16e jaargang nr. 4, december 1995 Aan de leden, Met dit laatste nummer van 1995 sluiten we een jaar af, waarin een belangrijke gebeurtenis voor de Historische Kring Huizen was de opening van het Huizer Museum en dus ook, na bijna 16 jaar, onze eigen archiefruimte. Graag vermelden wij nogmaals dat het archief iedere maandagavond behalve de tweede maandag van de maand - open is van 20.00 tot 22.00 uur. Er wordt hard gewerkt aan het toegankelijk maken van het archiefmateriaal. Dit is van velerlei aard en soort, zoals ook moge blijken uit de lijst van recente schenkingen op blz. 2 van dit blad. Wij zijn de schenkers bijzonder erkentelijk hiervoor. Het is de bedoeling om regelmatig in het Berichtenblad aandacht te besteden aan materiaal uit ons archief. Het nieuwe jaar willen wij al meteen goed beginnen en wij nodigen u dan ook met genoegen uit voor een lezing met dia's getiteld 2000 JAAR GLAS door Drs. A. Peddemors uit Zoeterwoude (ZH). Datum: 9 januari 1996 Plaats: De Boerderij, Hellingstraat 9, Huizen. Tijd: 20.00 uur. Toegang gratis voor leden; niet-leden betalen fl. 5,-. Voor diegenen die zich op deze avond opgeven als nieuw lid is de toegang eveneens gratis. C) Noteert u ook vast de datum voor onze jaarvergadering: dinsdag 26 maart 1996. Wij wensen alle leden en belangstellenden een goede jaarwisseling en een voorspoedig 1996 toe. Graag tot ziens op onze ledenavonden en/of in het archief! Namens het Bestuur van de Historische Kring Huizen, A. Kruijning-Teeuwissen waarnemend voorzitter -2Bestuur Historische Kring Huizen voorzitter: vacature waarnemend voorzitter: Mw. A. Kruijning-Teeuwissen Driftweg 151, 1272 AC Huizen, tel. 52 54776 vice-voorzitter: waarnemend secretaris/ Ing. W.H.H. Groothoff Gooierserf 204, 1276 KZ Huizen, tel. 52 51540 penningmeester: Drs. C. Kruijmer Botterstraat 7a, 1271 XL Huizen, tel. 52 51713 bestuurslid: H. van der Hulst Wagenweg 4, 1276 XW Huizen, tel. 52 51922 bestuurslid: Mw. T. Kruijmer-Vos Botterstraat 7a, 1271 XL Huizen, tel. 52 51713 arch ivaris: M.P. Rooth Punter 13, 1276 CX Huizen, tel. 52 64535 ledenadministratie: Mw. T. Rooth-Piëst Punter 13, 1276 CX Huizen, tel. 52 64535 Klederdrachtgroep: Mw. J. W. van Geenen-van den Berg Lijzij 109, 1276 GK Huizen, tel. 52 52807 Redactie Berichtenblad: Mw. G.E.E. van Noppen Brede Englaan 12, 1272 GS Huizen, tel. 52 53783 ARCHIEF: Achterbaan 82, 1271 TZ Huizen, tel. (035) 52 50223 Geopend iedere maandagavond behalve de tweede maandag van de maand. Geheel of gedeeltelijk overnemen van artikelen slechts toegestaan met uitdrukkelijke bronvermelding en na schriftelijke toestemming. SCHENKINGEN 1995 l . Bij de opening van het archief van de Historische Kring op 2 mei 1995 van de heer K. Wouda twee luchtfoto's, eén van Huizen en eén van de haven van Huizen uit 1933. 2. Op II september van de heer G. van der Hulst twee stoomstrijkbouten met slang en treefjes. 3. Op 13 november van de heer A.N.J. Scheer een scriptie "Een stukje doopsgezinde kerkhistorie van Huizen (1675-1695)". 4. Op 13 november uit de nalatenschap van mevrouw G. van As (vroegere mutsenstrijkster uit de Schipperstraat) een kalender uit 1923; een krant uit 1932; acht tijdschriften, vijf boeken en elf foto's over/van het Oranjehuis uit ± 1934 - 1937. 5. Op 18 november van de 90-jarige Rabobank Huizen een Huizer verjaardagskalender. 6. Op 20 november van de heer J.H. Breukelaar de rijksmonumentenlijst + de gemeentelijke monumentenlijst (MIP) + beschrijvingen van de panden op de MIP-Iijst. Verder een map aantekeningen over de familie Vos (1675 - 1908), uitgezocht en opgeschreven door meester Kuijsten. Tenslotte zijn archief met Huizer familie-advertenties (± 1985 - 1995). 