Voor u ligt het laatste nummer van 2002 van de Ratel, het blad van onze vereniging. Als we even terugkijken naar wat er na september is gebeurd, dan kunnen we constateren dat de vereniging echt leeft. Heel wat mensen van onze club zijn druk geweest voor de Historische Kring Huizen en dus ook indirect voor Huizen. En niet alleen sinds september! Het zal u niet ontgaan zijn, dat gedurende de zomermaanden de Werkgroep Oude Begraafplaats regelmatig rondleidingen verzorgde over de oude begraafplaats aan de Ceintuurbaan en speciaal het oude visserskerkhof. Deze rondleidingen trokken veel belangstellenden. Verder zijn de leden van de Werkgroep Beeld en Geluid zeer actief bezig geweest met het verzamelen van gegevens voor het boerderijenproject, het maken van foto's en dia's van panden die in het verleden een boerderij waren of dat nog steeds zijn, enzovoorts. De verzamelde gegevens worden binnenkort via de Stichting Tussen Vecht en Eem naar de provincie gestuurd, waar alle ingestuurde gegevens op CD-ROM zullen worden gezet. In de volgende Ratel hoort u meer over de jaarlijkse bijeenkomst van bestuur en werkgroepen op 13 november.
Onze eerste ledenavond van het seizoen op 1 oktober j.l. was zeer geslaagd met boeiende films van de Huizer Smalfilmclub de Filmvogels. Een daarvan betrof de maalstoel uit het pand Kos, een film van de heer Groothoff, die onder meer de graanmolen in werking liet zien. Het doet dan des te meer goed om te weten dat de maalstoel op zaterdag 2 november verhuisd is naar de korenmolen van Loenen aan de Vecht. Zodra de vaste opstelling daar gerealiseerd is, zullen wij u dat melden.
Dan is de Kring diverse malen vertegenwoordigd bij activiteiten buiten het dorp. Het 25-jarig jubileum van de Erfgooiersstichting in het Raadhuis van Naarden werd bijgewoond door een afvaardiging van het bestuur. Op zaterdag 9 november togen twee leden van het bestuur en twee leden van de Klederdrachtgroep naar het Openluchtmuseum in Arnhem, waar een bijzonder project ten doop werd gehouden. De Stichting Nederlandse Volksklederdrachten 'Collectie Koningin Wilhelmina' presenteerde namelijk het prototype van een geheel nieuw Streekdracht Documentatie- en Informatiesysteem (SDI) waarmee op speelse maar doeltreffende wijze informatie over Nederlandse streekdrachten wordt ontsloten. Verder verzorgde onze Klederdrachtgroep op woensdag 27 november een avond bij de Historische Vereniging Nuespete in Nunspeet. Het programma bestond uit een klederdrachtpresentatie voor de pauze en dia's over ons dorp van de familie Van der Poel na de pauze, aangevuld met een verhaal in Huizer dialect.
Rest mij nog u te wijzen op onze volgende ledenavond op dinsdag 3 december 2002 in de Boerderij, Hellingstraat 9. Aanvang 20.00 uur. Als gebruikelijk hebben onze leden gratis toegang. Het programma zal deze keer in het teken staan van Egypte met een dia/geluid-presentatie van een reis door dit land met zijn schitterende oude beschaving.
Namens het bestuur graag tot ziens,
B.J. van Geenen, voorzitter
Dat ons blad goed, zeer goed!, gelezen wordt, bleek uit de vele reacties die de redactie ontving na het vorige nummer. Zowel wat betreft het uiterlijk met positieve geluiden, als wat betreft het binnenste, waarin bij diverse teksten enkele drukfouten en onjuistheden waren opgemerkt. Hartelijk dank voor alle reacties.
Een belangrijke correctie betreft de datum van de eerste ledenavond in het volgende jaar. In de agenda stond 1 februari, dit moet zijn dinsdag 4 februari 2003. Verder kwam op de uitgebreide lijst van Jan Veerman met slagers in Huizen van diverse zijden nog een aanvulling binnen. Wat hij niet wist en sommige lezers wel, er is nog een slagerij te noemen. En wel: slagerij Proosdij op de Lindenlaan. Wie van onze lezers weet meer over deze slager? In een later nummer komen wij hierop graag terug.
Van Dick Schaap uit Leersum onvingen wij een interessante reactie op het leuke artikel van Harmen Kos over Aelte Jawik:
'Met dit briefje reageer ik op de inhoud van 'De Ratel' van septemberj.l. Met vee/ interesse las ik het verhaal over Jacob Aaltzoon Kos door Harmen Kos. Deze 'Aelte Jawik' was ook in mijn familie een bekende persoon.
lk stam uit drie Huizer families, namelijk Schaap, Koeman en Prins. Over mensen uit deze geslachten is binnen onze familie vee/ mondelinge geschiedenis overgeleverd, die deels ook al op schrift staat. Zo weten wij dat de familie Kos indertijd buren waren van de families Koeman en Prins op de Visserstraat.
