De Ratel Mei 1985

Aan de leden, Historische Kring Huizen krijgt eigen archief Medio april 1995 wordt het verzamelde materiaal van de Historische Kring overgebracht naar ons archief in het Schoutenhuis. Tot dan toe ligt het op— geslagen in het gemeentehuis van Huizen. De leden van de Historische Kring worden in de gelegenheid gesteld het archief te bezoeken. Dat hopen we kort na de officiële opening van het Schoutenhuis te doen. U zult daarover binnenkort een schrijven van ons ontvangen waarin u kunt lezen hoe . en wanneer. . Mochten er leden zijn die willen meewerken om het archief verder uit te bouwen en toegankelijk te maken, dan vernemen wij dat graag van u. U kunt bellen met de heer M. Rooth, tel. 64535. Open dag Stichting ' t Tussen Vecht en Eem ll in Huizen op 13 mei a.s. Op het moment van schrijven is het programma nog niet uit. Wij moeten u daarom voor de details verwijzen naar de plaatselijke pers tegen die tijd. Het speciale Huizen—nummer van het tijdschrift t 'Tussen Vecht en Eemn zal bij de boekhandel verkrijgbaar zijn. In memoriam M. Heijder Overrompeld door het bericht van zijn plotseling overlijden op 4 april 1995, beseffen we wat een waardevol mens van ons is heengegaan. Jarenlang is de heer Heijder niet alleen lid geweest van onze Historische Kring, maar heeft hij ons ook kennis laten maken met zijn grote hobby: onderzoek naar en schrijven over de historie. Ons blad heeft door zijn artikelen een rijkere inhoud gekregen. Zijn interesse en actieve betrokkenheid maken hern onver— getelijk en door middel van het geschrevene zal hij bij ons voortleven. Zijn laatste artikel, speciaal geschreven voor dit nummer van het Berichtenblad , vindt u op de bladzijden 4 tot en met 8. Wij zullen zijn adviezen en gesprekken missen en wensen zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen veel sterkte toe bij het dragen van dit verlies. Aartje Kruijning—Teeuwissen waarnemend voorzitter Bestuur Historische Kring Huizen Bestuur Historische Kring Huizen voorzitter: vacature waarnemend voorzitter: Mw. A. Kruijning-Teeuwissen Driftweg 151, 1272 AC Huizen, tel. 54776 vicevoorzitter: waarnemend secretaris/ Ing. W.H.H. Groothoff Gooierserf 204, 1276 KZ Huizen, tel. 51540 penningmeester: Drs. C. Kruijmer Botterstraat 7a, 1271 XL Huizen, tel. 51713 bestuurslid: H. van der Hulst Wagenweg 4, 1276 XW Huizen, tel. 51922 bestuurslid: Mw. T. Kruijmer-Vos Botterstraat 7a, 1271 XL Huizen, tel. 51713 archivaris: M.P. Rooth Punter 13, 1276 CX Huizen, tel. 64535 ledenadministratie: Mw. T. Rooth-Piëst Punter 13, 1276 CX Huizen, tel. 64535 Klederdrachtgroep: Mw. J. W. van Geenen-van den Berg Lijzij 109, 1276 GK Huizen, tel. 52807 Redactie Berichtenblad: Mw. G.E.E. van Noppen Brede Englaan 12, 1272 GS Huizen, tel. 53783 Geheel of gedeeltelijk overnemen van artikelen slechts toegestaan met uitdrukkelijke bronvermelding en na schriftelijke toestemming. D E P H O H I - Z E N D E R S (vervolg op ons blad van januari 1994) De heer F . Schraverus zond ons de volgende foto' s met onderschriften uit het boek ' 'Spanne en Spanningen" , een beschrijving van de veertigjarige geschiedenis van de n.v. Philips' Telecommunicatie Industrie voorheen n.v. Nederlandse Seintoestellen Fabriek, door W. Vogt ( 1958) . A Toen door maatregelen van de overheid de Omroep gelijktijdig over twee verschillende golflengten uitzendingen kon gaan verzorgen, richtte de NSF een station in voor de NDO (Nederlandsche Draadlooze Omroep). De zender (Huizen: 1875 m) werd gebouwd op het terrein nabij de haven, waar nu de PTI-fabriek gevestigd is. B Onmiddellijk nadat in het Natuurkundig Laboratorium te Eindhoven succes was behaald met experimentele uitzendingen via een kortegolfzender (PCJJ 1927) rijpte bij dr. A.F. Philips het plan een kortegolfwereldomroep te stichten. Binnen enkele dagen was door de medewerking van velen het benodigde kapitaal bijeen (voornamelijk van bedrijven en instellingen werkzaam in de overzeese gebiedsdelen), zodat de N.V. P H O H I (Philips' Omroep Holland Indië) kon worden opgericht. De NSF begon met de bouw van een kortegolfomroepzender. Volgens de constructieve opvattingen van die dagen werden de verschillende trappen in afzonderlijk opgestelde open freems ondergebracht. Tot mei 1940 bleef deze zender, later geassisteerd door een op hetzelfde terrein opgestelde tweede experimentele kortegolfzender PCJJ, in gebruik. De PHOHI-zender en de in mei 1940 bijna voltooide nieuwe PHOHI-installatie werden opgeblazen; de PCJJ-zender overleefde op wonderlijke wijze alle oorlogstumult en bleef in gebruik tot 1957, toen ook zijn taak werd overgenomen door het nieuwe zendercentrum Lopik. De PCJJ-zender is thans als object van historische betekenis door Philips in bewaring genomen. C Uit de eerste jaren van de omroep op korte golf, bestemd voor Oost en West, stamt dit schilderachtige antennecomplex. Aangezien PCJJ, het wereldomroepstation, naar uiteenlopende windstreken van de aardbol moest kunnen uitseinen, waren enkele