7. Op 27 november van Freek Rebel zijn werkstuk over Huizen voor zijn tentamen geschiedenis 4 MAVO. 8. Op I I december van het Huizer Museum een foto op A2-formaat met alle leden van de muziekvereniging "Prinses Irene" ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan in 1995. Op 14 november 1995 hield mevrouw A. Nieuwenburg-Bron uit Hilversum een boeiende lezing met dia's over "Ivoor wat deed men ermee?". Hieronder volgt haar artikel met de weerslag van de lezing. IVOOR EN WAT MEN ERMEE DEED Als we nu over ivoor spreken, denken we alleen aan de slagtanden van een olifant, doordat de media daar uitgebreid aandacht aan besteden. Over het olifantprobleem kan men uren discusiëren. Men vergeet nu, dat er meer dieren zijn die ivoor leveren, vooral leverden, èn dat ivoor soms gewoon van levensbelang was. Daarover gaat dit artikel. Dieren, waarvan de tanden het sterke materiaal "ivoor" leverden voor het maken van gebruiks- en siervoorwerpen zijn: zeekoe, zwijn, narval, nijlpaard, walrus, potvis, mammoet en olifant; soms ook beer. De volgorde geeft de belangrijkheid aan: van minder naar meer gebruik. De zeekoe leeft nog steeds in water aan zeekusten en riviermonden. Het zijn "grazers". De rivieren uitmondend in de Saragossazee zijn onbevaarbaar geworden door plantengroei, maar men heeft hoop, dat de zeekoe dit probleem oplost. De tanden in de bovenkaak zijn dun en ongeveer 15 cm lang. Het enige gebruiksvoorwerp van zeekoe-ivoor dat ik ken is een sigarettenpijpje, dat in Indonesië vroeger als chic gold. Het zwijn komt heel verspreid voor, heeft altijd wel grote hoektanden, maar van het wrattenzwijn (voorkomend in Afrika) is het ivoor zo dik en stevig dat het veelvuldig gebruikt is als handgreep van een wandelstok, grondstof voor sieraden, en in Japan voor netsuké's. De narval is een walvis (heeft wel de vorm van een vis, maar het is een zoogdier). Bij de man is de linker hoektand uitgegroeid tot de lengte van een mens. Die tand groeit door de bovenlip! Het dier leeft in het Poolgebied. Met die tand wroet hij platvissen en schelpen los uit de bodem. Mij is het een raadsel hoe hij die dan eet. De tand is getordeerd en hol en heeft daardoor in hoofdzaak een waarde als curiositeit. De Japanner maakt er netsuké's en ringen van. In een museum zag ik er een spinsteentje van. Het nijlpaard leeft in Afrika in moerasbossen. De hoek- en snijtanden leveren ivoor, dat zo hard is dat er, tegen metaal geslagen, vonken afvliegen. Hardheid wil zeggen: een dichte structuur en dat wil weer zeggen dat de tand geen kleur van de omgeving aanneemt. Daardoor was het uitermate geschikt voor het maken van een kunstgebit. Zo'n gebit was dan een plak, waarin gleuven de tanden aangaven (zie foto). Dit was natuurlijk vreeslijk zwaar en vermoedelijk (zeker als bovengebit) niet geschikt voor dagelijks gebruik. Dat er ook netsuké's van gemaakt zijn is begrijpelijk. Vooral Londen heeft omstreeks 1750 een belangrijke handel gehad in allerlei soorten Ivoor. 17e eeuws kunstgebit van nij lpaardivoor uit Amsterdam Foto: A . Nieuwenburg—Bron De walrus leeft in de Poolstreken. De hoektanden zijn bij de man uitgegroeid tot ongeveer 60 cm. Bij de vrouw zijn ze 45 cm lang. Omdat er in de koude gebieden geen boom groeit, leverden deze tanden het materiaal voor gebruiksvoorwerpen voor de daar levende mensen. De Eskimo's waren heel zuinig met hun materiaal. Heel sprekend is het hier volgend gedicht. Vriend, vrees de dood niet: uit jouw leven wordt mijn leven, uit jouw bloed mijn bloed geboren. Je traan behoef ik, je tranen, je olie, je tanden, je gebeente en de zachte streling van je huid. Vriend vrees de dood niet: mijn harpoen is scherp, mijn hand betrouwbaar. Nooit heb ik een doel gemist. Jij, deel van mijzelf, mijn andere, mijn betere ik. Daarom dood ik je, vriend, zeehond. Ik dood je, ik heb je lief. Al duizenden jaren geleden maakten Eskimo's o.a. harpoenpunten en kammen van walrusivoor. Later was het ook materiaal voor walvisvaarders, die er presentjes voor vrouw of geliefde van maakten. Een fraai voorbeeld is de versierde versteviging van een corset. Even iets leuks: de oogharen van de walrus werden als tandestoker gebruikt. De Russen hebben indeltijd een ware slachting aangericht onder deze dieren; het eiland Spitsbergen is jarenlang een waar knekelveld geweest. Alleen de tanden werden meegenomen. Dit is een harde tegenstelling met de waardering die de Eskimo voor zijn vangst had. De potvis, weer een wal"vis", leeft in diepe tropische en subtropische wateren. Hij heeft in iedere onderkaakhelft ongeveer 25 scherpe tanden, die sluiten in kuilen van de bovenkaak. De functie hiervan is het grijpen van de inktvis die hun hoofdzakelijkste voedsel is. De potvis werd gevangen om zijn olie en vlees. Vooral de olie uit de kop, het walschot, is belangrijk: het is