 bleef Huizen de thuisbasis, ofschoon mijn vader door zijn werk in Rotterdam woonde. Dat betekende wel haast elk weekeinde veel gereis met trein en bus en er bestond toen nog geen vrije zaterdag! Gelukkig waren er in Huizen nog de kennissen van vroeger, die een beetje op het schip konden letten en het direct noodzakelijke onderhoud pleegden. Toch hadden de oorlogstijd en de narigheid van de scheiding hun weerslag veroorzaakt op de conditie van een aantal houten onderdelen, zoals berghout, zwaardklampen, mast en zwaarden. Dat alles, nu inmiddels ook al zo'n 17 jaar oud en redelijk intensief gebruikt, was aan vervanging of een grondige reparatie 10e. Daarom verliet de Lucie in november 1957 voor een onbepaalde tijd de Huizer haven met als eerste bestemming Ouderkerk aan den IJssel. Daar zouden bij de werf van C. van Duijvendijk en Zoon het berghout en de zwaardklampen vervangen worden door stalen exemplaren, volgens de oorspronkelijke vorm. Deze werf had ervaring met dat werk, want er waren daar heel wat sleepboten van nieuwe stalen berghouten voorzien. Ook bij de Lucie werd heel degelijk werk afgeleverd, dat beslist niet misstond bij het eveneens zeer degelijk gebouwde casco. Ook dat verraadt nog altijd dat het niet bij een echte jachtwerf is gebouwd, maar ik ervaar het niet als een nadeel. Al deze nieuwe onderdelen zijn echter uitgevoerd als laswerk. Dit onderscheidt zich heel duidelijk van de in 1939 toegepaste constructiewijze met klinknagels.
In 1958 werden de zwaarden bij de jachtwerf De Hudson in Rotterdam grondig gerestaureerd. De oorspronkelijke motor van 10 pk werd gerevideerd en de mast in eigen beheer wat opgeknapt. In het begin van de zomer van 1 959 brachten wij het schip weer terug naar Huizen en maakten er van daaruit nog diverse tochten mee. In en om Huizen was niet veel veranderd en het schip mocht daar nog steeds voor een heel voordelig jaarabonnement van 2 gulden per meter lengte liggen. Wel ontbraken plotseling een keer de vertrouwde zendmasten, waaraan Huizen zo makkelijk van verre was te herkennen. Verder was het inmiddels algemeen bekend dat de polderplannen in de komende jaren gerealiseerd zouden worden en dat Huizen in de nabije toekomst niet meer aan het open IJsselmeer zou liggen.
Op de reis van Rotterdam naar Huizen in 1959 hadden wij ter hoogte van IJsselmonde een aardige jachthaven gezien, waarin ook duidelijk platbodems van het formaat van de Lucie lagen. Bij onderzoek bleek he!de jachthaven van de Watersportvereniging IJsselmonde te zijn, alwaar men er geen enkel bezwaar tegen had dat wij lid werden. Gedachtig aan de dreigende polderplannen, maakten wij van deze gelegenheid gebruik en zo vond de Lucie al eind september 1959 een nieuwe plaats in deze jachthaven. In 1960 maakte de Lucie voor het eerst kennis met de Zeeuwse wateren, een vaargebied dat vanuit Rotterdam betrekkelijk gemakkelijk te bereiken is. Achteraf bezien was dat een unieke tocht omdat wij toen de Zeeuwse en Zuid-Hollandse wateren leerden kennen van voor de Deltawerken. Alleen de oostelijke dam in de Zandkreek lag er al, maar de overige dammen en bruggen bestonden alleen nog maar op papier. In die zelfde vakantie hebben wij ook het vertrouwde vaargebied bij Huizen weer opgezocht. Daarvoor was een speciale reden. Er was bij de zeilmakerij W. van der Schuur in Spakenburg een nieuwe fok besteld. Eenmaal gereed, wilden wij het zeil snel ophalen en uitproberen.
De oorspronkelijke zeilen van de Lucie zijn destijds geleverd door de Huizer zeilmakerij van J. Loosman, gevestigd aan de Zeeweg 5. Echter in 1960 was dit bedrijf gestopt en konden wij er niet meer terecht. Enkele jaren later is er in Spakenburg ook een nieuw grootzeil voor de Lucie gemaakt. Het oorspronkelijke grootzeil van Loosman houd ik nog steeds in ere, want het past veel beter en ik hoop ooit nog eens een zeilmaker te vinden die er wel een goede kopie van kan maken. Dat was in Spakenburg beslist niet gelukt.
