De Ratel Mei 1985

16e jaargang nr. 3, september 1995 Aan de leden, Met dankbaarheid denken we terug aan de Open Monumentendag/Huizer Dag 1995. Veel mensen hebben op zaterdag 9 september het natte weer getrotseerd (zeker in de ochtend, later kwam de zon toch nog tevoorschijn) en zijn naar de Oude Nederlands Hervormde Kerk gekomen. Ook onze vrijwilligers zijn tevreden, want zij hebben kunnen vertellen van "het wel en wee" in de geschiedenis van onze monumentale kerk. Er was veel belangstelling voor het fraaie gebouw, maar ook voor het kerkelijk "reilen en zeilen". Men is vaak verbaasd dat er 's zondags nog twee diensten worden gehouden door de Hervormde Gemeente, waar dan heel veel mensen bijeen zijn. Het zou me niet verbazen wanneer rondleiders in andere kerken ook met deze vragen zijn geconfronteerd. Er blijkt in ieder geval interesse te zijn voor het kerkelijk leven hier ter plaatse en dat kon wel eens een landelijke trend zijn. Men is verbaasd dat het "kerk zijn" nog steeds functioneert. Een hoogtepunt van deze dag was uiteraard het bezoek van burgemeester en mevrouw Verdier met een groot gevolg. Gelukkig was er ruimte om een indruk van de kerk te krijgen. Het orgel werd bespeeld door Richard Vos, wat een fijne sfeer gaf in de kerk met als hoogtepunt het concert tussen de middag. Gedurende drie kwartier werd een afwisselend programma gespeeld. Ook het beklimmen van de toren is een jaarlijks terugkerend feest. Velen hebben er een uur wachten voor over om ons mooie dorp eens van bovenaf te bewonderen. Op zo'n dag worden honderden foto's gemaakt en vele films! V66r I I uur waren er al drie groepen "naar boven" geweest. Tot een uur na sluitingstijd is men druk doende om alles naar regel te laten verlopen en af te sluiten. Verder heeft de Kring het op prijs gesteld dat de Klederdrachtgroep, hoewel laat, toch is uitgenodigd voor een show in het Gemeentehuis. Een Huizer Dag zonder Klederdrachtgroep lijkt ons ondenkbaar! Alle vrijwilligers, die op welke wijze ook op 9 september hebben meegewerkt, héél véél dank. Rest mij nog u te vertellen dat er in het archief nog veel werk verstouwd moet worden voor het helemaal toegankelijk is. Het zal een enorme klus zijn. Leden, die hieraan graag willen meewerken, kunnen zich opgeven bij de heer M. Rooth, tel. 64535. Een geheugensteuntje: ons archief bevindt zich in het Schoutenhuis, Achterbaan 82 en is op maandagavonden geopend, behalve elke tweede maandag van de maand. In de maanden juli en augustus zijn wij gesloten. Graag tot ziens op onze ledenavonden en/of in het archief! Namens het Bestuur van de Historische Kring Huizen, A. Kruijning-Teeuwissen waarnemend voorzitter Bestuur Historische Kring Huizen voorzitter: vacature waarnemend voorzitter: Mw. A. Kruijning-Teeuwissen Driftweg 151, 1272 AC Huizen, tel. 54776 vice-voorzitter: waarnemend secretaris/ Ing. W.H.H. Groothoff Gooierserf 204, 1276 KZ Huizen, tel. 51540 penningmeester: Drs. C. Kruijmer Botterstraat 7a, 1271 XL Huizen, tel. 51713 bestuurslid: H. van der Hulst Wagenweg 4, 1276 X W Huizen, tel. 51922 bestuurslid: Mw. T. Kruijmer-Vos Botterstraat 7a, 1271 XL Huizen, tel. 51713 archivaris: M.P. Rooth Punter 13, 1276 CX Huizen, tel. 64535 ledenadministratie: Mw. T. Rooth-Piëst Punter 13, 1276 CX Huizen, tel. 64535 Klederdrachtgroep: Mw. J. W. van Geenen-van den Berg Lijzij 109, 1276 GK Huizen, tel. 52807 Redactie Berichtenblad: Mw. G.E.E. van Noppen Brede Englaan 12, 1272 GS Huizen, tel. 53783 Geheel of gedeeltelijk overnemen van artikelen slechts toegestaan met uitdrukkelijke bronvermelding en na schriftelijke toestemming. NIJT NIJUWSGIERIG ... Wel Tijmen taa, vertel d'ries Want ik hem je vrouw êmist. Ze zat nijt op d'r plekkie! Of hem ik me vergist? As mins denk je meteênen Daer is wat an de hangd. Ze was toch as 'k ut goôd het In de leste maand belangd? 'k Wul nijt nijuwsgierig wezen Ik hou daer heêl nijt van Mar een mins mag toch wel vragen Of ut armeui wezen kan!? Aag kwam ut me vertellen Dee hoorde 't op d'r werk. Want eerlijk êzait zat ik zondag Zelf ôk nijt in de kerk. Aartje Kruijning -3_ Hieronder gaan we verder met de herinneringen van de heer T. Kos en wel het gedeelte HET BOERENBEDRIJF IN HUIZEN De heer Kos (1897-1973) schrijft eind zestiger/begin zeventiger jaren en kijkt terug op zijn jeugd in Huizen. De Gooise Zomerkade De Oostermeent liep glooiende af, van de gemeente Huizen in de richting van de Zuiderzee. De strook langs de Zuiderzee lag beneden A.P., dus dat betekende dat bij hoog water een gedeelte van het grasland onder water kwam te staan. Voor de eigenaren kon dit groot ongerief geven, vooral in de hooitijd als het gras gemaaid was. In de winter hinderde het minder, integendeel: bij overstroming bracht het zeewater kleideeltjes aan als een welkome bemesting. Iedere boer die wateroverlast had moest zelf maar zorgen voor beveiliging van zijn bezit. Klachten betreffende de wateroverlast bleven bij de overheid niet uit. Volgens de oude waterschapsregel "Wien het water deert, die het water keert" werd in het jaar 1637 bij besluit van de Staten van Holland en West-Friesland de zaak geregeld en het Waterschap "De Gooische Zomerkade" ingevoerd. Deze regeling bleek goed te voldoen, want zonder wijzigingen is ze tot 1936 van kracht gebleven. Drie eeuwen lang heeft ze dienst gedaan. Een bewijs dat onze gewestelijke staten in waterschapszaken goed onderlegd waren. Bestuur: vier Gooise gemeenten, n.l. Naarden, Huizen, Laren en Blaricum, kozen elk twee