Van één prominent lid uit het geslacht Prins beschikken wij ook over een schriftelijke bron, namelijk een dagboekje van Jacob Prins (1793-1870). Hij was de eerste havenmeester van Huizen. In het artikel van Harmen Kos wordt melding gemaakt van Jan Prins, havenmeester van 1854 tot 1870. Het kan niet anders dan dat Kos hier bedoelt de hierboven genoemde Jacob Prins. Misschien kan deze voornaam volledigheidshalve gecorrigeerd worden.
Wanneer ik de gelegenheid hien/oor vind, wil ik de tekst van het bovengenoemde dagboekje we/ bewerken voor 'De Ratel'. Het bevat interessante gegevens over het kerkelijk leven en over de visserij in Huizen in het midden van de 19e eeuw. '
De redactie is erg blij met dit aanbod van de heer Schaap. Het is bijzonder om het eigen verhaal te 'horen' van iemand die ruim twee eeuwen geleden werd geboren en tot op hoge leeftijd actief was in een tijd waarin Huizen allerlei ontwikkelingen doormaakte.
Dan ontvingen wij van drs. P. Westland uit Ede de interessante onderstaande reactie:
'Een vriend schonk mij de 'Ratel' nummer f van 2002 met boeiende verhalen over onze botters. Zo tussen 1943 en 1947 ging ik vaak mee 'snoekbaars vissen' in het 'Naarder Hop' met mijn oom Hein Westland van de Vissersstraat f3 + 2(). Dat was kustvisserij met kleine boten. Joost en Krelis van Geertjen heb ik we/ gekend, want die hadden toen nog een botter. Van Jan Kruimer heb ik alleen vee/ en vaak gehoord. Daar wil ik u een stukje over schrijven. '
En dat stukje treft u hieronder aan, met een korte inleiding van Klaas Westland. De redactie is dan ook zeer verheugd met deze reactie van de heer P. Westland.
Veel leesplezier gewenst met deze aflevering van de Ratel.
Wendy van Noppen
'AGENDA HISTORISCHE KRING HUIZEN
3 december 2002 Ledenavond Historische Kring Huizen in De Boerderij, Hellingstraat 9, om 20.00 uur. Lezing met dia's over een reis naar Egypte.
4 februari 2003 Ledenavond Historische Kring Huizen in De Boerderij over het
Boerderijenproject in het kader van het Jaar van de Boerderij 2003
20 mei 2003 Jaarvergadering van de Historische Kring Huizen
JAN KRUIMER CZN Jan Kruimer, bijgenaamd Jan Pieletjen, was een van de voormannen van de Huizer visserij. Hij was van boerenafkomst, werd geboren op 4 mei 1875 en overleed op 2 juli 1955. Zijn huwelijk met Jannetje Bout werd gezegend met zes kinderen. Jan Kruimer stond er om bekend dat hij altijd de eerste was die om 1 minuut over twaalf zondagavond de haven uitvoer. Vanzelfsprekend was hij ook de eerste die met de vangst weer de haven invoer.
Zijn bijnaam heeft hij overigens te danken aan zijn schoonvader. Jan Kruimer werd in zijn jonge jaren vaak door andere vissers gevraagd om in het voorjaar de vleugel en het solletjen op de mast van hun botter te vernieuwen. Voor dit klusje werd gewoonlijk een jongen met hulp van blokken (= katrollen) hoog in de mast gehesen. De meeste vissers hadden enige angst om de klus zelf te klaren en zochten tegen beloning een jongen die het wel aandurfde. Jan, schijnbaar zonder enige angst of schroom, klom zonder hulp van zitplankje(stoeltje), touwen of blokken rechtstreeks de mast in. Dat deed hij meestal met zo'n noodvaart dat sommige lichaamsdelen heftig heen en weer gingen. Op een gegeven ogenblik riep zijn schoonvader toen Jan weer eens met een vaart een mast van een schuit in klom: 'Jan, je lijken wel 'n piele'. Een piele betekent in Huizer dialect een eend en een jonge eend wordt een pieletjen genoemd.
Kortom een zeer opmerkelijke man, die binnen en buiten de familiekring nog wordt herinnerd en waarover vele verhalen de rondgang deden. Onder andere dat hij op de meest vreemde tijden goed kon slapen. In reactie op een artikel over de Noordzeevisserij ontvingen wij van R Westland uit Ede een aardig stukje dat wij u niet willen onthouden:
P. Westland
De Huizer vissers, die met hun botters tot voorbij Enkhuizen voeren om bij Medemblik of zelfs Wieringen te vissen, waren allen mensen met veel ervaring. Toch was één botter vaak de snelste en dat was de HZ 4, die onderweg naar het noorden vaak zo'n grote voorsprong nam, dat hij voor de anderen een stipje was geworden. Natuurlijk was het heerlijk om zo'n snelle boot te bezitten. Over de botter HZ 4 werd in de jaren rond 1920, eenmaal aan de wal, onderling veel gepraat. Bij enkele vissers rees gaandeweg een zekere twijfel of dat snelle varen eigenlijk wel in de botter zat. Zo brak dan de dag aan dat enkelen aan Jan Kruimer, de eigenaar van de HZ 4 voorstelden eens uit te varen met een beetje luie schuit en zijn eigen botter dan aan andere schippers te geven. Jan Kruimer (Pieletjen) accepteerde dit voorstel zonder problemen.