In 1962 is de hulpmotor van 10 pk uiteindelijk toch vervangen door een zwaardere motor van het zelfde merk Albin. Deze 20 pk benzinemotor functioneert nog steeds prima, maar is inmiddels ook al weer een "old-timer" motor geworden. In dat zelfde jaar volgde ook nog een noodzakelijke vervanging van de mast, zodat er in een betrekkelijk korte tijd heel wat op en aan de Lucie vernieuwd werd. Vooral de wat sterkere motor opende de mogelijkheden tot grotere tochten. De verste tocht was ongetwijfeld de reis in 1965 naar de Deense wateren. Zo ver zijn wij maar één keer van huis geweest, maar de Nederlandse en de Duitse waddeneilanden zijn veel vaker bezocht. Ook Zeeland uiteraard nog wel een aantal keren, met Gent en Blankenberge aan de Belgische kust als verst bereikte doelen.
Al deze tochten werden steeds vanuit Rotterdam, met de Watersportvereniging IJsselmonde als thuisbasis, ondernomen. Toch werd er bijna elk seizoen wel weer een bezoek aan de vroegere thuishaven gebracht. Dat kon eerst nog over het open IJsselmeer, maar moest allengs door steeds smaller wordende openingen in de dijk rondom het toekomstige Zuidelijk Flevoland. Uiteindelijk kon Huizen alleen nog maar bereikt worden via een geheel nieuwe vaargeul, die door gebieden voerde (het Muiderzand), welke ten tijde van het open IJsselmeer altijd angstvallig vermeden moesten worden vanwege de ondiepten.
Op de vorige pagina zag U een foto van de Lucie, varend op het IJsselmeer waar nu ongeveer Almere Stad oprijst. Dat ligt precies op de vroeger door de Lucie heel veel gevaren route: uiterton Huizer havengeul naar het Markervuur en terug. De foto is genomen in 1955 en toont het schip zeilend met de kluiver bij. De "zee" ziet er nogal woest uit, maar dat lijkt erger dan het was want ik heb later vernomen dat hele toer was om net zo'n mooi opspattende golf op de foto te krijgen. Mijn vader had destijds een verslag van onze tocht naar Denemarken geschreven voor de Waterkampioen. Daarbij was deze foto gepubliceerd om een indruk van het schip te geven. Bij ons bezoek aan Huizen in 1968 kwam destijds Piet Vlaanderen heel enthousiast naar mij toe met de mededeling "heb je niet gezien dat de Lucie dit jaar op de voorplaat van de waterkaarten voor zeil- en motorjachten staat afgebeeld". Nee, ik had het niet gezien en de rest van de familie evenmin. Hoe de Lucie, weliswaar wat gewijzigd door de fantasie van de tekenaar, daar op prijkt, laat ik hierbij zien. Zo kunt U zelf uitmaken hoe dom het van mij was het niet gezien te hebben.
Opde "Waddenzee" in 1968!
Op 19 oktober 1972 ontving ik ter gelegenheid van mijn 33e verjaardag, begeleid met een keurig briefje, de Lucie als verjaarscadeau. Daarmee veranderde het schip dus weer op een wat minder gangbare wijze van eigenaar! Natuurlijk een prachtig cadeau om te krijgen, maar de consequenties werden op dat moment niet volledig overzien. Ten eerste verspeelden wij daarmee bijna onze ligplaats bij de watersportvereniging (ik was slechts donateur) maar het leidde ook tot een "aanvaring" met de belastingdienst. Omstreeks 1975 schreef de belastingdienst willekeurig diverse jachteigenaren aan met de vraag van wie zij het schip gekocht hadden en op welke wijze het betaald was. Hoe deze dienst zo maar over een lijst van jachteigenaren beschikte, werd in hun schrijven niet vermeld. Uiteraard was er in mijn geval wat betreft de financiering duidelijk niets verdachts, maar die schenking was destijds toch niet gemeld! Er moest dus als nog aangifte gedaan worden en dat kon beslist niet op basis van de aanschafprijs uit 1939, en een daarop toegepaste afschrijving. Het schip moest opnieuw getaxeerd worden en toen kwam er een heel ander bedrag uit. Gelukkig bestond de mogelijkheid tot het indienen van een bezwaarschrift en daar heb ik uiteraard gebruik van gemaakt. Vermoedelijk zal zelden een (tevreden) eigenaar van een schip op één A-viertje zoveel negatieve punten van zijn schip naar voren hebben gebracht. lk eindigde het relaas met de opmerking dat ik desalniettemin toch wel zo vriendelijk wil zijn om vast de helft van de mij opgelegde aanslag schenkingsrecht te betalen. Tamelijk snel volgde daarop een halvering van de aanslag.