bestuursleden. Dit bestuur werd bijgestaan door een secretaris/penningmeester voor de administratie en een opzichter over de kade. Omstreeks het jaar 1900 deed Hendrik Rigter als opzichter dienst, later opgevolgd door Jacob Schipper Hendrikzn. en tenslotte Dirk Schipper, zijn broer. Deze laatste heeft tot 1936, toen een nieuwe regeling van kracht werds dienst gedaan. Voorzitter van het kadebestuur was o.a. de heer Anthonie Vos. Onder zijn leiding hield het bestuur een inspectietocht langs de zomerkade om de schade door de winterstormen veroorzaakt op te nemen. Van de ene duikersluis tot de andere werden de herstelwerkzaamheden aan polderwerkers aanbesteed, onder toezicht van een opzichter. Als na enige maanden het herstel voltooid was, volgde een tweede inspectietocht van het bestuur, vergezeld van secretaris en opzichter. Op Oud-Hollandse wijze werd de rondgang beëindigd met een overvloedige maaltijd in een restaurant in één van de bovengenoemde gemeenten. En dat was dan de beloning voor het bestuur voor de werkzaamheden. Met de opheffing van het instituut in 1936 kwam ook hieraan een einde. De Maten Direct achter de Gooise zomerkade lagen naast elkaar percelen hooiland, de Maten geheten. Vele van die gemeenschappelijke groengronden heetten naar de Gooise gemeenten: b.v. Huizermaat, Naardermaat, Bussummermaat, enz. Daartussen lagen nog afzonderlijke kampen, b.v. de Munnikenkamp, afkomstig van het klooster Oud-Naarden. Het gemeentebestuur benoemde voor elke maat twee schaarmeesters, die toezicht hielden op hun rayon, de schaarse inkomsten beheerden en rekenplichtig waren aan het gemeentebestuur. De gezamenlijke schaarmeesters hadden iemand in dienst, een z.g. grasbaas, die de noodzakelijke werkzaamheden zoals de zorg voor de grenspaaltjes van de eigendommen van de verschillende bezitters, verzorgde. Tegen de hooitijd plaatste de grasbaas bij ieder paaltje een stevige rietstengel, zodat ieders rechtmatig eigendom duidelijk gemarkeerd was. Voor deze zorg moesten de eigenaars een kleine vergoeding geven. De laatste drie grasbazen die dit precisie-werk verrichtten waren uit Huizen afkomstig. Het waren Gerbert Schram, die een lange reeks van jaren in dienst was. Vanaf 1 895 deed Jacob Schipper Hendrikzn. dit werk tot aan zijn vroegtijdige dood in 1920. En als laatste grasbaas werd de 18jarige Adrianus Schipper, zoon van de voorganger, met dit werk belast. Een jongmens van 18 jaar met dit moeilijke werk te belasten, was dat niet een gewaagd experiment? De schaarmeesters hebben geen minuut spijt gehad van hun beslissing, want tot aan het jaar van de verkaveling in 1936 heeft de jonge grasbaas zijn werk tot volle tevredenheid verricht. Wie waren de eigenaars van de percelen groenland op de Maten? Eén gedeelte behoorde aan de boeren-eigenaars. Echter ook een groot deel was in het bezit van kerkelijke instellingen. Voorop prijkte de Hervormde Kerk van de stad Naarden, die bij de overgang tijdens de kerkhervorming ± 1580 de goederen van de R.K. kerk aldaar kreeg toegewezen. Het onroerend goed van het opgeheven klooster Oud-Naarden werd ondergebracht in een stichting, het z.g. Pater Wynterfonds en de opbrengsten van dit fonds kwamen ten goede aan het Hervormde weeshuis van Naarden. De wezen, hier verpleegd, genoten door die ruime inkomsten een goede verzorging. Verder had de Doopsgezinde Gemeente van Huizen, opgeheven in het jaar 1834, op de Maten een flink bezit. Deze percelen zijn later naar de Doopsgezinde Gemeente van Hilversum in eigendom overgegaan. De Hervormde Kerk van Huizen had hier geen bezittingen, wel haar diaconie een paar perceeltjes. Ook het in het jaar 1795 opgerichte ziekenfonds bezat een perceel hooiland. Eéns per jaar legden de schaarmeesters rekening en verantwoording af aan de gemeenteraad van Huizen. Na goedkeuring van de rekening en sluiting van de vergadering begaven de raadsleden en schaarmeesters zich naar het logement "De Roskam", waar de heren een uitgebreide maaltijd wachtte, als beloning voor hun arbeid. Dit heette het z.g. Schaarmaal. -5_ De ijzeren man De keuken van het logement had een goede naam. De maaltijden hier opgediend werden door kenners zeer geroemd. En de schotels vonden veel aftrek. Eén van de schaarmeesters beschikte over een formidabele eetlust. De porties, die hij kon verstouwen, waren ongelofelijk groot. De schotels opgediend gingen alle leeg terug, want onder de uitroep: "Hier zit de ijzeren man!" verdwenen alle gerechten in zijn kolossale mond. Met de verkaveling verdween ook dit eeuwenoude instituut. Maar wat jammer was, was dat met de vernieuwingen ook de prachtige weide-, waad- en zwemvogels verdwenen. Grutto's, tureluurs, wulpen, eenden, wilde ganzen, meeuwen, kieviten en weide-leeuweriken zochten nieuwe woonplaatsen op. Nu is men begonnen deze kostbare cultuurgrond (een prachtig natuurgebied) met zand op te spuiten. En straks verrijzen de nieuwe huizen en de blokken beton grijnzen ons aan. Wij ouderen vinden dit een pijnlijk verlies. En evenals bij het verdwijnen van de akkerlanden in de eng, zuchten en klagen wij: "waar de heren verkeren, moeten de boeren verteren". Hier eindigt het tweede deel van de herinneringen van de heer T. Kos over het boerenbedrijf in Huizen. Het derde en laatste deel gaat over zijn familie: daar beginnen we in het volgende nummer mee. DE STICHTING GOOISCH VERVOERMUSEUM TE HILVERSUM stelt zich ten doel: l) Het verwerven van documentatie, voorwerpen en andere zaken, die betrekking hebben op vervoer binnen de regio Gooi, Eemland en Vechtstreek. 