buitengewoon geschikt voor het smeren van instrumenten. Het waren de walvisvaarders, die als bijproduct de potvis vingen. Het grote werk was de walvisvangst, indertijd nodig om het olietekort (ontstaan door bevolkingsgroei) op te lossen. Bekend is het scrimshawwerk op potvistanden. Het scheepsvolk was hierin zo bedreven, dat ze voor hun werkstukken vaak meer geld kregen dan ze als gage ontvingen en dan was het enthousiasme voor het vuilere werk aan boord van een walvisvaarder wel eens te gering. Daarom is er een verbod gekomen voor zowel hoger als lager personeel zich met scrimshaw bezig te houden aan boord. De mammoet leefde 40 000 jaar geleden en is circa 30 000 jaar daarna uitgestorven, mede door toedoen van de mens. Er zijn 3 soorten belangrijk geweest. Eén SOOIt die in warmere streken leefde, één uit de steppengebieden en dan de wolharige uit de zeer koude streken. Deze laatste heeft door een nog mysterieuze gebeurtenis duizenden jaren onder een ijslaag gelegen. De wolharige mammoet is ongeveer 3 m hoog, heeft kleine oren (met het oog op de kou), lange haren over een deklaag van kort haar, achter op de kop een vetbult voor schaarse tijden en 2 lange gebogen slagtanden, waarmee hij de sneeuw- en ijslaag van de bodem schoof. Daaronder vond hij dan het voedsel. In iedere kaakhelft zat één kies, die hij 6 keer "wisselde". Was er geen nieuwe kies meer, dan was dat het eind van zijn bestaalv, althans als hij voordien niet door jagers in een valkuil was gelokt en met stenen en wapens gedood. In het zo koude leefgebied groeiden geen bomen. Wèl leefden er mensen, die op mammoets jaagden: ze hadden het vlees nodig voor voedsel, de huid om er kleding en hutten van te maken, de botten als brand- en bouwstof en de tanden om er bijvoorbeeld harpoenpunten, messen en hutonderdelen van te maken. Aandoenlijk vind ik, dat men in deze moeilijke omstandigheden nog gelegenheid had "kunstwerken" te maken. In het boek "30 000 jaar kunst" vindt men een aantal afbeeldingen van voorwerpen van nnanunoetivoor. Een dia bij de lezing toonde een 5 cm groot mammoetje van 30 000 jaar geleden. De jacht moet wel rigoreus geweest zijn: men heeft hutten opgegraven waarvoor "onderdelen" van 95 mammoets gebruikt waren. Vooral door opgravingen in Tsjechië en Slowakije hebben we veel gegevens over mammoets gekregen. Later is het ivoor uitgevoerd naar Japan, waar er de oudste kunstvoorwerpen van zijn gemaakt. Nu er een verbod is voor het verwerken van olifantsivoor zoekt men natuurlijk vervangers. Eén hiervan is mammoetivoor dat men met moderne hulpmiddelen uit de grond van Siberië haalt. Verder schijnen er meer vindplaatsen te zijn maar de exploitatie is nog te kostbaar. De olifant leeft in Afrika en Azië. Bij de Afrikaanse olifanten hebben zowel de stier als de koe slagtanden, bij de Aziatische alleen de stier, en de olifant op Sri Lanka is slagtandloos. De olifantstand is samengesteld uit buisjes, die gevuld zijn met iets olieachtigs. De buitenkant is een hardere emaillaag. Een lengtedoorsnee vertoont dan lijnen, de dwarsdoorsnee toont kransen van vierkantjes. Dit is het duidelijkste verschil tussen been en ivoor: been geeft bij zowel dwarsals lengtedoorsnee een effen beeld. Het oude been toont vaak donkere streepjes: dit zijn de poriën, die in het drogere been zo ruim zijn geworden dat er vuil in komt door het veelvuldig gebruik. In het oude Afrika had ivoor geen geldswaarde, het was hoogstens een statussymbool: een vooraanstaand mens had een hek van slagtanden. Voor de Romeinen en Grieken was het een dusdanig kostbaar materiaal, dat er alleen belangrijke voorwerpen van gemaakt werden. Bij voorbeeld voor de godenverering. Het is dan ook begrijpelijk, dat een overwonnen volk slagtanden als schatting bij de overwinnaar moest inleveren. Hiervan zag u een reliëf. Later ontstaat er ivoorhandel tussen Afrika en Europa vanaf de Ivoorkust veelal naar Dieppe in Frankrijk. De Fransen, die door de handel met China bekend waren met de Chinese ivoorsnijkunst, hebben hierna zelf een belangrijke ivoorcultuur gehad. We komen dan ook voorwerpen tegen, zoals de bewerkte ballen binnen ballen, die veel doen denken aan het Chinese werk. Wel goed om te weten, dat ivoor voor China een kostbare stof was. Men kocht goedkoop