Naast het IJsselmeer en de Wadden koos men voor de Lucie ook wel eens wat minder gebruikelijke reisdoelen uit. Een zeker letterlijk "hoogtepunt" daarbij was een tocht in juni 1977 naar Maastricht, aangezien het water daar 's zomers op een hoogte van ruim 4() m boven NAP staat. Voor mij was dat een reis met een record aantal keren de mast op en neer draaien en heel veel sluizen passeren met gestreken mast. Lastig maar het verliep voorspoedig. Zeilen was er echter niet veel bij. Het was typisch een wens van mijn vader om eens per boot naar Maastricht te gaan en achteraf ben ik blij dat deze wat vreemde tocht gemaakt is. Want juli 1977 werd mijn vader zwaar invalide en daarna was het met het varen in het vertrouwde familieverband gedaan. Ook zijn vrouw is sedertdien nog maar een heel enkele keer mee gevaren.
Zelf bleef ik uiteraard met wat vaste zeilkennissen geregeld varen maar in de tachtiger jaren al wat minder vanuit IJsselmonde en wat meer vanuit Huizen. De haven aldaar was inmiddels niet meer de vertrouwde vissershaven van vroeger, maar al duidelijk getransformeerd tot een jachthaven en dat had natuurlijk ook niet alleen maar nadelen. Het Gooi- en Eemmeer boden weliswaar niet meer de ruimte van weleer, maar de beschutte ligging maakt het ook verantwoord om met wat minder in het zeilen ervaren kennissen weg te gaan en ik heb er ook heel wat alleen rond gekruist.
In 1990 overleed mijn stiefmoeder. Zonder haar inbreng destijds zou de Lucie beslist niet bestaan hebben. Daarna heb ik nauwelijks nog kans gezien om met het schip te zeilen. Wel werd er veel onderhoud uitgevoerd met als hoogtepunt het opnieuw in elkaar lijmen van de "nieuwe" mast uit 1962, die anno 1995 beslist niet meer zo nieuw en stevig was. Sedert 1992 ben ik abonnementhouder van een ligplaats in de gemeentehaven en is een oude traditie weer hersteld: de Lucie terug in Huizen! Op deze stemmige winterfoto, genomen in 1996, ziet U waar het schip zijn ligplaats heeft. In andere winters lag het vaak in Rotterdam, het liefst zo dicht mogelijk bij huis. Dat is makkelijk voor het onderhoud.
De directe omgeving van de Watersportvereniging IJsselmonde leent zich door snelle veerdiensten, intensieve beroepsvaart en veel hoogbouw niet zo goed voor recreatief zeilen. Daarom mijn voorkeur voor het altijd nog wel vertrouwd gebleven Huizen, maar dan moeten "ze" in Almere het wel een beetje rustig aan doen met hun hoogbouwplannen en niet het hele Gooimeer gaan voorzien van snelle veerdiensten. lk vermoed dat zulks voorlopig, althans naar Rotterdamse maatstaven, nog wel mee zal vallen en hoop spoedig weer wat met de Lucie te gaan zeilen.
LACHT*TEEUWISSEN, TEEUWISZEN,
Vanaf ± 1650 tot 2003, Boeren, Burgers en Buitenlui
Eindelijk klaar, de stamboom van de Teeuwissens. Vaak wordt de opmerking gemaakt, dat 'ze' geen familie zijn van die of die Teeuwissen, Teeuwiszen of Teuwissen omdat de naam anders wordt gespeld. Maar er blijkt niet aan te ontkomen dat allen die Teeuwissen heten, in welke vorm dan ook gespeld, afstammen van Jacob Tewiszen uit Huizen en Jaapje Mooy uit Bunschoten.