torens in houtconstructie uitgevoerd en draaibaar opgesteld; een unieke wijze van antennebouw, die over de gehele wereld, vooral door de goede ontvangst die er het gevolg van was, veel bewondering oogstte. D De tweede PCJJ-zender werd in 1937 in Huizen in gebruik gesteld. Links ziet men een deel van het hoogspanningsschakelbord; midden achter: de controlekamer. Rechts daarvan de onderscheidene voortrappen; geheel rechts de beide afzonderlijke eindtrappen voor resp. '19 en 31 m golflengte. Controlekamer van de Neder landsche Draadlooze Omroep, Huizen (1927) De bekende reuzen van Huizen — nu gepensioneerd en tot afbraak gedoemd Nederlands omroepstem reikt — dank zij de PHOHI over de gehele wereld (1928) 00 Interieur van het zendergebouwtje van de PCJJ—zender te Huizen WIE GOED DOET, GOED ONTMOET M. Heijder Een verhaal uit bange en bliie dagen. Toen in de oorlogsjaren (1940-1945) ons land door de Duitse legereenheden was bezet, het economische leven meer en meer werd verstoord, de voedselvoorraden uitgeput raakten, waren er steeds meer Nederlanders die verzet aantekenden, deels uit vaderlandsliefde, deels uit agressie tegen de gehate bevetter. Deze sloeg terug. Door verraad en martelingen van gevangen genomen verzetsstrijders kwamen vele goede vaderlanders in de gevangenis terecht, werden dikwijls opgezonden naar concentratiekampen waar de meesten van hen omkwamen. Geen wonder dat zij, voor wie de grond te heet onder de voeten werd, onderdoken. Dat gold ook voor politici die in stilte of met anderen al voorbereidingen troffen voor een democratisch herstel als de bezetting zou zijn geëindigd. Dat laatste stond bij de meeste Nederlanders als een paal boven water. Toch was onderduiken nog niet zo'n eenvoudige zaak. Verraad was overal, al was het voor sommigen maar om een paar gulden Judasloon op te strijken. Vele joodse mensen werden daarvan de dupe. Huizen Gedurende de bezettingsjaren was Huizen nog een besloten gemeenschap voor het overgrote deel bestaande uit vrome en koningsgezinde arbeiders. De enkele NSB-er of Duitsgezinde man of vrouw was bij een ieder bekend en men hoedde zich voor hen. De Oud Bussummerweg was in die jaren nog een verhard pad met, komende van het dorp, aan de rechterzijde alleen de boerderij van Hendrik Brouwer. Links, op de hoek van de Patrijslaan, staat een woning met de buurtnaam "Tames", destijds bewoond door Mr. Rutgers van der Loeff, rechter in Amsterdam. Daartegenover, aan de andere kant van de Patrijslaan, woonde toen de familie De Boer, een onderwijzer in Amsterdam. Iets verder aan de Oud Bussummerweg staat "Emmetjeshout", waar de familie Van Niftrik woont. Nog iets verder, links van de weg, was een houten huisje waar het echtpaar Kuipers destijds een kwekerijtje had van aardbeien en bessen. Aan de rechterzijde van de Oud Bussummerweg, dicht bij de Vliegheide, thans no. 30, stond nogal achteraf het zogenaamde luchtkasteel. Een houten huis op stenen palen zodat je, gebukt, onder het huis kon doorlopen. 's Zomers verbleef daar de toen ongehuwde mevrouw Van Leeuwen Boomkamp die in Amsterdam woonde. 's Winters was het huis onbewoond. Dikwijls nam zij enkele kinderen uit de stad mee naar het luchtkasteel om hen van de buitenlucht te laten genieten. Dat ook zij uit het goede hout was gesneden bewijst wel dat, toen op zekere dag in de oorlogsjaren een joodse baby voor de trap te vondeling werd gelegd, zij dat kind liefdevol heeft opgenomen. Jaren later kwam het kind, man geworden, bij verschillende oudere inwoners van het buurtje nog eens informeren waar men hem te vondeling had gelegd. Het luchtkasteel is inmiddels afgebroken en vervangen door een modern woonhuis. Een korte geschiedenis van enkele woonhuizen op "Bikbergen" Voorbij de Vliegheide, aan de linkerzijde van de Oud Bussummerweg, staan twee villa's in het buurtje "Bikbergen", respectievelijk genummerd 27 en 29, v66r 1978: I I en 13. Beide huizen, met daarachter een tuinmanswoning en een huisje voor een koetsier (later chauffeur), werden in 1909 gebouwd in opdracht van de familie Bienfait uit Amsterdam. De familie was van Franse afkomst, zoals de naam al aanduidt. Hun vader, Antoine Adelaide Bienfait, geboren in 1827 te Amsterdam, noemde zich koopman en woonde aan de Keizersgracht 186. Het adres geeft meteen al de standing van de familie aan. Moeder was Johanna Sophie van Limburg Brouwer, geboren in 1835. Beiden waren Nederlands Hervormd. Het echtpaar had vijf kinderen. Zoon John (1865-1922) huwde in 1896 met Clara Suzanne Fangman (1968-1946). John Bienfait noemde zich directeur van een petroleum maatschappij (Bataafsche Petroleum Maatschappij MH). Het huwelijk was kinderloos. -5- Het echtpaar ging in 1909 wonen in de grote villa, no. 29. Niet geplaagd door geldzorgen, hadden zij op het terrein een enorm gat laten graven en het afkomende zand gebruiken als een terp waarop de kapitale villa werd gebouwd. In het kleine huis, no. 27, ging Cornelia Clasina Fangman (1871-1936) wonen, een zuster van mevrouw