en slecht ivoor voor de uitvoer. Deze voorwerpen werden dan vaak geverfd. In Frankrijk ontstonden centra van ivoorbewerkers. Eèn ewan was Dieppe, waar in het kasteelmuseum veel bewaard gebleven ivoorwerk te zien is. Er wordt nog ivoor bewerkt. Toen in de Napoleontische oorlogen Fransen als krijgsgevangenen in Engeland in meer of minder slechte kampen waren ondergebracht, hebben degenen die met ivoorsnijden bekend waren veel schitterende voorwerpen gemaakt, maar nu van de botten die na de maaltijd overbleven. Zij kregen de kans deze objecten te verkopen, waardoor van dit werk veel in Engeland is gebleven. Het museum in Peterborough heeft een uitgebreide collectie. Voor heel Europa werd ivoor eerst in hoofdzaak voor kerkelijke kunst benut. Later werd het zo'n gewone grondstof, dat de meeste kammen die in opgravingen tevoorschijn komen van ivoor gemaakt zijn; been is voor kammen een te breekbaar materiaal. Ivoren sieraden, waaiers, allerhande doosjes, naaigerei, beeldjes komen we overal tegen. Zo ook onderdelen van muziekinstrumenten, bij voorbeeld toetsen van de piano.... Hoe dan ook, het was een gewone grondstof. Dat dit het voortbestaan van de olifant bedreigt, is te begrijpen. Dat men er wat aan doet ook. Over de manier waarop kan men uren, zo niet avonden, discussiëren. Dat middelen gezocht worden om ivoor te vervangen is te verwachten. Voor pianotoetsen hebben de Japanners een goed "slipvrij" materiaal gemaakt, waarin o.a. eierschalen verwerkt worden. Celluloid is al een vervanger uit het laatst van de 19e eeuw. Dit materiaal is echter heel brandbaar; celluloid sieraden werden verkocht met een bijsluiter, waarop vermeld werd niet in de buurt van een brandende kaars te komen met het oog op brandgevaar. Ivoor met lengtestrepen werd vaak nagemaakt door celluloid met strepen. Men heeft met ivoor te doen, als het voorwerp 90 graden gedraaid geen strepen meer vertoont. Bij celluloid blijven bij draaiïng de strepen zichtbaar. Het verschil tussen been en ivoor is vaak nauwlijks te zien; hoe vaak wordt niet heel fijn beensnijwerk betiteld als ivoorwerk en hoe vaak zal een leek niet ivoor betalen en beenwerk krijgen. Dan is er nog de ivoornoot, een palmpit uit Mexico. Heel geschikt voor kleine voorwerpen. Er was in Veendam tot 1952 een knopenfabriek die ivoornoten verwerkte. Nu zoekt men mogelijkheden om mammoet uit bevroren grond te krijgen en boven water voor de kust van Mexico, Nog enige opmerkingen over het gebruik van ivoor: ivoor wordt geel in het donker, wit als het in het licht geplaatst wordt. Ivoor moet in een lauw sopje worden schoongemaakt en daarna langzaam gedroogd. Temperatuurwisseling moet altijd worden voorkomen. In een doos, waarin billiardballen werden geleverd stond de volgende tekst: Ivoren billiardballen moeten, bijzonder in de wintermaanden, uiterst voorzichtig worden behandeld en niet blootgesteld worden aan snelle temperatuurwisselingen, aangezien het ontstaan van scheurtjes het gevolg daarvan is..... Het aanstonds openen van zendingen, die in koude zijn geweest, in een verwarmd lokaal kunnen oorzaken zijn van scheurtjes. Eenige garantie op ivoren ballen kan niet gegeven worden. Ivoor blijft een boeiende materie! A. Nieuwenburg-Bron december 1995 Billiardballen Foto: A. Nieuwenburg—Bron In het vorige nummer van dit blad heeft u de brochure "Het Zuiderzeedrama" uit 1929 aangetroffen, geschreven door de heer E. den Herder uit Harderwijk. Daarin verdedigde de heer den Herder zijn visie, dat de Zuiderzee nooit zou mogen worden afgesloten. In het kader van deze problematiek (en vooral ook met het oog op de periode, nl. de eerste 30 jaar van deze eeuw, die ook voor Huizen ingrijpende veranderingen in petto had), vervolgen wij met (gedeeltelijke) overneming van het artikel "Omscholing van vissers in Huizen" van mevrouw A.E. van der Hulst in het Huizen-nummer van Tussen Vecht en Eem (13e jaargang, nr. 2, mei 1995). OMSCHOLING VAN VISSERS IN HUIZEN A.E. van der Hulst In dit artikel wordt het beleid van de gemeente en de rijksoverheid (de Zuiderzeesteunwet) op het gebied van omscholing van vissers en personeel van de nevenbedrijven beschreven. Het is gedeeltelijk gebaseerd op de uitgave "Help ons het hoofd boven water houden. De visserij in Huizen