Op een hôôfddag moet toen het volgende gebeurd zijn. Een aantal botters voer de haven uit in noordelijke richting, eerst dicht bijeen, al gauw de ene botter wat sneller dan de andere en zo richting Urk. Op het duintje bij de pier -nu restaurant 'De Kalkovens'- waren veel belangstellenden, ook vrouwen met hun witte mutsen op. Zij zagen de zeilen al kleiner worden op zee en tenslotte achter de horizon verdwijnen. Maar de vissers op zee raakten in opperste verbazing! Wie had namelijk al heel rap een kilometer voorsprong genomen? Het was Jan Kruimer, nota bene met een botter die als een tikkeltje langzaam werd beschouwd. En de HZ 4, nu met andere bemanning was een goede middenmoter. Met Urk in zicht draaiden de botters en gingen weer richting het Gooi. Vanaf die dag geloofden de vissers wat ze eigenlijk allang vermoedden: Jan Kruimer was een mirakel snelle zeiler en wel met elke normale botter, vooral als er een sterke wind stond. Kruimer maakte ook wel eens een tochtje met familieleden, "zomaar een keertje uit" , richting Amsterdam of Marken. Enige nu al niet meer zo jonge "Rebellen" weten daar nog alles van. Het werd een leuke tocht, soms wel een beetje schommelen, een heerlijke middag uit. Weer op weg naar Huizen terug bleek er meer wind te staan en die was nog tegen ook. Kruimer begon heel scherp te zeilen, bijna tegen de wind in. De botter begon behoorlijk te dansen en het buiswater kwam rijkelijk over het hoge zwaard. Het duurde geen kwartier, of menige passagier was knap zeeziek geworden. Ze waren blij toen ze de Huizer haven weer bereikten.
Na de oorlog 1940-1945, toen er nog maar weinig Huizer botters over waren, hoorde je nog vaak op de haven vertellen over Jan Kruimer en hoe bijzonder snel die met zijn botter kon varen.
e,TiKANAAL VAN NAARDEN NAAR HUIZEN
Henk Schaftenaar
(overgenomen uit de Omroeper, uitgave stichting Vijverberg te Naarden)
Verarmd na de malaise van de Franse tijd (1795-1813) ging het 1800 zielen tellende dorp Huizen op zoek naar middelen voor economisch herstel. In dat kader moet het idee van de Huizer gemeenteraad gezien worden om een scheepvaartkanaal aan te leggen tussen Naarden en Huizen. Begin 1818 had men een plan uitgewerkt en toen alle pluspunten voor Huizen
De tweede Huizer los- en laadplaats bij de Viersprong op een litho van
A. Brouwer omstreeks 1850 (part.coll.)
goed op een rijtje stonden, werd een verzoekschrift aan Koning Willem I verzonden.
Het kanaal zou volgens de Huizers snel aangelegd kunnen worden. De Naardense zanderijsloot langs de Oostdijk was reeds over een lengte van circa een kilometer in de zandgronden uitgegraven. Slechts het verlengen van deze vaart naar het oosten
en vervolgens over de Limitische heide zou het gewenste resultaat opleveren. De Limitische heide lag bovendien relatief laag. Het graven kon dus geen problemen opleveren, wel zou de overheid zo vriendelijk moeten zijn om een tijdje alle naar de Naardense zanderijen varende ballast- en zandschuiten in de richting van het Huizer graafwerk te dirigeren. Ook de kosten bleven volgens de Huizer gemeenteraad binnen de perken. Alleen bedragen voor de aankoop van enkele stukken grond alsmede voor de bouw van een hoge brug -het gebied ten noorden van het kanaal moest immers bereikbaar blijven- zouden moeten worden gefinancierd.
De Huizers verwachtten er veel van. De nieuwe waterweg zou een stimulans voor de ontwikkeling van de landbouw worden. Eindelijk zouden meststoffen, die elders in het land slechts als afvalproduct werden beschouwd, vrijwel gratis naar het dorp kunnen worden vervoerd. Braakliggende akkers en woeste gronden als heide en stuifzanden zouden daardoor in productie kunnen worden genomen. Maar ook de aan- en afvoer van landbouw- en andere producten zou voortaan per schip kunnen geschieden. Dat betekende lagere kosten en dus economische vooruitgang. Bovendien werd met de komst van een kanaal de kans op het vestigen van nieuwe bedrijven sterk vergroot.
In schril contrast hiermee stond de tot dan toe gangbare werkelijkheid. Met paard en wagen moesten de Huizers op een uur afstand van het dorp mest en andere producten halen. De moeizaam begaanbare zandweg over de heide stond bovendien niet garant voor een vlekkeloze rit. En ook bij het overladen ontstond vaak schade aan de lading.