Bienfait, voorheen wonende de Laag Keppel. Van 1919 tot 1929 had het echtpaar Bienfait-Fangman een nicht en neef in huis, kinderen van een broer van mevrouw Bienfait. Beide kinderen kwamen uit Soerabaja, waar zij respectievelijk in 1904 en 1907 ook waren geboren. Zij moesten zeker een behoorlijke opvoeding in Nederland hebben en de Franse taal goed kunnen beheersen, want twee jaar na hun komst kwam er een 69-jarige Francaise inwonen, lid van de Franse kerk, die kort na het vertrek van neef en nicht eveneens vertrok. John Bienfait was al in 1922 overleden. In 1935 ging de weduwe Bienfait-Fangman samen met haar zuster Cornelia Fangman een jaar naar Parijs, waarschijnlijk voor familiebezoek. Beiden gaan nadien samenwonen in het kleinere huis Oud Bussummerweg 27. Het grote huis werd verkocht aan de familie De Bruijn, die het nog steeds in haar bezit heeft. Veel later is het huis door de familie De Bruijn verhuurd. In 1936 kwam Cornelia Fangman te overlijden en woonde de weduwe Bienfait-Fangman alleen op no. 27, toen 68 jaar oud. De tijden werden moeilijker en mevrouw ouder. Er kwam een inwonende dienstbode die tot na de dood van mevrouw Bienfait, in 1946, bleef. Er kwam een inwonende huisknecht en, gedurende het laatste levensjaar van mevrouw, een inwonende gezelschapsdame. Bovendien kwam Claudine Sophie Bienfait, geboren in 1873, een ongehuwde schoonzuster van mevrouw Bienfait-Fangman, inwonen van november 1943 tot kort na haar overlijden. De schoonzuster woonde in Den Haag en ging daar in 1946 ook weer naar toe. Wellicht kwam de Haagse dame naar Huizen - het voedselprobleem werd in het derde oorlogsjaar al behoorlijk nijpend - omdat in Huizen meer eten was te bekomen dan in haar woonplaats. Financieel gesproken konden de dames zich behoorlijk redden. Een onderduiker Er kwamen nog twee mensen inwonen, een echtpaar uit Den Haag. Hun namen bleven voor de dorpsbewoners lang onbekend en dat wilden ze graag zo laten. Onderduikers, die het beter achtten on Den Haag te verlaten. Was het een relatie van de Haagse mevrouw Bienfait of kenden zij de familie Bienfait uit andere hoofde? Het blijft gissen. De onderduikers voelden zich daar redelijk veilig. Iedere dag ondernam de echtgenoot een kleine wandeling door de bossen in de omgeving van Bikbergen. Een vrij lange man, enigszins gebogen, met een lange regenjas aan. Hij maakte wel eens een praatje met boer Brouwer op de Oud Bussummerweg, waaruit een bepaalde vriendschap ontstond. Melk was in die dagen een schaars artikel en de onderduiker moest voor zijn gezondheid iets meer melk drinken dan op de bon verkrijgbaar was. Brouwer, die koeien hield, was wel zo vriendelijk om hem elke dag een glas melk aan te bieden in de keuken van zijn boerderij, met een eigen gebakken dun plakje roggebrood. Brouwer en zijn familie visten wel eens naar de naam van de vreemdeling en naar zijn positie. Hij zei alleen: "Als de oorlog voorbij is, heeft de koningin mij nodig." en daar moest de familie Brouwer het maar mee doen. Eindelijk was die lang verbeide dag aangebroken. Aan alle ellende kwam heel langzaam een einde. Koningin Wilhelmina kwam terug en deed op 4 september 1948 afstand van de kroon ten behoeve van haar dochter, prinses Juliana, die op 7 september daaraanvolgend in de Nieuwe Kerk te Amsterdam werd ingehuldigd als koningin. De inhuldiging gebeurt in een verenigde vergadering van de Staten Generaal onder voorzitterschap van de voorzitter van de Eerste Kamer. Een indrukwekkend en kleurrijk schouwspel voor wie daarbij aanwezig was, maar de bevolking moest het toen nog doen met een reportage via de radio. Wel werd er gefilmd en Brouwer en zijn familie, van huis uit geen bioscoopbezoekers, wilden de film van de inhuldiging toch wel eens zien. In Huizen kon dat toen nog niet, maar in Bussum had je toen de bioscoop "Novum" aan de Vlietlaan, waar de Brouwers heen gingen. Ademloos keken ze toe en raakten helemaal opgewonden want in de heer in toga, die de nieuwe koningin de eed afnam en daarna toesprak, herkenden ze "hun" onderduiker: Prof.Mr. R. Kranenburg! Kranenburg (1880-1956) was een staatsrechtsgeleerde, hoogleraar te Amsterdam vanaf 1914 en van 1927 tot 1947 te Leiden. Van 1929 tot 1951 was hij lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal. Een vrijzinnig democraat en vanaf 1946 lid van de Partij van de Arbeid. Van 1946 tot 1951 was hij voorzitter van de Eerste Kamer en na 1951 lid van de Raad van State. En deze geleerde en hooggeplaatste man had maand in maand uit vrijwel iedere dag een glaasje melk zitten drinken in de keuken van dé boerderij van boer Brouwer aan de Oud Bussummerweg in Huizen! Illustratie op blz . 