2) Het bewaren, evt. restaureren en exposeren. 3) Het organiseren van film-, foto- en diavoorstellingen en exposities. 4) Het geven van demonstraties met schaalmodellen, spoorbanen e.d. Half oktober 1995 wordt een uitgebreide expositie gehouden over het tijdperk van de tram in onze regio onder de titel TERUG IN DE TIJD MET DE GOOISCHE STOOMTRAM met: • Rijdende modellen • Veel foto- en documentatiemateriaal Videopresentatie • Interessante attributen enz. enz. enz. Op vrijdag 13 oktober om 19.00 is de opening met een dialezing over de Gooische Tram door de heer G. Barendregt. Tevens wordt dan een film vertoond uit 1946. Zaterdag 14 en zondag 15 oktober is de expositie geopend van 1 1.00 tot 17.00 uur. Toegang gratis. De expositie wordt gehouden in het St. Annagebouw, gelegen in de pastorietuin achter de St. Vituskerk in Hilversum. Ingang aan de St. Vitusstraat. Het Goois Vervoer Museum houdt zich aanbevolen voor allerlei voorwerpen, foto's, dia's, plaatsbewijzen, dienstregelingen, boeken, halteborden, uniformen of petten, enzovoorts. De minimun-contributie voor begunstigers bedraagt fl. 15,- per jaar. Adres: Postbus 689, 1200 AR Hilversum. AFSLUITING EN DROOGLEGGING VAN DE ZUIDERZEE De afgelopen twee winters heeft ons land opnieuw onder ogen gezien wat het betekent om letterlijk het hoofd boven water te houden, al kwam het water niet vanuit het westen en het noorden, maar uit het zuiden en het oosten op ons af. Al hebben we in Huizen op de hoge uitlopers van de Utrechtse heuvelrug er nauwelijks iets van gemerkt, de nieuwe gedeelten van ons dorp liggen lager en grenzen aan de oude Zuiderzeekust. De afsluiting van de Zuiderzee en bouw van de IJsselmeerpolders hebben de grote overstromingsgevaren van die kant sterk ingeperkt, maar als het water Van de andere kant komt? De afsluiting en de drooglegging van de Zuiderzee heeft een lange voorgeschiedenis en was in de jaren voor de bouw van de afsluitdijk toch nog wel omstreden. Een belangrijke voorvechter van het niet uitvoeren van de plannen van Dr.lr. C. Lely was de heer E. den Herder uit Harderwijk. Hij schreef drie brochures, waarvan wij de laatste uit februari 1929 hieronder laten volgen. De eerste brochure heette "De drooglegging der Zuiderzee, een ramp voor Nederland", de tweede "Domme golven, ingenieurskunst en keileem". Voordat de derde brochure "Het Zuiderzeedrama" begint, een korte samenvatting van de rampvloeden uit de geschiedenis. In het begin van de jaartelling schreef Plinius over onze streken "een erbarmelijk land, waar twee keer per etmaal de vloed overheen stroomt, zodat de bewoners genoodzaakt zijn te wonen op zelfgemaakte hoogten, waar zij in hun hutten hun door de noordelijke winden verstijfde ledematen warmen aan een vuur van gedroogd slik". Sinds die tijd zijn er vele overstromingen en stormvloeden geweest, hoewel niet alle even rampzalig waren. De oudst bekende stormvloed vond plaats in de winter van 1287 en 1288 en trof Friesland, WestFriesland en Zeeland. Tussen Stavoren en de Eems moeten 50 000 mensen zijn verdronken. Dit is een voorbeeld van het zeldzame geval dat het gehele land wordt aangevallen. In november 1404 wordt vooral Vlaanderen, Zeeland en Holland getroffen. In 1421 ging door de St. Elisabethsvloed de Groote of Zuidhollandsche Waard verloren en ontstond de Biesbosch. In 1530 werd vooral Zeeland geteisterd en ging veel grond verloren en verdwenen dorpen en eilanden onder water. Noord-Holland voor 1300 en na 1932. l. Noordzee; 2. Zuiderzee; 3. Amsterdam; 4. Afsluitdijk; 5. IJsselmeer; 6. Noordzeekanaal; 7. Marken. De Allerheiligenvloed van 1570 duurde twee etmalen (I en 2 november) en behoort tot de zwaarste in de geschiedenis. Tussen Muiden en Amsterdam ontstonden twaalf of dertien doorbraken, waardoor grote schade werd aangericht in kelders en pakhuizen. Maar in Noord-Holland en in Zuid-Holland was de schade veel groter: polders en dorpen verdwenen onder water in Zeeland en Zeeuws-Vlaanderen, maar de meeste slachtoffers vielen in Friesland omdat de toestand van de dijken hier slecht was door twisten over onderhoudsplichten. Tienduizenden mensen kwamen om en er ging veel land verloren. Door de lange duur van de storm is dit een voorbeeld van schade langs en achter de gehele kust. Begin 1682 wordt 30 000 hectare land overstroomd in Zeeland en is er ook veel schade op de Zuid-Hollandse eilanden. Het water drong door tot in de straten van Rotterdam. Eind 1686 moesten Groningen en Friesland het ontgelden. De Kerstvloed van 1717 trof vooral Groningen en Noord-Holland. Bij de stormvloed van 14 en 15 november 1775 werd veel schade aangericht in Noord-Holland, Zuid-Holland, het noord-westen van Brabant en verder langs de zuid-oostelijke kust van de Zuiderzee. Voor het eerst werden meteorologische waarnemingen gedaan en zijn de bereikte waterstanden bekend: Rotterdam 2,93 boven NAP, Maassluis 2,88 boven NAP en Willemstad 3,21 boven NAP! De stormvloed van 1825 veroorzaakte, mede doordat het springtij was, schade die vergelijkbaar is met de februari-vloed van 1953. Ongeveer 377 000 hectare land werd overstroomd, waarvan verreweg het grootste deel rondom de Zuiderzee en in mindere mate in Noord-Brabant. In Zeeland was de schade ditmaal in verhouding gering. Ter vergelijking: in 1953 was ongeveer 150 000 hectare overstroomd, minder dan de helft van 1825. De stormvloed van 1825 De korte maar hevige storm van december 1894 gaf zeer hoge waterstanden op de Hollandse kust, maar langs de kusten van Groningen en Friesland en in het Zuiderzeebekken waren die belangrijk lager. Doorbraken en overstromingen bleven beperkt tot de Zuid-Hollandse eilanden. In maart 1906 was het springtij en zorgde een kortstondige stormvloed voor zeer hoge waterstanden in Zeeland, maar ook het mondingsgebied van de Gelderse IJssel kwam blank te staan. 