Over de Zuiderzee was transport van en naar Huizen al evenmin eenvoudig. Zware stormen hadden in die tijd voor de kust brede zandplaten opgeworpen. Wilde men de schepen bereiken, dan moest men eerst met paard en wagen een flink eind door het water. Slecht weer op zee betekende eveneens stagnatie van het vervoer. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ook de Huizer vissers hun hoop vestigden op de opening van het kanaal. Zij zouden voortaan bij storm via de haven van Muiden, de Muidertrekvaart, de Naardense grachten én hun eigen kanaal veilig hun dorp kunnen bereiken.
Het Huizer verzoekschrift bereikte Koning Willem I -die later populair zou worden door zijn voortvarendheid bij de aanleg van kanalen en rijkswegen- in het voorjaar van 1818. Zijne Majesteit zond het rekest op 2 april 1818 door naar de Minister van Waterstaat. Die had er vanuit waterstaatkundig oogpunt geen enkel bezwaar tegen. Maar..., het leek hem verstandig om in verband met de verdediging van de vesting Naarden het plan ook voor te leggen aan de Secretaris van Staat voor Zaken van Oorlog. Die ging vervolgens te rade bij kolonel Snoeck, de directeur van de 1e Fortificatie Directie. Deze hoge genieofficier liet er uiteindelijk door de defensiespecialist en Vesting Naarden-kenner bij uitstek, luitenant-kolonel Offerhaus, naar kijken. In een kort briefje aan zijn superieur gaf deze militair op 1 juli 1818 zijn mening. Het kanaal zou een eventuele vijand in de gelegenheid stellen om ver buiten het defensieve bereik van de stad Naarden water weg te lozen waardoor een gewenste inundatie bij Naarden onmogelijk zou worden.
Aldus werd een negatief oordeel geveld over een ingenieus plan dat daarom van tafel verdween. De Huizers moesten als voorheen weer genoegen nemen met hun los- en laadplaats aan het toenmalige einde van de zanderijsloot bij de Oostdijk (nu ter hoogte van Quest). Na de totstandkoming van de straatweg van Naarden op Huizen in 1837 werd die voorziening verplaatst en ontstond een soortgelijk "break of bulkpoint" bij de Viersprong (kruising Meentweg/ Flevolaan/Naarderstraat/Huizerstraatweg). Deze overslagplaats verloor echter sterlcaan betekenis na de opening van de haven van Huizen in 1854. Daarmee ging uiteindelijk toch een Huizer droom in vervulling.
DE DIALECT WERKGROEP
Er zijn weer inzendingen ontvangen met verklaringen van Huizer gezegden en woorden uit de vorige Ratels. De oplossingen zijn:
wieten : kinderspel, met een stok op een houtje slaan Eupen weer: slecht weer Môrs: mus Rappeko//ig: rafelig • Warte/ing: wrat
• Je verdooën 't marries: kom nog maar eens terug
• Papeklooien: zaadvruchten van de aardappel
Aveseerden: wordt wat beter, knapt op Pallemetasie: verwantschap, familie zoen, kus
De goede inzender is de heer G. van Amstel van de Lumeijstraat. Ook hij krijgt de eervolle vermelding: 'Kenner van het Huizers'!
Nog enkele toevoegingen: met eupen weer werd door een visserman met name bedoeld dat de haven open lag, zodat de schuiten uit konden varen; er was dus geen ijs(vorming) en daarom was het slecht weer. Immers bij helder weer is er vaak (nacht)vorst.
Papek/ooien is ook een spelletje dat kinderen, vooral jongens, op het veld speelden met deze vruchten van de aardappel. De vruchten werden dan op een puntig stokje gespietst en met een krachtige zwaai naar de tegenstander gezwiept. De bedoeling was de tegenstander zo vaak mogelijk op het lijf te raken.
Nieuwe woorden om te bestuderen zijn:
• Neutjies
• Schansrok
• Giepsen
Hangen
• De snie is t'r uit
Veel succes met deze nieuwe opgave.
Tot slot nog een leuke mededeling van onze Werkgroep: de Dialect werkgroep is weer benaderd door de Stichting Kinderopvang Huizen om een originele naam in het Huizer dialect te bedenken voor een nieuw te openen naschoolse opvang. Er zijn zeven mensen geraadpleegd van de werkgroepen dialect, redactie Ratel, klederdracht en visserij. Ook de eerste 'Kenner van het Huizers' is door ons geraadpleegd. Totaal kwamen er maar liefst 55 inzendingen, waarvan 20 namen zijn doorgegeven aan het bestuur van de Stichting Kinderopvang Huizen. Het zijn zowel algemene Huizer namen als dialectnamen uit de visserij geworden. Wij zijn benieuwd wat het bestuur gaat kiezen. U leest het binnenkort in de krant en in de Ratel.