7: Te midden van een schitterend gevolg van genodigden en autoriteiten is de nieuwe Koningin in een verenigde vergadering van de Staten-Generaal ingehuldigd. De voorzitter van beide Kamers, prof.mr. R. Kranenburg, tijdens zijn rede. prof.mr. R. Kranenburg 1, Gerrit Brouwer Boer Brouwer had twee kinderen: Gerrit en Eefje. Gerrit hielp zijn vader op de boerderij en bracht zuivelproducten rond voor zover dat in oorlogstijd kon en mocht. Gerrit kende daardoor veel mensen, waaronder zij die toen woonden op de Oud Bussummerweg 27, waar Kranenburg was ondergedoken. De famillie Brouwer hing nogal aan elkaar en toen Gerrit, die al geruime tijd verkering had met Marietje, wilde trouwen, dacht hij zich een huis te kunnen bouwen op het vaderlijk erf aan de Oud Bussummerweg. Tekeningen werden gemaakt en bij de gemeente ingeleverd, maar deze weigerde een bouwvergunning. Wat vader en zoon al bij de burgemeester en de betreffende wethouder aanvoerden, hun antwoord was nee! Een en ander zou niet stroken met het uitbreidingsplan van de gemeente. Zuster EefJe was al enkele jaren eerder gehuwd en ging met haar man inwonen op de boerderij van vader en moeder, zodat Gerrit daar geen plaats kon krijgen. Op zekere dag raapte Gerrit Brouwer al zijn moed bijeen en ging met de stoomtram en de trein naar Leiden, naar professor Kranenburg, na van een kennis het adres gekregen te hebben. Brouwer stelde zich wel de vraag of meneer Kranenburg zich hem nog wel zou herinneren en hem zou willen ontvangen. Met kloppend hart belde hij aan en ... mevrouw deed open, klapte in haar handen en riep: "Kijk eens wie we daar hebben? Kom binnen." Een pak van het hart van Gerrit. Na een inleidend gesprek vertelde de toen nog jonge man aan prof. Kranenburg zijn verhaal over het huis dat hij niet mocht bouwen en vroeg of meneer Kranenburg daar niets aan kon doen. Iedereen die met deze zaken te maken heeft weet dat de voorzitter van de Eerste Kamer een voorname functionaris is in de politiek, maar een gemeentebestuur niet naar zijn hand kan zetten. Kranenburg keek dan ook bedenkelijk maar zei: "Ik zal zien wat ik voor je doen kan." Met hoop in het hart ging Gerrit weer terug naar Huizen. Wat zal Kranenburg hebben gedaan? Misschien de burgemeester opgebeld en gevraagd naar de bezwaren van de gemeente. Misschien gezegd: "Doe mij een genoegen en geef een bouwvergunning af?" We weten het niet en het zal wel altijd een geheim blijven, maar een feit is dat Brouwer ongeveer veertien dagen na zijn bezoek aan prof. Kranenburg van de gemeente Huizen vergunning kreeg om een huis te bouwen op de grond van zijn vader, Oud Bussummerweg 12. Het huis kwam klaar in 1950, waarna Gerrit en Marietje in 1951 trouwden en ze leven er al lang en gelukkig. Met het bovenstaande heb ik tevens het bewijs willen leveren dat wie goed doet, goed ontmoet. DENKEND AAN DE DODEN Houd hun namen heden, een lied voor de vierde mei. houd hun namen hoog. Wat zij voor ons deden Denkend aan de doden, namen in de grond, zien wij voor ons oog. namen van de doden, Namen van de doden, neem ze in de mond houd ze in het licht, denkend aan de doden en vertel verhalen hoe het ze verging, met de ogen dicht. hoe zavele malen Denkend aan de doden vrijheid onderging. van verleden tijd roepen wij de toekomst Namen om te noemen op de vierde mei, in hün namen uit! want er bloeiden bloemen Wim Pendrecht. en wij werden vrij. Uit: Huizer lezers schrijven. Uitgave ter gelegenheid van de officiële ingebruikneming van de bibliotheek aan de Kerkstraat. Openbare Bibliotheek, Huizen N.H., 1984. HOORN EN BEEN DOOR DE EEUWEN HEEN A. Nieuwenburg-Bron Onder deze titel werd op dinsdag 17 januari 1995 een lezing gehouden door mevrouw Nieuwenburg. Op deze avond was er alleen sprake van het verbruik van hoorn en been in Nederland. Daarnaast was er een kleine tentoonstelling te zien van diverse voorwerpen uit de collectie van mevrouw Nieuwenburg. Onderstaande is een weergave van deze lezing. Beenbewerking Dat de mens door de eeuwen heen materialen als been en hoorn gebruikte is begrijpelijk. Als we over been willen spreken, is het verstandig om ook de verwante materialen de revue te laten passeren. Been is al het harde materiaal, dat je in het levende dier niet ziet. Vooral de skeletdelen van zoogdieren geven veel gebruiksmogelijkheden. Ivoor is een totaal ander materiaal. Het is opgebouwd uit buisjes die met een "vloeistof' zijn gevuld. Het is tandbeen, dat aan de buitenkant beschermd wordt door een emaillaag. Ivoor is dus altijd een tand van een dier, hetzij van een olifant, een potvis, een nijlpaard, een mammoet, walrus, narval of zwijn. Gewei is een voortzetting van het skelet buiten het lichaam. Bij de groei is het ook bedekt, n.l. met vel, dat bij het volgroeid zijn "geveegd" wordt. Het vel wordt dan beschadigd, is dan bloederig en trekt vliegen aan. Dit is hinderlijk en het dier veegt tegen een boom de flarden weg. Het zijn herten, rendieren, elanden en alle hertachtigen die een gewei dragen. Veel geweien worden na een jaar afgeworpen. Hoorn is iets totaal anders dan gewei. Door de ingeburgerde foute benaming "hertshoorn" is er verwarring ontstaan. Hoorn is opgebouwd uit laagjes, iets dat we duidelijk zien bij de hoorn van een koe. Het hoorn groeit om een beenpit, en is dus voor een groot gedeelte hol. Hoeven, nagels en haar