1916: De Noordzee en de Zuiderzee waren gedurende tien dagen van harde wind in januari enige decimeters boven het normale peil geweest. Op 13 januari ging de wind van het westen naar het noord-westen en vervolgens naar het noorden. Ditmaal werd de meeste schade aangericht in het Zuiderzeebekken. De vele dijkdoorbraken in Noord-Holland waren aanleiding voor het provinciaal bestuur over te gaan tot concentratie van het waterschapsbeheer door de stichting van het Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier. Verder was deze rampvloed de krachtige stimulans om de Zuiderzee af te sluiten. Uiteindelijk werd het plan van Dr.lr. C. Lely uit 1891 uitgevoerd. Slechts op onderdelen is het oorspronkelijke ontwerp gewijzigd, al is tot op heden het laatste deel (de Markerwaard) niet uitgevoerd. De afsluiting en inpoldering van de Zuiderzee. Het plan van Dr.lr. C. Lely d.d. 1891 en het resultaat rond 1980. Hoe de kustlijn van Nederland tussen 1500 en 1980 werd verkort. l . Noordzee; 2. Zuiderzee; 3. IJsselmeer; 4. Afsluitdijk; 5. Deltaplan. -9- De onderstaande brochure werd in december 1929 geschreven door E. den Herder te Harderwijk en is hieronder in de oorspronkelijke spelling weergegeven. HET ZUIDERZEEDRAMA Afsluitdijk 2 à 3 M. te laag Meerdijken 3 à 4 M. te laag Vluchtheuvel 4 à 5 M. te laag MILLIARDEN TE KORT Is ophouden nog mogelijk? Volk van Nederland! Wanneer zullen uw oogen opengaan? Niet voor het te laat is? Bedenk toch wat op het spel staat. Daar ginds bij Wieringen zijn we bezig, ons eigen graf te graven. Jaren lang heb ik gewaarschuwd, tot nog toe te vergeefs. Duizenden millioenen worden letterlijk in het water gesmeten. Dat alles heb ik aan zien komen. In mijn eerste brochure, getiteld: "Het Droogmaken der Zuiderzee een Ramp voor Nederland", heb ik breedvoerig de nadeelen uiteengezet wat betreft het verdwijnen der Zuiderzeevisscherij. En in mijn tweede brochure, getiteld: "Domme Golven", heb ik aangetoondq aan welke gevaren die dijken zijn blootgesteld en dat volgens mijn inzicht het werk enorm veel meer zal gaan kosten. Maar behalve deze beide brochures heb ik tal van brieven geschreven. rechtstreeks aan Minister en Kamerleden en andere Autoriteiten. Ook in tal van ingezonden stukken heb ik mijn bezwaren kenbaar gemaakt. Helaas, alles tevergeefsch. Neen, nòg sterker. In plaats van op te houden, nu blijkt dat nagenoeg alles wat ik heb gevreesd in vervulling gaat! wordt met koortsachtigen ijver gewerkt om dien afsluitdijk klaar te krijgen. Precies het tegenovergestelde van wat ik bedoelde heb ik dus bereikt. Als nog één jaar zoo doorgewerkt wordt als in 1928, dan is het lot beslist van de Zuiderzee, dan is ophouden onmogelijk. In mijn brochure "Domme Golven" heb ik reeds gezegd, dat, zoolang die afsluitdijk niet klaar is, ik door zal blijven gaan met te waarschuwen tegen een werk, dat m.i. op een ramp uit moet loopen. En al brandmerkt men mij als belanghebbende, zooals in de verg. v.d. Geref. Bond, I I April j.l. (wat ik trouwens zelf heb erkend, lees de brochure "Domme Golven") dit mag voor mij geen reden zijn om te zwijgen. Ik heb altijd gezegd, als iemand mij kan bewijzen, dat de gevaren die ik zie, denkbeeldig zijn, dan geef ik me direct gewonnen. Ik ben mij er heel goed van bewust, dat voor het Landsbelang, particuliere belangen moeten wijken. Maar als dagelijks blijkt, dat het geen Landsbelang is, en het zelfs den ondergang van ons land kan worden, en niemand mijn bezwaren ontzenuwt, maar ik integendeel brieven ontvang, uit alle oorden des lands van menschen die het met me eens zijn, dan vraag ik, màg ik zelfs wel zwijgen. Er komt nog wat bij. Wat mijn belang is, is het belang van een gansche bevolking, van duizenden. Welnu, is dat 66k geen Landsbelang. In mijn eerste brochure heb ik breedvoerig uiteengezet, dat het volgens mijn inzicht meer in het belang van Nederland is, dat de Zuiderzee blijft bestaan, dan dat zij wordt drooggelegd. Waarom dat dan niet weerlegt? Waarom lachte men mij niet uit, toen ik de enorme beteekenis van de Zuiderzeevisscherij schilderde en we/ als het ging over vluchtheuvels? Dat ik het tegen Ingenieurs van de Zuiderzeewerken af moet leggen, als het op debateeren aankomt, is dat zoo'n wonder? Ik heb meer op het water geleerd, dan op de schoolbanken, wat ik heb geschreven en nog schrijf, berust dan ook alleen op praktijk. Als praktisch man heb ik gezegd: die dijken houden het nooit! Ik kende de kracht en de hoogte der golven. Op dezelfde gronden heb ik gevreesd, dat het water op zal stoppen en dat er vluchtheuvels moeten zijn, en dat het karwei daarom veel méér zal gaan kosten. Bewijzen leveren? Welneen, dat kon ik niet. Ik wilde wel weten dat ik daar niet toe in staat was, maar heb tevens de vrees uitgesproken, dat volgens m.i. de beste Ingenieur dat niet kan. En nu zijn we eenige jaren verder, en wie heeft nu gelijk gekregen? De man van de praktijk, of de man van de theorie? Oordeel zelf, geachte lezer. De afsluitdijk is te laag gebleken. De Meerdijken idem. De hoogte der golven had men onderschat. Het water zal I Meter