gedurende de eerste drie decennia van de twintigste eeuw." [l] De kern van dit boek was, waarom de visserij in Huizen zo snel had kunnen verdwijnen en waarom de daaraan voorafgaande achteruitgang al zolang voor de wet tot afsluiting en gedeeltelijke droogmaking van de Zuiderzee begonnen was. Hieruit kwam de vraag voort wat de gemeente Huizen en de rijksoverheid deden voor de vissers en het personeel van de nevenbedrijven (bijvoorbeeld visventers en mensen die in de rokerijen werkten) na het besluit in 1918 dat de Zuiderzee afgesloten zou worden. Het beleid van de gemeente "Reeds zes jaar geleden werd de 'We/ lo/ afsluiting en drooglegging' aangencmnen en nog steeds is aan het artikel dat dwingend de indiening der wet voor de economische verzorging der Zuiderzeebevolking voorschrijft, geen uitvoering gegeven!" schreef het Nieuwsblad voor Huizen in augustus 1924 [2]. Met het genoemde artikel werd artikel 3 van de wet van 1918 op de afsluiting en gedeeltelijke droogmaking van de Zuiderzee (de Zuiderzeewet) bedoeld. Daarin stond dat "bij de M'et worden geregeld en vastgesteld de maatregelen ter tegemoetkoming aan de Zuiderzeevisschersbevolking en andere personen, li'egens schade, welke de afsluiting hun mocht berokkenen. " [3]. Pas in 1925 werd dit geregeld door de Zuiderzeesteunwet; deze trad echter pas in werking op 17 december 1927. Geen wonder dat de bevolking van de plaatsen langs de Zuiderzee aan het begin van de jaren twintig ongeduldig werd en niet wist waar ze aan toe was en zich afvroeg of die wet er ooit wel zou komen. In Huizen werd al vÔÔr 1927 het nodige voor werkloze vissers gedaan. Al ruim voor de wet tot afsluiting en drooglegging van kracht werd, ging het niet goed met de Huizer visserij. De oorzaken waren de slechte vangsten en daardoor verminderde opbrengsten. De Eerste Wereldoorlog zorgde nog voor een tijdelijke opleving van deze beroepsgroep in Huizen. Uiteindelijk was dit uitstel van executie. In 1919 zette het begin van het definitieve einde in. De visprijzen daalden, de export naar Duitsland kwam stil te liggen en de prijzen van het materiaal waren hoog. De afvloeiing van vissers in de periode 1920-1930 was voor een deel te wijten aan de slechte opbrengsten van de visserij. De gevolgen van de aanleg van de Afsluitdijk dienden zich al in het begin van de jaren twintig aan. De gemeente Huizen was, gezien de slechte toestand van de visserij, eigenlijk wel genoodzaakt wat te doen voor de vissers, voordat de Zuiderzeesteunwet er was. De steunverlening aan werklozen, waaronder natuurlijk ook vissers en personeel van de nevenbedrijven bestond al langer. In Huizen werden werklozen door de Hervormde en Gereformeerde diaconie, en het Burgerlijk Armbestuur bedeeld. Dit was voor de vissers vooral 's winters belangrijk want dan lag het vissersbedrijf nagenoeg stil. In 1914 werd een steuncomité opgericht. Het doel van dit comité was steun te verlenen en werk te verschaffen aan werkloze vissers en arbeiders. In 1914 bestond dat werk hoofdzakelijk uit het verharden van wegen en het aanleggen van fietspaden. Na enige jaren niet gefunctioneerd te hebben, nam het steuncomité in 1918 zijn werk weer op. In december 1918 stelde burgemeester Ten Raa een commissie voor de werkverschaffing in. Deze had tot taak het steuncomité te adviseren, maar na enige moeilijkheden, over onder andere de geheimhouding van de vergaderingen, verdween het comité en werd het werk overgenomen door de Commissie voor Werkverschaffing. Het steuncomité en later de Commissie voor Werkverschaffing boden werk en geldelijke steun aan alle werklozen. Door de plannen voor de afsluiting van de Zuiderzee was de gemeente Huizen echter van mening dat er voor jonge vissers iets meer gedaan moest worden dan alleen steun en werkverschaffing. Men wachtte hiermee niet op de Zuiderzeesteunwet, vooral ook niet omdat het niet duidelijk was wanneer die er zou komen. Vanuit de Commissie voor Werkverschaffing werd de Sub-commissie voor Werkverschaffing opgericht. Onder het kopje 'Van visscherij naar bouwvakken!' schreef het Nieuwsblad voor Huizen dat "de commissie alhier, die de werkverschaffing en de steunregelingszaken behandelt, het initiatief (heeft) genomen deze zaken tevens dienstbaar te maken aan