bestaan uit dit materiaal. Ook het schild van een schildpad is hoorn en groeit dan ook op een benen ondergrond. De laagjes zijn steviger op elkaar gekleefd. Ook balein, dat in de mond van de baardwalvissen hangt, is van een hoornconstructie. Al deze vormen van hoorn zijn door hun gelaagdheid door middel van warmte te veranderen. Het zijn deze hardere resten die de mens door de eeuwen heen na de consumptie van het vlees graag gebruikte voor het maken van gebruiks- en siervoorwerpen. Ivoor. gewei en hoorn Het gebruik van ivoor is al heel oud. Het meeste mammoet-ivoor is begin 1700 ontdekt. Mammoets leefden zo'n 20.000 jaar geleden. Wat er toen gebeurd is, weet ik niet, maar in Siberië werden ze en masse onder een dusdanig dikke sneeuwlaag bedolven, dat ze als in een vrieskist werden geconserveerd. Toen de temperatuur op aarde steeg en deze sneeuwlaag lager werd, ontdekten de Russische pelsjagers wonderlijke bobbels op de vlakte. Onder het ijs bewaard bleven de tanden goed en het vlees bleek nog eetbaar, zeker voor de honden. Veel van dit ivoor is in China verwerkt. Ook elders op de wereld, ook in Europa, worden mammoetdelen gevonden. Vaak is dan het tandbeen (ivoor) vergaan door de grondinvloed. De beschermende laag van tand-email blijft dan over. Mammoetivoor wordt nu weer verhandeld als toegestaan ivoor. Potvistand (een potvis heeft zo'n 50 tanden in zijn onderkaak) werd door walvisvaarders bewerkt en duur verkocht. Op de Azoren vindt men eigentijds bewerkte potvistand. Evenals walrustanden zijn ze door Eskimo's verwerkt voor gebruiksvoorwerpen. Van nijlpaardtanden werden in de middeleeuwen gebitsprotheses gemaakt. 1, Over het gebruik van olifantsivoor weet, zeker nu, iedereen genoeg. Wel wil ik even kwijt dat men heel vaak een ivoren voorwerp zal hebben betaald en een benen voorwerp heeft ontvangen; lang niet iedereen ziet duidelijk het verschil tussen been en ivoor. Gewei is voor ons land zeker nu geen gebruiksmateriaal. We kennen wel bijvoorbeeld de geweiknopen uit Oostenrijk. In het verleden werden gebruiksvoorwerpen waar een zekere druk op stond vaak van gewei gemaakt. Stelen van stenen bijlen, haar- en weefkammen maakte men van gewei. Gewei is een taai materiaal. Begrijpelijk als we aan de vechtfunctie denken die het voor het dier heeft. Hoorn is veelvuldig gebruikt materiaal. Tot 1952 was er in Aalten nog een hoornverwerkende industrie die in 1855 in een opkamertje begon. Er werden o.a. knopen, Pijpen en kammen geproduceerd, en ook de vertrekfluiten voor de Duitse en Nederlandse spoorwegen. De Nederlandse fluit, nog van hoorn, komt nu uit Duitsland. Het te verwerken hoorn werd ingevoerd en had soms een lengte van een meter. Het hoorn als blaasinstrument heeft veel functies gehad. Onze koperen blaasinstrumenten heten niet voor niets "hoorn"s! Het is aardig even de verschillende functies van de blaashoorn in de loop der tijd te bekijken. l . In de marke diende hij om de mannen ter vergadering bijeen te roepen. 2. Het midwinterblazen gebeurde oorspronkelijk op een grote hoorn. 3. We kennen het liedje: "De bakker van de hoek, die heeft zojuist geblazen . De bakker gaf aan dat de oven heet was en men het zelfgeknede brood kon brengen. 4. De eigenaar van een stier kondigde aan dat hij eraan kwam; de koe, die gedekt moest worden, kon klaargezet worden. 5. Het volk op het land werd met de boerhoorn naar huis geroepen. Bij helder weer is de draagwijdte 4 km. Misschien heeft u nog messen met hoornen heften. Dit is in het begin van deze eeuw een geliefd artikel geweest. Meestal zijn die heften erg lelijk geworden: ruw en grauw. Als de ruwe laag eraf gevijld of geschuurd wordt en dan met fijn schuurpapier nabewerkt is, kunnen die heften weer in oude glorie terugkomen, als ze een polijstbeurt krijgen met ... brasso. Een doosje van schildpad, dat in de zon gestaan heeft, kan ook helemaal dof zijn geworden. Ook dit wordt weer mooi als het met héél fijn schuurlinnen en daarna met brasso bewerkt wordt. Been In verhouding tot al de genoemde materialen is de hoeveelheid been, die na consumptie overblijft, natuurlijk heel groot. Over het algemeen is dit materiaal dan ook veel vaker gebruikt. Door de samenstelling blijft het in de grond lang bewaard, wél in de ene grondsoort beter dan in de andere. Het skelet levert natuurlijk het meeste gebruiksmateriaal op. Door hetgeen gevonden is, weet men iets over de grootte van de dieren, wat men gegeten heeft en dan ook nog welke voorwerpen men gebruikte. Zo heeft men geconcludeerd dat benen naalden gebruikt zijn vanaf de prehistorie tot in de vroege middeleeuwen. Zo'n naald is niet sterk, ze zijn dan ook vaker gemaakt van gewei. Om met de benen naalden te kunnen naaien werd wel vaak het gat voorge"boord" met een els. Zo'n els werd dan geslepen op een steen. Elzen zijn gemaakt van been, later van ijzer. De tanden van kammen werden vaak gemaakt van een aantal plaatjes gewei; dit is sterk. Die plaatjes werden dan naast elkaar geklemd tussen twee benen