opstoppen. Een vluchtheuvel is gemaakt. De dijk om den proefpolder heeft op het punt van bezwijken gestaan en ten laatste ben ik, wat de dubbeltjes betreft, nog te optimistisch geweest. Volgens mijn mening is er dus alle reden om vol te houden, te meer omdat deze zaak mijn volle belangstelling heeft en ik, net zoo goed als de Ingenieurs, nog dagelijks leer. Natuurlijk ontgaat me niets, wat op deze zaak betrekking heeft. Zoo viel Vrijdag 6 Dec. 1929 mijn oog op een photo in het Handelsblad van het geheel overstroomde stadje Halliford in Engeland. In geen 100 jaar zijn verschillende provincies daar zoo geteisterd als thans. Onwillekeurig dacht ik terug aan den watervloed van 1825, toen Harderwijk er ook zoo diep ondergezeten heeft, en van zelf gingen mijn gedachten naar de Zuiderzeewerken. Dit bracht mij er toe, om die steenen in de Gere[ Kerk alhier, nog eens grondig te bekijken. En wat bleek? dat ik in mijn brochure "Donume Golven" abuis ben geweest. Ik schreef, dat in die kerk een steen is aangebracht, vermeldende dat het water in 1825 tot 3.50 M. en in 1674 tot 4 M. + N.A.P. kwam. Er zijn echter twee steenen boven elkaar. Op den ondersten staat nog duidelijk te lezen, dat in 1825 het water tot onder aan dezen steen kwam, en op den bovensten kon ik alleen ontcijferen 1600 onder aan dezen steen. Maar waar ik ook nog nooit op had gelet, dat eenige Meters verder op een kleineren steen alleeen de letters 3.75 + N.A.P. voor kwamen en dat 3.75 + N.A.P. de waterstand is geweest van 1825, en 4.40 + N.A.P. de waterstand van 1600. Ik kwam tot de conclusie, dat in mijn brochure "Domme Golven" de zaak nog te optimistisch is voorgesteld. Welnu, dit is de aanleiding geweest dat ik voor de tweede maal de pen heb opgenomen in een jaar tijds, om nogmaals, en naar ik hoop voor het laatst, een brochure te schrijven over het Droogmaken der Zuiderzee. Heb ik in mijn vorige brochures steeds op al de gevaren gewezen in de hoop dit tot een beëindiging van het werk zou leiden, nu die hoop is vervlogens en omrede het nog kort dag is, zal ik zooveel mogelijk met bewijzen komen. Dat het mij dan gelukke, om heel Nederland z66 te overtuigen, dat een "tot hiertoe en niet verder" het gevolg er van zij. DE AFSLUITDIJK Zoodra ik had gelezen, op welke gronden de Staatscommissie Lely een afsluitdijk wilde maken van 5 M. + N.A.P., dacht ik: de heeren Ingenieurs zijn er naast. Als basis voor hun berekeningen waren genomen de hoogwaterstanden te Harlingen, Makkum, Stavoren, enz. De hoogst bekende vloed bleek die van 1825 te zijn, toen het water aldaar tot 2.75 à 3.00 M. + N.A.P. steeg. Maken we dus een afsluitdijk van 5 M. + N.A.P., dan steekt de kruin van den dijk nog 2.25 M. boven den hoogsten vloed uit, aldus heeft Ir. Lely geredeneerd. Maar alzoo dacht Den Herder als man van de practijk er niet over. En had ik toen moeten zwijgen? zooals mij zoo dikwijls is toegevoegd; of moeten spreken? Gesteld ik tot het eerste had besloten, dan hadden we naar alle waarschijnlijkheid een afsluitdijk gekregen van 5 M. + N.A.P. De tijd zal leeren, dat ik nooit anders dan het waarachtig belang van Nederland bedoeld heb. En wat had de Commissie Lely nu vergeten? Dat met dien storm van 1 825 het water te Harderwijk tot 3.75 M. + N.A.P. was opgeloopen en dat, zoodra de afsluitdijk gelegd is, diezelfde waterstand dââr komt. Met stormen uit het N. West tot Noord zijn de Veluwsche kusten lager wal. Verder kàn het water dan niet en dan gaat het opstoppen. Welnu, dit punt van opstopping verplaatsen we straks naar den afsluitdijk. Dit gevaar zag ik, maar het bewijzen - dat kon ik niet. En daarom vroeg ik aan den Minister, zal na de afsluiting het water niet opstoppen? Eenigen tijd daarna werd de Commissie Lorentz benoemd, om dit vraagstuk te onderzoeken en wat bleek, dat het gevaar niet denkbeeldig was, maar dat het water ongeveer I Meter hooger zou komen. Met een storm als in 1825 krijgen we dus buiten den afsluitdijk 3.75 + N.A.P.q of den waterstand van Harderwijk. Maar ook wat de hoogte der golven betreft zijn mijn pessimistische voorspellingen uitgekomen. Ik heb onophoudelijk geschreven, dat tegen die dijken, midden door de volle diepte der zee en precies dwars in de golven, met vliegend weer zulke ontzettend hooge golven op zullen loopen, dat die dijken het n66it houden. Maar alweer dezelfde kwestie, precies zeggen héé hoog, dat kon ik niet. Ik ben geen Ingenieur, die de golven op kan meten. Ik kon de golven slechts schatten, zooals ik ze zoo dikwijls had gezien vanaf de tjalk van mijn vader, als we met stormweer in de Zuiderzee voor anker hadden gelegen of in de verschillende havens, als de dijken er onder liepen. Welnu, op grond daarvan was ik het met de Commissie Lely niet eens, dat de hoogste golf 2.80 Meter is. En wat is gebleken? dat in 1916 golven liepen van 3.50 M. Dat alles bij elkaar genomen heeft tengevolge gehad, dat de afsluitdijk is verhoogd tot 7.25 M. + N.A.P. Maar ook de Friesche zeedijk vanaf Surig tot Delfzijl moest nu verhoogd worden, en de dijk van Den Helder naar Kijkduin, en de dijken om de eilanden. Dan zijn de sluisdeuren in Harlingen en Nieuwediep te laag, geheel nieuwe sluizen moeten er komen en moest heel het eiland Wieringen van een zwaren zeedijk worden voorzien. Dat een en ander schatten geld kost, is te begrijpen. Die, op het oogs zoo kleine vergissing van de Commissie Lely, heeft de heele finantieele opzet in de war gestuurd. Toen dat bekend was, had men moeten eindigen. Onophoudelijk