Als u een eervolle vermelding krijgt bij het correct benoemen van de betekenis van de Huizer woorden, wordt ook u in voorkomende gevallen geraadpleegd! Ook dit is een leuke reden om in te zenden.
Ineke van Herwerden
EEN BANGE NACHT
Klaas Westland
In het verleden is in de literatuur altijd aandacht besteed aan de Huizer schippers met hun schuiten, maar over de vissersknechten van Huizen is bijna niets te vinden. Misschien is daarom het verhaal van de stranding van de MA 100 interessant, vooral omdat deze haringlogger een nagenoeg Gooise bemanning had.
Op 13 augustus 1919 vaart de zeillogger 'Hendrik' met het visserijnummer MA 100 de haven van Maassluis uit. Dit is de tweede haringreis van het seizoen onder de vlag van reder H.J. van Rossen. Kapitein is de 37-jarige Arij Boogaart en als stuurman heeft J. van Wolferen aangemonsterd. Beide komen uit Maassluis, samen met de 13-jarige afhouder. De rest van de bemanning komt uit het Gooi, vier man uit Hilversum en zes stuks uit Huizen. De monsterrol van de waterschout van 7 juli 1919 vermeldt de navolgende namen:
Schipper: Arij Boogaart, oud 37 jaar uit Maassluis Stuurman: J. van Wolferen oud 43 jaar uit Maassluis Oudste : A.J. Gerritsen, oud 21 jaar uit Hilversum (2e haringreis: C. van Beelen, oud 21 jaar uit Maassluis) Jongste: D. Kreuning, oud 17 jaar uit Hilversum Jongste: G. Schmale, oud 18 jaar uit Hilversum Reepschieter: B. Zieltjens, oud 14 jaar uit Hilversum Afhouder: W. van Wolferen, oud 13 jaar uit Maassluis Matroos: C. Bunschoten, oud 46 jaar uit Huizen Matroos: G. Veerman, oud 47 jaar uit Huizen Matroos: D. Westland, oud 33 jaar uit Huizen Matroos: Jan Honing Jzn, oud 44 jaar uit Huizen Matroos: N. Honing, oud 51 jaar uit Huizen Matroos: oud 47 jaar uit Huizen Brood op de plank
Na afloop van de haringcampagne in de Zuiderzee zochten veel vissersknechten uit Huizen noodgedwongen elders werk. Uit de aard der zaak was dit meestal ongeschoold werk. De Huizer schippers gingen na de ansjovis- en haringcampagne in het voorjaar over op de botvangst. Dit werk konden ze meestal wel met hun vaste knecht af. Vaak was een knecht familie, bijvoorbeeld een van de zonen van de schipper. Tot zijn trouwen verdiende een visserszoon nog niets, hij had alleen kost en inwoning.
Haring en bot waren de basis van het bestaan voor de visserman in Huizen. Slechts als het een jaar was met een goede ansjovisvangst werd er genoeg geld verdiend om de schuit en het viswant te vernieuwen. Ook werd het geld gebruikt om schulden bij de werven, zeilenmakers en andere leveranciers af te lossen. In de topjaren werd soms zo goed verdiend, dat voldoende geld over was om een nieuw woonhuis te bouwen. Aan de muurankers op de woonhuizen in de vissersbuurten van Huizen vallen nu nog de goede ansjovisjaren af te lezen. Sommige vissers slaagden erin om binnen één teelt een nieuwe schuit plus een nieuwe woning te verdienen. Als het iemand goed gaat, zeggen ze in Volendam daarom nog steeds: 'het lijken wel ansjovisjaren'.
Deze incidentele welvaart straalde niet door naar de vissersknechten, zij moesten blijven sappelen voor hun brood. Na 1890 nemen de inkomsten uit de visserij sterk af en noodgedwongen moeten schippers en hangebazen een zuinig loonbeleid voeren. Door gebrek aan werkgelegenheid kwam het bij de Huizer vissersknechten rond 1900 in opkomst aan te monsteren op de haringloggers uit Maassluis en Vlaardingen. Voor dit doel kwam meestal in januari een contactpersoon van de rederij in het dorp. Onder de belofte van handgeld probeerde deze huurbaas personeel voor de haringloggers te ronselen. Voor de werkloze vissersknechten was het handgeld van een huurbaas een welkome aanvulling op de magere inkomsten in de armoedige wintertijd. Zo rond januari was meestal het spaargeld op in deze gezinnen en leefde men letterlijk van dag tot dag.
haringlogger op zee (particuliere coll.)
Het immer wisselende weekloon voor een volwassen knecht op een botter bedroeg, overigens alleen bij een zeer gunstige besomming, hooguit acht tot negen gulden. Het vaste loon op de loggers bedroeg negen gulden, plus een percentage van de besomming en één kantje haring. Hoewel financieel aantrekkelijk, hadden in 1919 slechts twaalf man uit Huizen aangemonsterd op de haringloggers. Het was namelijk zeer hard werken aan boord van de haringloggers. Ook was er nog een tweede probleem: op de Hollandse loggers werd weliswaar niet op zondag gewerkt, wel werd de vleet zondagavond al in zee gebracht. Niet iedereen had daar vrede mee, de zondagsrust werd alom gerespecteerd in Huizen. Het hogere loon compenseerde niet alle ongemakken van een slechte werkomgeving en de lange tijd dat men van huis was.