Hier heeft Huizer bloed en Bunschoter bloed zich vermengd en er valt aan verwantschap van 'ze' niet te ontkomen. Ook voornamen kunnen heel ver teruggaan.
De stamboom van dit geslacht is uitgezocht en beschreven door Jan Teeuwissen. Hebt u interesse, dan kunt u een exemplaar bestellen bij: Jan Teeuwissen, Rijsbergenweg 44, 1276 GA Huizen.
Tel. 035-5254842.
N.B. De voorraad is beperkt en er wordt een bijdrage in de gemaakte kosten gevraagd van 6 euro.
MANDEL DIALECT WERKGROEP
Allereerst de vertaling van de dialectwoorden uit de vorige Ratel:
om z'n aarzen = om de beurt batraaf = ondeugende jongen, rekel, kwajongen gurzijnen = rozijnen toer = pruik, maar ook wel grote inspanning of probleem, dat is moeilijk schuin over schoeks = dwars over, de kortste weg nemen
Er waren vele goede inzendingen en daaruit is de volgende naam getrokken: de heer P. Westland van de Beukenlaan. De heer Westland krijgt dus de eervolle vermelding Kenner van het Huizers (zie hieronder in dit blad) en zal toegevoegd worden aan de lijst te raadplegen dialectsprekers in geval er dialectvragen zijn waar meer mensen naar moeten kijken.
De nieuwe te vertalen woorden voor de volgende Ratel zijn:
parte keren waien snarsien téêltjen zuuf
Graag uw inzending vÔÔr 15 januari 2004 naar de redactie; de oplossing verschijnt in het nummer van februari.
Op de oproep wie belangstelling zou hebben om dialect te leren, zijn verschillende reacties gekomen. Enkele belangstellenden spreken echter al dialect. Er zal nagevraagd worden waar de interesse precies naar uit gaat. Mogelijk is het voor sommige mensen ook leuk gewoon een avond dialect te spreken zonder dat het een echte "cursus" is. Al doende leert men. Wat wel uitgelegd zou kunnen worden is de schrijfwijze. Toen de dialectwerkgroep zo'n dertig jaar geleden begon, bleek namelijk dat elke dialectspreker zijn eigen schrijfwijze had voor hetzelfde woord. Er is toen ondersteuning gevraagd aan de afdeling dialectologie van de toenmalige Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen (het huidige Meertensinstituut) en er is een schrijfwijze afgesproken voor bepaalde klanken. Bovendien ligt deze schrijfwijze vast samen met geluidsopnamen. Hiermee wordt verwarring voorkomen, dat men later zou kunnen denken dat het een nieuw dialectwoord betreft, terwijl het gaat om een zelfde woord met een andere schrijfwijze. Uitleg over deze achtergrond, kan natuurlijk ook op een dialectavond.
Als u dit leuk vindt, dan kunt u zich alsnog aanmelden als belangstellende. De werkgroep is nog bezig het een en ander vorm te geven.
Ineke van Herwerden
EERVOLLE VERMELDING
De redactie van de Ratel en de commissie Huizer Dialect kennen hierbij op grond van bewezen prestaties en verdiensten de eretitel 'Kenner van het Huizer dialect' toe aan:
P Westland
De heer Westland treedt hiermee toe tot het selecte gezelschap: 'Kenners van 't Huizers'.
*VEENHUIZEN, VERLEDEN EN HEDEN
Ria Westland-Rebe/
Een boeiende avond was het op 21 oktober j.l. toen de heer J. de Maar een lezing met dia's hield over de strafgevangenis in Veenhuizen. In historisch opzicht is daar veel over te vertellen! Veenhuizen... voor het eerst genoemd in 1382 en ook wel betiteld als 'Hollands Siberië'. Van de periode tussen 1400 en 1800 is er weinig bekend. In 1 818 stichtte Generaal Johannes van den Bosch de Maatschappij van Weldadigheid. Deze maatschappij kocht geheel Veenhuizen, ruim 3000 hectaren groot. Veenhuizen werd een 'dwangkolonie' waar vooral bedelaars, landlopers, wezen en behoeftige gezinnen werden opgenomen. Er werden 3 grote gestichten en een aantal hoeven gebouwd. Er was 1 inrichting voor wezen en vondelinÔen, de overige 2 voor bedelaars en landlopers. In elk van de gestichten vonden ongeveer 1200 hulpbehoevenden een 'thuis'. Het waren geen vrije huizen, maar dwang-gemeenschappen.