heb ik op dat alles gewezen. Herhaaldelijk heb ik gezegd, dat volgens mijn meening die afsluitdijk van 7.25 M. + N.A.P. het nòg niet houdt. Het water komt nog véél hooger dan 3.75 M. + N.A.P. en zal de golfoploop tegen den afsluitdijk nog véél hooger zijn. Alles tevergeefsch. Die dijk zal en moet klaar, ten koste van alles. En tòch staat voor mij als een pààl boven water, dat die dijk vroeg of laat kapot slaat, wat ik bewijzen zal. Nu de Staats-Commissie Lorentz heeft uitgemaakt, dat het water ongeveer I Meter op zal stoppen, krijgen we met een vloed als in 1825 buiten en tegen den afsluitdijk ongeveer 4 M. + N.A.P. Tel hierbij op 3.50 M. golfhoogte 7.50 M. + N.A.P., zoodat de golven al 25 CM. over den kruin storten. Maar ik beweer, dat de golven er nog véél hooger over heen zullen gaan. De bewijzen daarvoor heb ik gekregen met de Novemberstormen van het vorige jaar. In November 1928 bereikte het zeewater tegen den dijk om den proefpolder een hoogte van ongeveer 2.50 M. + N.A.P. Deze dijk is 6 M. + N.A.P., stond alzoo nog 3.50 M. boven water uit. Welnu, met dit stormpje liepen de golven al over den kruin en had tegen dezen dijk dus al een golfoploop van 3.50 M. plaats. Tegen den voet van dezen dijk is het met dagelijksch water maar 2 à 3 M. diep, wordt met den was van 2.50 M. in totaal 5 à 6 M. Als dââr reeds een golfoploop van 3.50 M. was, zal niemand me van overdrijving beschuldigenq dat ik met een orkaan, als in 1825 woedde, en het water 4 M. + N.A.P. stijgt, de golfoploop schat op 4 à 5 Meter tegen den afsluitdijk. Vergeet niet, dat het op verschillende plaatsen buiten den afsluitdijk 14 à 15 M. diep is. Ik kom alzoo tot de conclusie, dat met een storm als in 1825 het water 4 M. + N.A.P. is, plus een golfoploop van 4 à 5 M. = 8 à 9 M. + N.A.P., zoodat de golven over dien afsluitdijk van 7.25 M. + N.A.P. I à 2 Meter heen storten. Maar daarmede zijn we er nog niet; want de storm van 1825 is niet de h6Ôgst bekende vloed. Wees ik in mijn brochure "Domme Golven" reeds op den watervloed van 1600, een raadsel is het mij, dat de Staatscommissie Lely het alleen over den vloed van 1825 heeft. 't Is haast niet aan te nemen, deze Commissie van één en ander niet op de hoogte zou zijn. Genoemde gedenksteenen zijn op advies van den Rijkswaterstaat aangebracht, evenals de steen met 3.75 M. + N.A.P. Wat de reden is, dat over dezen vloed niet wordt gerept, zullen we in het midden laten. Een feit is, dat het water met dezen vloed nog 65 CM. hooger dan in 1825 kwam, en te Harderwijk tot 4.40 M. + N.A.P. steeg. En als ik dam,de Cronieken opsla, dan lees ik, dat Harderwijk als Hanze-Stad, door zulke zware stormen en watervloeden is geteisterd, dat heele wijken door de zee zijn verzwolgen. Eindelijk heeft men, om verder afbrokkelen en stuk slaan der huizen te voorkomen, een zwaren zeemuur om het stadje gemetseld, 5 à 6 Meter hoog, circa 8 M. + N.A.P. Verder wijzen tal van oude gebouwen nog uit, met welke waterstanden men heeft te kampen gehad. Verschillende gebouwen hebben zoogenaamde vloedkamers. De meeste liggen op ongeveer 4.50 M. + N.A.P. Toch zijn er nog hoogere bij o.a. "Flevo-Rama" en het Stadhuis. Van deze gebouwen ligt de vloer op ongeveer 5.50 M. + N.A.P. Alles wijst er dus op, dat de vloed van 1600 nog de hoogste niet is geweest. Maar laten we ons aan de officieele steenen houden. Dan hebben we dus te rekenen met 4.40 M. + N.A.P. Natuurlijk is de golfoploop dan 66k zooveel hooger; zoodat we die veilig op 6 M. kunnen stellen. Ik krijg dan 4.40 + 6 M. 10.40 + N.A.P. En daar de vloed van 1600 waarschijnlijk nog de hoogste niet is geweest, en ik er nog niet voor in zou durven te staan, dat de golfoploop nog niet hooger komt, daar zeg ik, dat de afsluitdijk zeker I I à 12 M. boven N.A.P. moet zijn. En als één Ingenieur of wie dan ook mij bewijzen kan, dat dit fantasiecijfers zijn, dan zou dit mij zeer verwonderen. Kunnen ze dat niet, en gaan ze toch door met een afsluitdijk te bouwen van 7.25 M. + N.A.P. dan is dat volgens mijn bescheiden meening hoog spel spelen. En nu weet lk Wel het antwoord! Met dergelijke buitengewone rampen valt niet te rekenen. Evengoed als de bewoners, rond een vuurspuwenden berg, na een uitbarsting, opnieuw gaan bouwen; evengoed moeten wij dan de zee maar opnieuw leeg pompen. Maar zoo stâât de zaak niet, volgens mijn opvatting. Even goed als op heden een watervloed in Engeland is, kan elken dag een zelfde ramp òns treffen. De vijand ligt steeds op den loer. Wat had er in 1916 bij behoeven te komen, of we hadden een herhaling gehad van 1825 of 1600. Als de orkaan uit het Noorden één half uur had aangehouden, was het water z66 h66g gewéést. Alleen doordat hij direct in kracht afnam, daaraan hadden we het te danken, dat het water in 1916 niet hooger dan tot 3.20 M. + N.A.P. steeg. Hoe snel het op kan wassen, moge blijken uit het volgende. Even voor middernacht hadden we nog gewone stormvloedshoogte 2.50 M. + N.A.P. Ieder begaf zich ter ruste. onbewust van wat boven het hoofd hing. Even na middernacht een geroep van de visschers: Een uitschot naar het Noorden! Wat dat beteekende, zouden de burgers ondervinden. Voor men goed wist wat er gaande was, drong allerwege het water de huizen in. Er was geen tijd om karpetten of stoelen op te ruimen. Over dien hoogen zeemuur stortten de golven heen. Persoonlijk was ik aan de Haven. Schuiten werden op de kade geworpen, het huis van den heer Oost dreigde in te storten, de heele zandberg waar het op stond was in