In ieder geval was er brood op de plank voor de gezinnen van deze vissersknechten en veel keus hadden ze niet. Zo vlak na de Eerste Wereldoorlog waren het slechte tijden in Huizen. De visserij was sterk afgenomen en de komende recessie tekende zich reeds af. Ook was de werkgelegenheid in de plaatselijke bokkingrokerijen sterk gedaald; de traditionele Duitse afnemers lieten het massaal afweten. De woekerwinsten van de bokkinghandelaren in de Eerste Wereldoorlog verdwenen na de oorlog als sneeuw in de zon, mede door verkeerde beleggingen in Duitse waardepapieren. In 1921 werd een dieptepunt bereikt, de Duitse overheid maakte een einde aan de vrije import van Nederlandse bokking. Dit ten voordele van haar eigen visindustrie en ter besparing van deviezen. De herstelbetalingen drukten als een molensteen op de Duitse economie. Voor de Huizer bokkingrokerijen betekende dit bokkingmoratorium een klap die men nimmer meer te boven kwam.
Bemanning
De bemanning van een haringlogger bestond meestal uit vijftien koppen. De belangrijkste man was de schipper, aan wie de reder de leiding van het schip had toevertrouwd. Hij werd hierbij terzijde gestaan door de stuurman die de schipper in geval van nood moest vervangen. De stuurman droeg ook de verantwoordelijkheid voor de verzorging van de vangst; hij moest erop toezien dat de haringen in goede staat aan wal werden gebracht. Wrakke haring bracht niets op. Acht matrozen zorgden dat het dagelijkse werk aan boord werd verricht. Een van de matrozen was daarbij de kok van de schuit. Aan de kwaliteit van het eten moet dan ook niet teveel waarde worden toegekend, het was doorgaans simpele en eentonige kost. Bijvoorbeeld grauwe erwten met gebakken haring. Aan boord bevonden zich nog drie 'jongsten': beginnende vissers die het vak nog moesten leren. De oudste van de drie heette gewoon jongste. Het op een na jongste bemanningslid werd de reepschieter genoemd. Hij borg bij het inhalen van de vleet (de haringnetten) de reep ( de zware lijn waaraan de netten waren bevestigd) in het ruim. Het jongste bemanningslid was de afhouder die bij het inhalen van de vleet de reep in het ruim aangaf. Hij zorgde ervoor dat de reep niet in de knoop kwam.
Zwaar werk
Deze groep mensen was wekenlang op elkaar aangewezen. Het was keihard werken wanneer er gevist werd. In de namiddag, rond vier uur, werd de vleet geschoten: de netten werden in zee gelaten. De vleet bestond uit een aantal netten van ongeveer 30 meter lang en 16 meter hoog. Bij elkaar kon een vleet een totale lengte van vier kilometer bereiken. Het was een gigantisch karwei om dit hele gevaarte te water te laten.
Elke man aan boord had zijn vaste taak en het was zaak dat de bemanning goed op elkaar was ingespeeld. Zodra de vleet in zee was gebracht, werd de grote mast van het schip achterover gelegd. Het schip lag dan aan de vleet verankerd en ving op deze manier minder wind. Omstreeks twee uur 's nachts werd de vleet weer binnen boord gehaald. Vier spillopers ( de stuurman en drie matrozen) begonnen de spil, waarmee de reep uit zee werd gehaald, rond te draaien. Dit was lichamelijk bijzonder zwaar werk, waarbij om het tempo vast te houden liedjes werden gezongen. Vier matrozen trokken de vleet binnenboord en schudden daarna de netten uit. De haring werd opgevangen in vakken, die met planken op het dek waren uitgezet.
Het halen van de vleet duurde bij goed weer ongeveer vier uur. Omdat het zulk zwaar werk was, werd halverwege de vleet binnenboord halen een half uur gerust door de bemanning. Pas tegen het ochtendgloren was de hele vleet binnen. Na het eten van brood en het drinken van koffie begon de bemanning aan het kaken van de gevangen haring. Een bekwame matroos kaakte in een uur twee kantjes haring, ongeveer 2000 haringen. Na het kaken werden de haringen met een grote houten schep (de warleutel) goed door het zout geroerd. Vervolgens gingen de gepekelde haringen in tonnen, de zogenaamde kantjes. Wanneer het kaken tussen twaalf en een uur klaar was werd er gegeten. De mannen waren dan soms veertien uur vrijwel onafgebroken in touw geweest. Een visdag zat er dan op, er zouden nog vele volgen.