Het werd een dorp met heel veel eigen voorzieningen en een zeer bijzondere samenstelling van de bevolking. In 1859 werd de dwangkolonie Veenhuizen overgedragen aan de staat en in 1875 gaat hij over naar het Ministerie van Justitie. De wezen waren ondergebracht in weeshuizen. In de voormalige inrichting voor wezen werden nu vrouwen geplaatst. In 1889 werd de opzending van vrouwen gestopt en nadien verbleven alleen mannen in deze rijkswerkinrichtingen. Dan gaat de fase in van een bewonersgroep die bestond uit behoeftigen, criminelen en personeel dat alles in goede banen moest leiden. Deze situatie heeft geduurd tot 1975. Dan wordt Veenhuizen een specifiek justittie-bolwerk. Er kwamen echte gevangenissen, maar wel van een verschillend karakter. Veenhuizen was vooral bekend geworden vanwege dienstweigeraars, souteneurs, politiek delinquenten, dronkaards, schuilplaats voor verzetsmensen in de Tweede Wereldoorlog, vluchtelingen en werklozen.
Sinds 1975 heeft zich een enorm proces voltrokken dat concreet betekent dat Veenhuizen nu 3 grote justitiële inrichtingen kent. Een open inrichting, waar gedetineerden werken in een houtbedrijf, een agrarisch bedrijf (100 ha groot) of in de groenvoorziening. Dan een gesloten inrichting, waar wordt gewerkt in een metaalbedrijf, een schildersbedrijf, een betonfabriek, een houtafdeling, of in het magazijn en de productie. En tenslotte een inrichting, waar de arbeid plaatsvindt in het grafisch bedrijf of in de productieafdeling.
Rijkslverkinric/lting Veenhuizen, Til'eede Gesticht.
Velen stierven in Veenhuizen en werden begraven op de in 1831 aangelegde en nog steeds in gebruik zijnde begraafplaats. Buiten de gestichten werden in de loop der jaren een Nederlands Hervormde kerk, een Roomskatholieke kerk en een synagoge gebouwd. De eerste-steenlegging van de N.H. kerk vond plaats op 7 juni 1825. Deze achtkantige koepelkerk heeft een schitterende plafondbeschildering. Dit is het werk van de gedetineerden en zeer de moeite waard om te bekijken.
In 1 912 werd in Veenhuizen een met turf gestookte elektrische centrale in gebruik gesteld (staat er nog). De waterleiding liet tot 1956 op zich wachten en in 1968 werd Veenhuizen aangesloten op het aardgas. Het reilen en zeilen in het dorp was gebaseerd op zelfverzorging. Men verbouwde, maakte en regelde alles zelf. In het museum vindt men daar zeer veel voorbeelden van. De gemaakte producten stralen een groot vakmanschap uit. Velen hadden gouden handen.
Momenteel zijn er in Veenhuizen ruim 900 gedetineerden geplaatst en zijn er ongeveer 650 volledige arbeidsplaatsen. Werken is er verplicht. Men kan er wat zakgeld mee verdienen en wie niet werkt, ontvangt ook geen geld om b.v. tandpasta, telefoonkaarten, postzegels e.d. te kopen. Het dorp Veenhuizen heeft ± 1550 inwoners. Naast het enorme justitie-apparaat bevindt er zich ook nog een munitie depot vand Defensie, woont er een aantal boeren, en vestigen er zich de laatste tijd enkele vrije ondernemers. Hoewel de vergelijking met vroegere tijden nauwelijks meer opgaat, is Veenhuizen in ieder geval gebleven:
"een smeltkroes van individuen en mogelijkheden"
en zeker de moeite waard om nader kennis mee te maken, ook vanwege de bijzondere architectuur.
Nieuwsgierig geworden? Zin om daar zelf te gaan kijken en rond te lopen? Dat kan, want we hebben het plan om in het voorjaar van 2004 een dagexcursie naar Veenhuizen te organiseren. Lijkt het u wat, laat het ons dan weten. Bij voldoende deelname huren we een bus. We zijn benieuwd naar uw reactie (graag aan het bestuur, p/a Ria Westland-Rebel).
Stalen slaapkooi in Veenhuizen. Verplichte arbeid in de klompenlnakerij in Veenhuizen.