beweging toen het water er over ging. Had de orkaan een half uur langer geduurd, dan hadden we de ramp van 1600 terug gehad. Durft, na deze uiteenzetting, nog iemand vol te houden, dat we met een ramp als in 1600 niet hebben te rekenen? We weten er absoluut niets van, elk jaar kan hij komen, maar evengoed over een eeuw. Het gaat er mee als de strenge winters. Wie durft te zeggen, na de ervaring van den afgeloopen, we krijgen geen strengen winter meer. We hebben er dus maar mede te rekenen. Doen we het niet, dan voeren we struisvogelpolitiek. En waar men mij na dien storm van 1916 héél geen goeds meer van kan zeggen? van zanddijken, die onder water loopen. Dat is heelemââl geen materiaal voor een dijk, midden door de barre zee. Waar nu de afsluitdijk wel voor 3/4 uit zand bestaat, daar lijkt me de heele zaak ten eenenmale onmogelijk. De Golfoploop Heb ik in een vorig artikel uiteengezet, wat de gevolgen zijn geweest, dat de Staatscommissie Lely geen rekening heeft gehouden met het feit, dat na de afsluiting het water op zou stoppen, in dit artikel zal ik aantonen, dat nog een vergissing héeft plaats gehad, waarvan de gevolgen nog ernstiger zijn. Om de hoogte van den afsluitdijk te bepalen, moest de Commissie Lely, behalve den hoogsten waterstand, ook de hoogte der golven hebben van de Zuiderzee. Welnu, in het diepste gedeelte heeft men een paal in den bodem geslagen. Aan dezen paal werd een soort zelfregistreerende peilschaal bevestigd, waarop de golven zelf aanteekening hielden. Op deze wijze verkreeg men een golfhoogte van twèe Meter 80 CM. Prachtig uitgedacht niet waar? En toch was ik het er niet mee eens, getuige mijn jarenlange protesteeren, hoofdzakelijk over de golfhoogte. En wat had deze commissie nu vergeten? Dat er een hemelsbreed verschil is tusschen golven in volle zee en golven tegen den dijk! In volle zee kunnen ze uitloopen, maar tegen een dijk loopen ze 6p en bereiken daardoor een veel grootere hoogte. En hoe sch(liner nu de dijk en hoe vlâkker de steenen, hoe h66ger de golfoploop. Evengoed als een ton veel gemakkelijker tegen een mooien vlakken berg is op te rollen, dan tegen een steilen hobbeligen berg, evenzoo rollen de golven ook veel gemakkelijker tegen den schuinen vlakken dijk op, dan tegen een steilen hobbeligen dijk. Onze ouderwetsche steile zeedijken, met die ongelijke hobbelige keien, beletten veel meer den golfoploop, dan die prachtige schuine bassaltdiiken van tegenwoordig. Komt nòg wat bij! Tegen een steilen dijk onstaat wéérzee. Dit zijn golven die terug loopen en waanegen de nieuw aanvallende grootendeels breken. Die golven zwiepen dan tegen elkaar op. De hoogste golfoploop heeft dan buiten en niet tegen den kruin van den dijk plaats. Met een paar voorbeelden zal ik dat aantoonen. Met een diepgeladen zeilboot vol ansjovisnetten ben ik eenmaal gestrand tegen een steilen zeedijk. En denkt ge dat ik er uit kon komen, telkens werd de boot terug geworpen. Verschillende schipbreuken tegen de schuin oploopende Veluwe heb ik gezien. Maar altijd liepen de schepen direct aan den grond. Een stuk wrakhout bereikt zelden den steilen dijk, maar wordt door de weerzee steeds terug geworpen. Tegen den schuinen dijk wordt het direct op gesmakt, en blijft het liggen. En daarom. hoe sch{liner de dijk, hoe h66ger de golfoploop, waaruit volgt, dat de schuine dijk veel hooger moet zijn om te beletten dat de golven over den kruin storten. Het bewijs hiervoor hebben we alweer met dien dijk om den proefpolder. Over dezen 6 M. hoogen dijk, gemaakt volgens de nieuwste constructie, van zand, keileem en mooie vlakke bassaltsteenen, liepen in 1928 de golven al heen, terwijl de oude zeedijken aldaar nog spotte met die golfjes; ze waren in 1916 door andere kanjers aangevallen. Is het u nu duidelijk lezer, op welken grond ik den golfsoploop tegen dien mooien, nog schuiner oploopenden afsluitdijk, met stormen als in 1916, 1825 of 1600 op 4,5 à 6 M. schat! en dat het nog wel méér kan zijn, in aanmerking nemende het reusachtige verschil van de diepte der zee aan den voet der dijken? Welnu, met deze belangrijke factoren heeft de Staatscommissie Lely evenmin gerekend. Déze fouten zijn er begaan, nl.: dat er geen rekening gehouden is met: ten eerste: den hoogsten watervloed; ten tweede: het opstoppingsproces en ten derde: den golfoploop. 't Lijkt we/ kinderwerk Niet direct was me dat zoo duidelijk als nu, maar toch in groote lijnen wel. En daarom heb ik direct gezegd dat het droogmaken der Zuiderzee een ramp voor Nederland wordt en daar blijf ik bij, al zeggen al de ingenieurs dat het niet zoo is. In dit verband wil ik nog wijzen op een ander gevaar. Over dien afsluitdijk zal een dubbel spoor komen. Naast de spoorbaan komt een breede autoweg. Deze beide wegen nemen bijna den geheelen kruin van den afsluitdijk in beslag, zoodat er maar een klein gedeelte aan den buitenkant vrij is gebleven. Welnu, op dat smalle gedeelte is een dijkje aangebracht van ongeveer 2 Meter 25 c.M. hoog. Het grootste stuk van den afsluitdijk is dus maar ongeveer 5 Meter boven N.A.P. en bestaat nagenoeg geheel uit zand. Dit noemt men de binnenberm. In het zand van die binnenberm komen de spoorbiels te liggen, en naast dien spoorweg een gewone klinkerweg voor het autoverkeer. Storten de golven nu over den kruin van dat smalle dijkje heen, dan vallen ze 2.25 M. naar omlaag en komen juist op de spoorbiels terecht. Ieder kan begrijpen, dat het zand dan wegspoelt en die klinkerweg ook direct kapot