beroepswijziging van jonge vissers. " [4] Aan jonge vissers tot vijfendertig jaar werden door de sub-commissie briefjes gestuurd met de mededeling dat hun de mogelijkheid werd geboden zich tot een ander vak te laten opleiden onder waarborg van voldoende loon. Men werd er op gewezen dat men deze mogelijkheid als het enigszins mogelijk was, moest aangrijpenomdat de visserij in de toekomst niet lonend meer zou zijn. De vissers werden uitgenodigd voor een bijeenkomst van de sub-commissie. Een jongen schreef dat hij wel graag een ander vak wilde leren, maar "mijn vader kan niet buiten mij om, daarom zie ik maar van u verzoek af" [5] Door de sub-commissie werd gedacht aan vakken als metselaar, timmerman, schilder, elektricien en loodgieter. De jongens kozen meestal ook voor vakken in deze richtingen. De Zuiderzeesteunwet Toen in 1927 de Zuiderzeesteunwet in werking trad, was er dus al een bepaalde traditie in omscholing. De Zuiderzeesteunwet bood namelijk net als de sub-commissie de mogelijkheid om te scholen, men kon een tegemoetkoming in de kosten van een opleiding krijgen. Dat was niet het enige, het was ook mogelijk een geldelijke tegemoetkoming aan te vragen, hulp te krijgen bij het zoeken naar werk buiten de visserij of krediet aan te vragen voor reorganisatie of voor een nieuw bedrijf. Omscholing was echter voor Huizen een van de belangrijkste mogelijkheden die de Zuiderzeesteunwet bood, misschien wel omdat men dit door het werk van de sub-commissie al kende. De uitvoering van de Zuiderzeesteunwet kwam in handen van de Generale Commissie Zuiderzeesteunwet, bijgestaan door plaatselijke adviescommissies. In de Generale Commissie hadden slechts twee vissers zitting. Bij Koninklijk Besluit werd in juni 1932 de Generale Commissie gewijzigd in een adviserend college en werd de Rijksdienst ter Uitvoering van de Zuiderzeesteunwet opgericht. De plaatselijke commissies, waaronder die in Huizen, bleven bestaan. De Zuiderzeesteunwet bepaalde dat voor hulp of steunverlening in aanmerking kwamen: "Zij die op 25 juli 1918 hun hoofdiniddel van bestaan vonden in de visserij op de Zuiderzee of in een bedrijf dat op deze visserli gegrond was, zoals bijvoorbeeld vishandelaren of visrokers. Deze personen overden aangeduid met 'belanghebbende in de zin der Zuiderzeesteunwet'. Personen die gelijk waren te stellen met belanghebbenden, namelijk wedll)l'en en kinderen van belanghebbenden. " [6] Veel Huizer belanghebbenden deden een aanvraag voor tegemoetkoming in de kosten van een opleiding, soms voor zichzelf, maar meestal voor hun kinderen. De Generale Commissie informeerde bij de bedrijven waar de leerlingen hun opleiding volgden naar de vorderingen. Dit verliep niet altijd even vlot. Ondanks dat ieder bedrijf een gefrankeerde envelop kreeg, moest de Generale Commissie soms een bedrijf een aantal keren schrijven met de vraag inlichtingen te verstrekken. Ook kwam het voor dat er een reactie kwam, dat de leerling al niet meer bij het bedrijf werkte. De leerling had in zo'n geval bijvoorbeeld ontslag gekregen, omdat er niet genoeg werk te doen was. De Generale Commissie moest dan uitzoeken waar de leerling nu zijn opleiding volgdes door eerst weer naar de aanvrager te schrijven. Dit kostte natuurlijk veel tijd en moeite en was niet bevorderlijk voor de effectiviteit van de wet. Een goed voorbeeld hiervan vormt de zoon van een visventer die opgeleid wilde worden tot loodgieter bij een firma te Laren. De visventer deed de aanvraag op 4 april 1931. De Generale Commissie vroeg de baas van de firma inlichtingen over zijn leerling te verstrekken. Deze schreef daarop dat hij niets over de geschiktheid van de zoon van de visventer kon zeggen, omdat deze maar elf weken bij hem had gewerkt. Hij zou nu bij een loodgieter in Huizen werken. Het bleek dat betrokkene ook daar al weer weg was. Hij werkte inmiddels bij een Radio Electro Technisch Bureau in Huizen. Daar bleek hij nog te werken toen de Generale Commissie aan dit bedrijf om inlichtingen vroeg, maar deze baas schreef dat hij niet de bedoeling had zijn leerling op te leiden tot loodgieter, maar tot elektricien. Een jaar later bleek de jongen toch opgeleid te worden tot loodgieter bij dit bedrijf in Huizen. [7] De belanghebbende motiveerde zijn