dekplaten, en deze konden dan versierd worden. Eeuwig heeft de mens wat hij maakte versierd! Van paardebit tot gebruiksvoorwerp. De oude versiering bestaat vaak uit lijnen. Die zijn eenvoudig te krassen, hetzij met vuursteen, hetzij met een ijzeren krabber. De latere versiering is die van de punt-cirkel. Een versiering die je zo veelvuldig tegenkomt, dat het eenvoudig te maken moet zijn geweest. Heel intrigerend is het, dat het gereedschap hiervoor, voor zover ik weet, nooit in een opgraving is gevonden. Eindelijk, na lang vragen, heb ik nu uit Nepal een origineel gereedschap. Het is een vedelboor! Komt er nu ook nog één uit Nederland? Replica van terpvondsten, + 600 jaar na Christus. Replica van harpoenpunten. De originelen werden gevonden op de opgespoten Maasvlakte en zijn duizenden jaren oud. Spin"steentjes" zijn van klei, maar zeker ook van been gemaakt. Hiervan zijn er massa's gevonden. Verder blijkt, dat spel eeuwig een functie heeft gehad, gezien al die speelschijfjes en de talloze vormen waarin we dobbelstenen tegenkomen. Dobbelen is een dusdanig verslavende ziekte geweest dat er in Amsterdam niet gedobbeld mocht worden. Men trachtte het spel in de 16e eeuw te verbieden behalve dan op hoogtijdagen! Behalve speelschijfjes en dobbelstenen vond men staafJes, waarop ik meer dan 100 punt-cirkelfiguurtjes telde. Ander benen spelmateriaal zijn de bikkels en de koten. De bikkel komt uit de poot van een schaap, koten zijn de teenbotjes van een rund. Muziek heeft men ook altijd gemaakt. Dit kan een rituele betekenis hebben gehad, maar puur voor genoegen zijn er zeker ook fluiten gemaakt. Hiertoe leende zich de poot van een geit, schaap of ree; ook de vleugelbeenderen van bijvoorbeeld een zwaan hebben hiervoor een goede maat: ze zijn vrij dun, zijn gelijkwandig. De fluiten die één toon voortbrengen zijn meestal lokfluiten, gebruikt bij de vogelvangst. Lange pijpbeenderen van rund, paard of hert hebben en glijfunctie gehad. Aan één kant platgemaakt, kon je er op staan. Met twee stokken met punten duwde je je dan op het ijs voort. Soms waren er nog dwarsgaten in gemaakt. Met een palingvel kon je je glis dan aan je voet vastbinden. Een slee, gebruikt bij het ijsvissen, gleed op vier glissen. Voor ijspret van kinderen heeft men een slee gemaakt van een paardekaak (van een koe-kaak gaat het niet zo goed). Je ziet zo'n slee op een schilderij van Breughel; een kind beweegt zich hierop voort met twee prikstokken. Een soort fluitje heeft de archeologen lange tijd voor raadsels gezet. Wat bleek? Op 17e eeuwse schilderijen zie je soms een klein kind geportretteerd. Rijk gekleed met kant en in de hand een zilveren rinkelbel aan een steel van koraal of bergkristal. In ieder geval een luxe voorwerp. Vaak hing deze rinkelbel aan een zilveren ketting om de hals. Niet-welgestelde ouders konden zich zo'n speeltje niet veroorloven, maar waren wel vindingrijk. Van een lang pijpbeen werd een reep gezaagd. Die werd met lijnen versierd. Aan één uiteinde werd een klein fluitgat gemaakt. Een paar gaatjes erin om de belletjes te bevestigen, nog een gat om de bel met een koordje om de hals te dragen, en klaar was het gevalletje. Werden deze rinkelbellen later weggegooid, dan was meestal het botje gebroken op de plaats waar alle gaatjes zaten. Dit was het raadselfluitje voor de archeoloog! Soms komt men benen kokertjes tegen met gleuven. Deze hadden een heel speciale functie. Er was een tijd dat de mode hoge kapsels voorschreef. Het haar bleef niet vanzelf zo hoog staan, maar door middel van een kleefstof en zo was het iets dat men natuurlijk niet dagelijks uit elkaar haalde, laat staan dat het geregeld gewassen werd. Een broedplaats voor ongedierte, die nogal wat jeuk veroorzaakte. Allereerst had men hiervoor kleine krabbertjes gemaakt; effectiever was het het gedierte te 0 vangen. Zo'n kokertje gaf de oplossing. Het werd van binnen besmeerd met honing, er ging een watje met bloed in. De nog magere luis ging door de smalle gleuf naar binnen, zoog zich vol en ... kon er niet meer uit. 's Avonds werd het kokertje geleegd en de volgende dag weer gevuld. Ook voor vlooien bestonden dergelijke "vallen". Je komt ze ook tegen in bijvoorbeeld krijgsgevangenenwerk. Voor krijgsgevangenen en andere lieden die over vrije tijd beschikten (bijvoorbeeld de boeren 's winters) was been een goedkoop en veel voorkomend knutselmateriaal. Zo komen we onder andere in musea veel voorwerpen tegen, zoals broches en penhouders, met het jaartal 1916. In de Ie Wereldoorlog was ons land neutraal. Daarom waren we verplicht de Belgische vluchtelingen in kampen onder te brengen. Vooi• gastvrije buren werden dan dit soort presentjes gemaakt. Ook komen we, vooral in de noordelijke provincies, veel beenwerk van de bevolking tegen. Voor zichzelf maakte de man pijppluizers, versierd met iets van de boerderij; voor vrouw of vriendin is er veel gemaakt voor de naaidoos: speldekussens en dozen, rijgnaalden en naaldekokers. -13- Naaigerei is later ook veel