De hygiëne aan boord stelde niet veel voor, pas op de laatste dag van de terugreis werd iets aan persoonlijke hygiëne gedaan. De kleding van de bemanning zat onder de haringschubben en visslijm. Het benauwde vooronder bood weinig ruimte om schone en vuile werkkleding apart te kunnen opbergen. Doordat de haringvangst grotendeels in het onstuimige najaarsseizoen viel, waren ook de weersomstandigheden niet altijd even gunstig. De najaarsstormen en de winterse koude op zee maakten het werk extra zwaar. Pas nadat het ruim vol zat met haringtonnen ging de reis terug naar Holland. Een visreis kon wel zes tot acht weken duren, daarna kregen de mannen enkele dagen verlof en begon men aan de volgende reis. De haringteelt op de Noordzee liep van ongeveer juni tot december. De haringscholen, op weg naar de paaigronden, volgden de Engelse kust naar het zuiden. De haringvangst werd rond 1919 nog beoe-
/
fend met bomschuiten en zeilloggers, na 1919 kwamen de motorloggers in opkomst en verdwenen de bomschuiten voorgoed.
De haringvangst begon zodra de scholen haring verschenen bij de Shetland Eilanden. In de baai van Lerwick op deze eilanden havenden de Nederlandse haringschepen. Door storm verdreven verdaagden de zeilloggers nogal eens op Noorse kusten. De vloot visserijschepen volgde daarna de haringscholen op weg naar het Zuiden tot aan het Kanaal, waarna het seizoen was afgelopen. In het verre Lerwick is de Huizer visserman Aart Ansjoofvis begraven, hij stierf aan boord van een haringlogger aan de gevolgen van buikvliesontsteking.
De haringvangst van de Huizer vissers speelde zich af binnen op de Zuiderzee. De op de Zuiderzee gevangen haring werd nooit gekaakt, maar alleen verwerkt tot bokking en panharing (=gebakken haring). Deze Zuiderzeeharing was een apart haringras die na de afsluiting is verdwenen. Met zijn 17 grote bokkingrokerijen en groot aantal handelsfirma's nam Huizen tot 1921 een zeer belangrijke positie in Nederland in bij de handel in bokking. Tot die tijd werd door Huizer hangebazen de prijs van de Zuiderzeeharing bepaald. Voor gekaakte haring en steurharing was Vlaardingen de aanvoerhaven in Nederland.
Zeillogger MA 100
Op 12 mei 1883 wordt in Vlaardingen de zeillogger VL 100 'Minerva' te water gelaten. De logger was voor eigen rekening gebouwd door de werfbaas Joost Pot. Het schip werd op 6 juni 1883 nieuw uitgehaald door schipper Jac. van Dorp DZ. In januari 1916 werd de VL 100 voor fl. 11.350 verkocht aan reder A.L. Poortman uit Maassluis. Deze doopte de schuit om naar MA 100 'Holland X'. Het jaar daarop werd het schip met een winst van fl. 685 weer verkocht aan
Haringlogger MA 172 uit Maassluis (particuliere coll.)
reder H.J. van Rossen uit Maassluis. Voor zijn rekening en risico heeft het schip daarna nog drie jaar gevaren tot de fatale stranding. Het gerucht gaat dat de MA 100 een zogenaamde 'wegbrenger' was. Een schuit die door een reder alleen uitgereed werd voor de opbrengst van de verzekeringspenningen bij een scheepsramp. De hoge leeftijd van de schuit weerlegt dit gerucht niet.
Terugreis
Nadat de zeillogger MA 100 'Hendrik' op de Noordzee, ten zuidoosten van Flamboroughhead voor de kust van Yorkshire, op zijn tweede seizoensreis de haringvangst met redelijk succes
had uitgeoefend, aanvaardde de MAI 00 op 19 september 1919 in zeer buiig weer de thuisreis naar Maassluis. De totale vangst was veertien last haring, dat zijn 238 vaatjes met haring. De bemanning was blij dat de reis erop zat en verheugde zich op het weerzien met hun gezin. Om kwart voor twaalf 's nachts peilde men het licht van Scheveningen. Daarna kreeg men de lichten van de vuurtoren van Hoek van Holland in zicht. Om halftwee in de nacht dacht de schipper aan de zee te horen, dat hij dicht bij de kust was. Kort daarop stootte met gehesen zeilen de schuit met het achterschip op een zandbank en strandde op de kust voor 's Gravendeel.
Door het lopende tij kwam de schuit steeds vaster te zitten. Door de kolkende branding kon de bemanning niet meteen het schip verlaten, het was veiliger om aan boord te blijven. Na een zeer benauwde nacht kon de opgeluchte bemanning op eigen gelegenheid weer op de vaste wal komen. Na het daglicht werd gewacht op laag water, een van de jongsten uit Hilversum is daarna met een lijn om zijn middel naar de wal gezwommen. Nadat de lijn vastgezet was, kon ook de rest van de bemanning naar het strand waden. Zoveel mogelijk werd hierbij door hen getracht hun persoonlijke bezittingen op het lijf te binden om ze mee te kunnen nemen. De reder zorgde namelijk alleen voor bedstro. De tijk en een deken waren persoonlijk bezit. Verder hadden ze in een zelfgemaakt houten kistje nog wat pruimtabak, snoepgoed, scheerzeep e.d. van huis meegenomen. Door het slechte weer en de harde wind was er geen mogelijkheid de zeilen te strijken, zoals de foto laat zien. Een klein gedeelte van de lading, te weten-plechts 5 van de 238 kantjes, werd nog geborgen door de firma L. Smit & Co. Het schip werd uit elkaar geslagen door de beukende golven en is totaal verloren gegaan.