aanvraag vaak met de opmerking dat wanneer de omstandigheden normaal zouden zijn gebleven, dat wil zeggen dat de Zuiderzee niet zou worden afgesloten, de zoon het beroep van zijn vader zou zijn gaan uitoefenen. Maar "in verband met de onzekere toekomst is zulks evenwel niet aan te bevelen" schreef een visventer. [8] Conclusie De achteruitgang in de visserij in Huizen had niet alleen met de afsluiting van de Zuiderzee te maken. De visserij was al vanaf het begin van deze eeuw geen goede bron van inkomsten meer. De vissers werden regelmatig geldelijk ondersteund of konden bij de werkverschaffing werken. Door het vroegtijdig beginnen met omscholing door de gemeente werd de achteruitgang van de visserij in Huizen versneld. In de jaren 1920 1930 liep het aantal vissers terug met 56,6%. Dit percentage was het hoogste van alle vissersplaatsen langs de Zuiderzee. [9] Het beleid van de gemeente was erop gericht om, wanneer de visserij in Huizen in de toekomst niet meer van belang zou zijn, de vissers al opgeleid te hebben tot andere beroepen zodat de gemeente Huizen dus minder werkloze vissers zou hoeven ondersteunen. Waarschijnlijk werd er veel gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot omscholing met behulp van de Zuiderzeesteunwet, omdat dit al bekend was door het werk van de Sub-commissie voor Werkverschaffing. Ook de opleiding die men volgde via de Zuiderzeesteunwet was in de lijn van de gemeente en omvatte ongeveer dezelfde vakken. Dit waren dus vooral vakken in de bouw- en technische richtingen. In deze richting was ook nog wel werk te vinden. In de jaren twintig werd het Gooi door Amsterdammers ontdekt als woongebied, waardoor er veel werk in de bouwvak was. Ook de aanwezigheid van een ambachtstekenschool bevorderde de omscholing in de bouw- en technische richting. Daarnaast bestaat de indruk, dat men vaak koos wat anderen die men kende ook al gekozen hadden. De rijksoverheid was eigenlijk te laat met de Zuiderzeesteunwet voor Huizen. Het ging vÔÔr 1927 al slecht met de visserij. De gemeente Huizen moest dus wel eerder voor een oplossing zorgen, ook al omdat men niet wist hoe lang het nog zou duren voordat het Rijk met regelingen voor de vissers en het personeel van de nevenbedrijven zou komen. NOTEN [l] A.E. van der Hulst - Help ons het hoofd boven water houden. De visserij in Huizen gedurende de eerste drie decennia van de twintigste eeuw. Lelystad (1994). [2] Nieuwsblad voor Huizen, 20 augustus 1924. [3] A. Schaper De IJsselmeervisserij. Publikaties van de Stichting voor het Bevolkingsonderzoek in de drooggelegde Zuiderzeepolders. Amsterdam (1 962), p. 57. [4] Nieuwsblad voor Huizen, 15 januari 1921. [5] Gemeentearchief Huizen, Sub-commissie voor Werkverschaffing, een jonge visser aan de sub-commissie, 15 januari 1921. Nr. 1650. [6] Idem als [3], p. 58. [7] Sociaal Historisch Centrum voor Flevoland, Lelystad. Archief van de Rijksdienst ter uitvoering van de Zuiderzeesteunwet, dossier 551 1. [81 Idem als [91 Idem als [3], p. 28. N.B. Het boekje genoemd onder [l] is te verkrijgen bij boekhandel de Groot in Huizen en bij het Sociaal Historisch Centrum voor Flevoland te Lelystad. Hieronder gaan we verder met het derde en laatste gedeelte van de herinneringen van de heer T. Kos en wel het gedeelte FAMILIEVERHALEN. Ooitjen en Grôvader De heer Kos (1897-1973) schrijft eind zestiger/begin zeventiger jaren en kijkt terug op Zijn jeugd in Huizen. Zoals in het gezin van mijn overgrootvader de vrouw domineerde, bij mijn grootouders was dat ook in sterke mate het geval. Vooral op oudere leeftijd had grootvader daar genoegen mee genomen en berustte hij in de toestand, want ondanks haar bazige natuur, had zijn vrouw ook zeer goede eigenschappen: zij was een keurige huisvrouw, was altijd netjes gekleed, voortdurend bezig en steunde met gulle hand arme mensen. Ook haar kleinkinderen profiteerden van haar vrijgevigheid, vooral op verjaardagen en andere feestdagen. Lief was zij echter niet in de omgang. Op scherpe toon werden wij dikwijls terecht gewezen, zodat wij als kleinkinderen beslist bang voor haar waren. Hard was zij niet alleen voor anderen, maar ook voor zichzelf. Tegen Kerstmis mocht pas de kachel gezet worden. Achter de kachel stond een turfbak met