fabriekmatig van been gemaakt. In het begin van deze eeuw is been industrieel verwerkt. De voorwerpen zijn dan vaak zo mooi, dat ze meteen als van ivoor beoordeeld worden. Algemeen bekend zijn nog de "beenen knoopen, waschecht en roestvrij". Er zijn ook schitterende waaiers van been gemaakt, en talloze sieraden. Kennen we niet het nut van benen eierlepeltjes? Het zilveren bestek verkleurt van ei. Door de uitvinding van het plastic heeft been als grondstof voor voorwerpen geen betekenis meer. Wel wordt het verwerkt voor onder andere bemesting, voor de porselein-industrie, gelatines en veevoeders. En ... voor de knutselaar blijft het een goedkoop, prachtig en verrassend materiaal. Ans Nieuwenburg-Bron Beenbewerking Javalaan 17 1217 HD Hilversum tel. 035-248587 Paardekaak, gebruikt als slee. Voor de rugleuning zijn er gleuven gemaakt. Te zien op een schilderij van Pieter Brueghel uit 1610. HUIZEN IN VROEGER TIJDEN door T. Kos In dit nummer weer wat herinneringen van de heer T. Kos, geboren in Huizen in 1897 en overleden in Hilversum in 1973. Tijmen Jacobz. Kos was onderwijzer in Huizen en Amsterdam. Zijn herinneringen legde hij vast onder de titel "Huizen in vroeger tijden". Deel I (De Visserij) is afgesloten in het Berichtenblad van september 1994. Nu maken we een begin met "Het boerenbedrijf in Huizen". 1, HET BOERENBEDRIJF IN HUIZEN T. Kos Oorspronkelijk is Huizen een boerendorp geweest, waar zowel de landbouw als veeteelt werd beoefend. Ofschoon niet zo oud als Laren, was het in de middeleeuwen al een dorp waar een zekere welvaart heerste, want volgens de overlevering woonden de dorpelingen niet in hutten, zoals in andere Gooise gemeenten, maar in woonhuizen. Hieraan zou het dorp ook zijn naam ontleend hebben. De schrale zandige bodem leverde echter met harde arbeid van man en vrouw toch nog maar een karig bestaan op, pe mannen werkten op de akkers in de eng, ontgonnen gezamenlijk de aangrenzende heidevelden en kapten hout voor huizenbouw en brandhout in het toen nog aanwezige Gooierbos. Door de toeneming van de bevolking werd de behoefte aan hout steeds groter en de oppervlakte van het bos kleiner. Naar verluidt zou het restant van het bos gekapt zijn bij de bouw van het stadhuis te Naarden in 1601. Als de mannen op de akkers en heide of in het bos arbeidden, moesten de vrouwen voor het vee zorgen. Dit werd aardig gesymboliseerd door het gemeentewapen van Huizen, waarop een melkmeisje met juk en melkemmers is afgebeeld. Men kan zich voorstellen, dat de Oostermeent bij Huizen dit beeld bood als vrouwen en meisjes gingen melken. Ook kan men er de conclusie uit trekken, dat de melkproductie van het vee bij de meeste boeren niet groot was. De veestapel Een scharende erfgooier mocht maar enige melkkoeien op de meent brengen. Sedert oude tijden mocht het vee op I mei van stal gehaald worden en naar het voorste deel van de Oostermeent, het z.g. Harde, gebracht worden. Dit was hoger gelegen zandgrond. Er was echter weinig te eten voor de hongerige beesten, die het op stal ook vaak niet al te best hadden gehad, want het hooit was opgebruikt evenals het overige veevoeder. Een rijmpje illustreert dit treffend: "Op I mei gaan Huiberts koetjes naar de wei. Gras of geen, ze gaan er heen!" Een uitkomst was het wanneer het vee op 12 mei tot de betere en lager gelegen graslanden, de z.g. weide, werd toegelaten. Hier was in de regel meer te eten voor de kudde der talrijke boeren. Maar na enige weken begon ook hier de voorraad te minderen en het vee leed opnieuw gebrek. Als de hooitijd begon na Sint Jan (24 juni) en de volgetaste hooiwagens over de Oostermeent reden, kwamen de koeien aanrennen om de honger te stillen aan het pasgewonnen hooi, tot grote ergernis van de eigenaars. Je zag dan vaak een hooier, gewapend met een hark, het hongerige vee van de wagen verdrijven. Het vee bestond uit een bonte verzameling van kleuren en grootte. Je zag behalve rood- en zwartbont vee ook blaarkoppen, lakenvelders, vale, witte en zwarte koeien. Van teeltkeuze en opvoering van melkproductie was nog geen sprake. In het voorjaar, maar vooral in het najaar, in de tweede helft van oktober ging de boer naar de Naardermarkt om vee te kopen of te verkopen. Dan werd het ook tijd om de koeien op stal te zetten, want de nachten werden koud en het grasland begon drassig te worden. Enkele weken later kon de slachter ontboden worden en werd het varken geslacht. Voor jong en oud was dat een belevenis. De kinderen kregen de varkensblaas om mee te spelen. In alle Gooise dorpen werden schapen gehouden, .die aan de zorgen van een herder werden toevertrouwd. Iedere morgen zette de eigenaar der schapen de deur van de stal open en wanneer de scheper voorbij kwam sloten de schapen zich bij de kudde aan. 