Na verhoor van de bemanning oordeelde de Raad voor de Scheepvaart dat de schipper een navigatiefout had gemaakt. Door de bui en het lopende tij was het schip daarop aan lager wal geraakt en gestrand op een zandbank voor de kust. Als straf werd de schipper voor vier maanden de bevoegdheid ontnomen om als schipper of stuurman te varen. Vermoedelijk zal hij sindsdien nooit meer als schipper gevaren hebben. De haringrederijen voerden een keihard personeelsbeleid en alleen een schipper die met haring thuiskwam was veilig van zijn baan. Laat staan een schipper die zijn schuit verloren was.
/
Opvarenden
Van sommige Huizer opvarenden weten we iets meer:
C. Bunschoten is Cornelis Bunschoten (Cees van Pietjen), geboren 5 september 1872. Cees was getrouwd, had vijf kinderen en kwam later in een bejaardentehuis in Aalsmeer terecht.
D. Westland (Dirk van Lansien) is vermoedelijk Hendrik Lamsbertz Westland, geboren 19 mei 1886. Dirk was een zwager van Jan Honing.
• N. Honing moet Nanning Honing zijn, geboren op 22 augustus 1867. Nanning was later nog hondenslager op de bovenverdieping van de Oude Kerk.
• H. I-ioning is waarschijnlijk Huibert Honing ('n de Klonter), geboren 6 juni 1872.
G. Veerman is Gerrit Veerman (vermoedelijk eentje van de Koggen)
Jan Honing
Van een van de opvarenden weten we zelfs veel meer, namelijk van Jan Honing. Hij was geboren op 23 november 1874 en is overleden op 13 januari 1969. Hij was getrouwd met Jannetje Bunschoten (1875-1929) en ze hadden vijf zonen: Jan, Dirk, Rijk, Jaap en Piet Honing. Jan Honing had al vanaf zijn veertiende jaar verkering met Jannetje, door bloedvergiftiging kwam zij op de jonge leeftijd van 54 jaar te overlijden. Volgens overlevering stamde Jan Honing af van Jan Jansz Honinch, geboren in Ransdorp in 1685. Onze Jan Honing stond in het dorp beter bekend Jan en Jannetje Honing (coll. Familie P. Schaap) onder zijn bijnaam Jan Steurtje. Tot zijn overlijden heeft hij ingewoond bij zijn zoon Rijk in diens woning aan de Plaveenseweg. Na het overlijden van zijn vrouw was hij liefdevol opgenomen in dit gezin. Na de stranding van de MA 100 is Jan nooit meer gaan vissen op de Noordzee, hij werd visventer in Amsterdam. Met de kruiwagen trok hij dagelijks naar Amsterdam en omgeving. Later had hij een viskraam op de markt in Hilversum.
Tot op zeer hoge leeftijd bleef hij geïnteresseerd in de visserij en ging iedere winter, zodra het ijs het toeliet, spieringvissen op zee. Tijdens een van deze tochten heeft Jan Honing onder het ijs het verdronken lichaam van een visserszoon uit Nijkerk ontdekt. Deze jongen zou op de werf van Joost Kok geld komen betalen en is tijdens zijn schaatstocht in een wak geschoten. Op de spieringslee is het stijf bevroren lichaam door Jan naar de haven van Huizen gebracht. Het lichaam is op het visserskerkhof van Huizen begraven.
Een andere zoon was Piet Honing, beter bekend als Piet de Slager van de Magdaleenweg. Een derde zoon, Jaap Honing, was een bekend vrijwilliger van het eerste uur van voetbalclub s.v. Huizen. Het verhaal van de stranding heeft Jan Honing tijdens zijn leven talloze malen verteld aan familie en bekenden.
Bronnen en literatuur:
Schaap-Honing, Gerrie. mondelinge mededelingen, Huizen 2002
Honing, Fred, schriftelijke mededelingen, Zeeuws Vlaanderen 2001
• Zuydgeest, M.J. en Borsboom J. 'Vol en Zoet. Een geschiedenis in woord en beeld van de Nederlandse Noordzeevisserij tussen f900 en f975', Zaltbommel 1991
Veer, Arie van der, e.a.: 'Het zilver van de zee. Logboek van de Nederlandse zee visserij', Amsterdam 1984
• Jaarverslag Visscherij Inspectie van 1919
Wiersma, Piet. Genealogisch archief, Hilversum 2001