een emmer water. V6ôrdat zij de turf in de kachel deed, werd deze eerst in de emmer water gedompeld, want anders brandde de turf te snel op. Het gevolg was, dat de turf in de kachel lag te smeulen en er voortdurend rook in de kamer stond. Op gure dagen in november of december, als de kachel nog niet brandde, zat Ooitjen in haar stoel bij het raam ijverig te breien. Haar voeten op een stoof, met een kooltje vuur erin en een wollen omslagdoek om haar schouders. Op tafel voor haar stond een comfoor met een koffiepot erop. Ondanks haar ontstoken winterhanden, zei ze in het beste humeur: "'k Heb hillemaal gien last van de kouwe. Ik neem een koppetje warme koffie, dan krijg je aêr bloôd!" Had zij niets omhanden, dan pakte zij haar Bijbel met Gothische letters en las daarin. Met bezoekers sprak zij over wat zij gelezen had. Zij was een gelovige vrouw, die trouw de kerkdiensten bezocht, ook bij minder goed weer. Als er winteravonddiensten waren, zag men haar voortsukkelen naar de kerk. In haar ene hand een kaarslantarentje en in de ander het koperen hengsel van een kerkstoof. Die stoof was versierd met houtsnijwerk. Zij gaf een eigen uitleg aan het Evangelie dat zij las en was niet te overtuigen van wat theologen verklaarden. Een oud gebruik in Huizen was, dat Sinterklaas op Kerstavond geschenken uitdeelde. De kleinkinderen van Ooitjen moesten dus op 24 december een mandje bij haar brengen, want op Korsavend rijdt de Sonderklaas. O wee, als wij in het mandje wat hooi voor de schimmel van de Sint hadden meegebracht. Onverbiddelijk moesten wij naar huis terug, want Ooitjen riep ons toe: 't Perd van Sonderklaas lust gien hooi. En ik wil de rommel neit in huis hemmen. 'k Ben net klèr met het werk. Haal mar bij je moeder een snie roggebrôd!" En dan slopen wij naar huis terug om het gevraagde te halen. Op de Tweede Kerstdag mochten wij het, met lekkernijen gevulde, mandje weer terug komen halen. Toen ik nog heel jong was, zo herinner ik mij, was de jongste zoon van mijn grootouders, ome Kees, nog in huis. Hij echte deugniet en zal vol kwajongensstreken. Elke maandag kwam een voddekoopman, Japie van Amerongen, naar ons dorp, al roepende: "Vodde en bene! Japie koopt alles. Japie koopt ook kleine kinderen." Voor dat magere griezelige mannetje was ik doodsbang. Maar ome Kees, de robuuste knaap, schepte er behagen in om de koopman te plagen. Als deze zijn kar een ogenblik in de steek liet om met de huisvrouwen zaken te doen, keerde ome Kees met vriendjes de handkar om, met de wielen omhoog, zodat de vel•zamelde koopwaar over de straat rolde. Het oude mannetje moest alleen maar weer alles redderen om zijn negotie in orde te brengen. En treiterend stonden de laffe knapen op een afstand Japie uit te lachen. Klagen bij mijn grootmoeder hielp niet, want ome Kees was de lieveling van Ooitjen. Hij kon bij haar geen kwaad doen. Een zelfde droevige ervaring als Japie van Amerongen had ook het flinke en knap opgroeiende nichtje van ons. Ze was op de Voorbaan door ome Kees met zijn fraaie vrienden aangerand. Verontwaardigd was het meisje naar Ooitjen gelopen om haar beklag te doen. "Meutjen, de jongens hemmen mijn op de Baan gegrepen. En Kees het mijn rokken op ebeurd en mij op mijn blôte gat esleugen." Maar het meisje kreeg de wind van voren. Ooitjen schreeuwde: "Maid, jij motten neit op strêt lopen. Jij binnen een vieze baanveger! Jouw moeder Inot je thuis houwen en an 't werk zetten. Da's beter." En zo afgeblaft keerde het nichtje naar huis terug. Grôvader was van een andere makelij dan Ooitjen: een rustige, vriendelijke man, hulpvaardig en altijd bereid om ons kinderen aan te horen en met ons een onderhoudend gesprek te beginnen. Wordt vewolgd. UIT DE OUDE DOOS Enige tijd geleden heeft de Historische Kring Huizen onderstaande foto ontvangen. Helaas is het niet meer mogelijk gebleken te achterhalen van wie de foto oorspronkelijk afkomstig is en blijven wij zitten met de volgende vragen: Ter gelegenheid waarvan is deze foto gemaakt? (Een of ander feest?) In welk jaar? Wie staan er op? Kunt u ons informatie geven, dan houden wij ons aanbevolen. Graag contact opnemen met de heer M.P. Rooth, archivaris (zie adressen op blz. 2). Bij voorbaat hartelijk dank. 16e jaargang nr. 4, december 1995