's Avonds hetzelfde in omgekeerde richting. Voor de kinderen was de terugkeer van de schapen van de heide een gebeurtenis, die de belangstelling opwekte. De meisjes stonden aan de kant van de weg en riepen elkaar toe: "Maid, kom neit te dicht bij de schaepen, want dan krijg je last van de tieken (= teken)!" Op de heide vond men hier en daar een schaapskooi, die diende tot schuilplaats bij slecht weer. De mest, die de schapen in de kooi achterlieten, werd een paar keer per jaar aan de boeren verkocht. Behalve wol leverden de schapen dus mest, waaraan men altijd grote behoefte had voor de akkerbouw. -15- De akkerbouw In de oude tijden was de landbouw van grotere betekenis voor de Gooise boeren dan de veeteelt. Vanuit het dorp is men al begonnen met de ontginning van de heidevelden. Gezamenlijk werd dit werk gedaan door alle boeren van het dorp. Elk jaar verdeelde men het verkregen akkerland opnieuw onder hen. Evenals het weiland was dus ook het bouwland gemeenschappelijk bezit. Wanneer er behoefte aan was, begonnen de boeren een nieuw stuk grond te ontginnen. Aan de aarden wallen in de eng kan men tegenwoordig nog zien hoe die ontginning plaats had. De verdeling ieder jaar van het akkerland in de eng gaf zoveel moeilijkheden, dat de boeren besloten om het beschikbare bouwland onder elkaar te verdelen: zij werden van gebruikers tot eigenaars van de grond. Omstreeks het jaar 1700 is men met de ontginning al een heel stuk van het dorp verwijderd. De Noordereng strekte zich uit tot aan de vroegere Naardertol en de Zuiderzee. De Zuidereng liep tot Thames naar Parrewijn naar de Huizerhoogt en tenslotte naar de Koedijk bij Rijsbergen. Hier sloot het laatste stuk aan bij de Blaricummer eng. De schrale zandbodem had dringend behoefte aan een flinke bemesting wilde men er behoorlijk van oogsten. En juist aan mest had men een groot tekort. Kunstmest kende men in vorige eeuwen nog niet en stalmest kon maar in beperkte hoeveelheid verzameld worden, omdat de veestapel klein was. De erfgooiers hadden het recht om plaggen te steken, die zij in de potstallen strooiden om mest te verkrijgen. Uit de schaarse bossen met loofbomen trachtte men het afgevallen blad te verzamelen voor de bemesting. De inhoud van de beerputten der dorpsbewoners kocht men op en de geurige substantie werd in gierbakken naar het bouwland gebracht. Ook onverkoopbare hoeveelheden vis, vooral haring, werden gretig van de visrokers overgenomen en als mest over de akkers gestrooid. Toch bleef er altijd nog een chronisch tekort aan meststoffen. En dit probleem kon eerst definitief opgelost worden met de toepassing van kunstmest, die omstreeks het jaar 1900 in onbeperkte hoeveelheid te koop was. Wat werd er op de eng verbouwd? In de eerste plaats rogge met als stoppelvrucht knollen. Dan boekweit, aardappelen en later koolrapen en voederbieten. Rogge diende tot voedsel van mens en dier. Men bakte er brood van en roggemeel werd gevoederd aan het vee. Op droge gronden wil de roggeplant nog groeien, want de wortels van de planten dringen even diep in de bodem als de halm er bovenuit komt, dus wel twee meter. De prijzen voor het graan waren in de vorige eeuwen goed te noemen. Kon de boer in het dorp niet de voldoende prijs voor zijn rogge maken, dan laadde hij zijn voorraad op de wagen en ging naar de markt te Uitert (Utrecht), waar hij wellicht een hogere prijs kon maken en zijn moeite ruim beloond zag. Boekweit is een graansoort die in deze landen niet thuishoort, maar in de landen rond de Middellandse zee. Het is een subtropisch gewas dat niet tegen de koude is bestand. Het is een geschenk van de kruisridders, die naar het Heilige Land trokken en deze graansoort meebrachten. Van dit gewas zeiden de boeren: "Honderd dagen uit en in de zak." Men zaait het boekweit eind mei uit, als er namelijk geen nachtvorsten meer verwacht worden en na 100 dagen, dus begin september als de bramen rijp zijn, kan men het gewas oogsten. Inmiddels heeft de plant in de maand juli gebloeid en dat was een verrukkelijk gezicht: die witte boekweitvelden. De imkers waren er als de kippen bij om hun bijenkorven bij deze velden te plaatsen, want de bijen verzamelden hier van de bloeiende planten de geurige boekweithoning. De plek waar de korven een tijdelijke standplaats vonden heette een bijenschans. Ondanks dat de akkers een ruime mestgift eisten, werd er veel boekweit in het Gooi verbouwd. Dit blijkt ook uit de gemeentewapens van Hilversum en Bussum, waarop boekweitkorrels staan afgebeeld. De opbrengst van de oogst was zeer wisselvallig en daarmee in overeenstemming waren de prijzen die er voor gemaakt konden worden. Het was voor de kooplieden vaak een speculatie-artikel. Op de graanbeurzen kon men hiervoor terecht. De kantige vorm van de boekweitkorrels toonde grote overeenkomst met de beukenootjes. Men gaf de nieuwe graansoort de naam boekweit-beukentarwe. En men hoopte van het boekweitmeel brood te kunnen bakken. Dit bleek een misrekening te zijn, want het baksel was klef net zoals bij gerstebrood. Overigens kon het meel in de keuken goede diensten bewijzen: voor pannekoeken bakken, pap koken, gruttenbrij bereiden en broederkoek bakken. Wordt vervolgd 16e jaargang nr. l, april 1995 -2-