iss en spoorbiels met rails en klinkerweg tezamen in het IJsselmeer terecht komen. En daarom geloof iks dat er nooit een spoortrein over dien dijk zal loopen, en dat het personeel van de Veerbooten tusschen Enkhuizen en Stavoren zich heelemaal niet ongerust behoeft te maken, dat ze aan den dijk komen te staan, evenmin als het personeel van de Holland-Veluwe-Lijn, de Stoomboot-passagiersdienst tusschen Harderwijk en Amsterdam. En nu de Meerdijken Ook déze worden nog véél te laag en te onsterk volgens mijn inzien. Ook hieraan zit een heele lijdensgeschiedenis vast. Dacht de Staatscommissie Lely, met heel lage dijkjes te kunnen volstaan, al spoedig is besloten ze tot 2.50 M. + N.A.P. te verhoogen. In mijn eerste brochure wees ik er reeds op, dat dit m.i. nog veel te laag was. Ik kwam in deze brochure reeds tot de conclusie, dat de binnen- of meerdijken feitelijk nog hooger en sterker dan de afsluitdijk behoorden te zijn, en dat verhoogde en verzwaarde dijken nog wel vluchtheuvels in dezen polders behoorden te komen; z66 hoog dat ze boven den hoogsten vloed uit bleven steken. Vooral over deze kwestie's loopen de meeningen reusachtig uiteen. Maar ten slotte is het toch hierop uitgedraaid, dat de Meerdijken 6 M. + N.A.P. zullen worden, en in den N. West polder een vluchtheuvel is gemaakt. De dijk om den proefpolder is ook 6 M. + N.A.P. en heeft, wat hoogte en zwaarte betreft, dus het model van al de toekomstige meerdijken. En zullen deze dijken den vloed nu kunnen keeren? als de afsluitdijk ondergeloopen, doorgebroken, of grootendeels verdwenen is? Op grond van de opgedane ervaring met den dijk om den proefpolder, zeg ik, neen! Als met een storm als in 1600 de afsluitdijk kapot is, dan is het volgens m.i. voor de Noordzee een kwestie van eenige minuten om dat IJselmeertje ook tot 4.40 M. + N.A.P. te vullen, vergeet niet dat het opstoppingspunt van den afsluitdijk dan naar de meerdijken is verplaatst. En dan staan die meerdijken nog maar 1 1/2 M. boven water uit. En dan storten de golven er net zoo hoog overheen, als over den afsluitdijk en verslinden ook deze dijken in een minimum van tijd! En dàn hebben we de oude Zuiderzee weer terug. En als er dàn geen aantal vluchtheuvels zijn, die boven den hoogsten vloed uit blijven steken, en om het kwartier gaans, b.v. zooals ik in mijn eerste brochure reeds voorstelde, dan zijn de Zuiderzee-polders één gr66t kerkhof. En dan hebben we de ramp voor Nederland, die ik er altijd in heb gezien. Vergeet niet, dat die meerdijken, net zoo goed als de afsluitdijk, door de volle diepte der zee komen te liggen, en met een Noord-Wester en Noorder storm 661< precies dwars in de golven. Alleen de dijk om den Noord-West polder maakt daarop een uitzondering. Nu zal ieder, die de Zuiderzee kent, me toe moeten geven, dat het ten Noorden en in het Val van Urk, weinig beter ie; dan op het Oost van Wieringen. En als de dijk om den proefpolder, in de bocht van Andijk, waar het veel ondieper is, met het stormpje van Nov. 1928, en een stand van ongeveer 2.50 M. + N.A.P. al op het punt van bezwijken heeft gestaan; daar behoeft het dunkt mij geen nader betoog, dat als diezelfde dijk op het Noord- of Zuid-Westen van Urk had gelegen, er in Nov. 1928 al niets van overgebleven was; laat staan met stormen en watervloeden als in 1916, 1825 of 1600. Resumeerende kom ik tot de conclusie dat, de meerdijken minstens zoo hoog en sterk als de afsluitdijk moeten zijn. We hebben dan een dubbele zekerheid, net als in Zeeland. Of we dan echter volkomen zeker zijn is nog een vraag, maar op alle manieren hadden we dan al bereikt, dat in tijd van oorlog, als de een of andere duikboot-kapitein of vliegenier den afsluitdijk had opgeblazen, de meerdijken het water dan nog zoolang konden keeren, dat de bevolking tijd van vluchten had. Dat de vijand wel zoo snugger zal zijn, om den dijk niet op te blazen met een Z.-Ooster storm, als de Zuiderzee half droog ligt, maar dat ze een Noord-Wester afwachten met het water aan den kruin, laat dàt maar aan die heeren over. Maar! (zoo hoor ik zeggen) hoe hebben die oude Zuiderzeedijken het dan al de eeuwen door gemaakt; die zijn toch ook niet zoo hoog? Wel, geachte lezer, die zijn alle eeuwen door ook gebroken; en vooral de dijken om Noord-Holland. Dat de Friesche dijken van Harlingen tot Blokzijl daarop een uitzondering maken, komt alleen, omdat met een uitschot deze dijken opperwal worden. De doorbraken in NoordHolland zijn legio. Met den laatsten zwaren storm van 1916% nog weer op twee plaatsen, Ewijksluis en Durgerdam. Verder gaf de dijk bij Nijkerk het op, en was het bij Muiden op het kantje. Tusschen Enkhuizen en Medemblik is het met zeilen en zakken zand gelukt het water buiten den dijk te houden, maar z66 is ze de schrik daar om het hart geslagen, dat onmiddellijk na den storm, massa's huizen die te dicht bij den dijk stonden, zijn afgebroken en de dijk enorm is verzwaard en verhoogd. Een werk van eenige millioenen. En toch zat de schrik bij de Staten van Noord-Holland, na den storm van 1916, er nog niet z66 in, als bij de Harderwijkers, toen ze dien zeemuur opmetselden. Als in 1916 de storm nog een half uur had aangehouden, dan hadden we den stand van 1600 terug gehad. Dan hadden Ged. Staten van Noord-Holland met eigen oogen gezien, hoe h66g de golven over den dijk rolden, en dan waren ze rijp geweest voor een nog veel hoogeren dijk. Het gaat de meeste menschen als Thomas, ze gelooven niet voor ze het zien! En is een doorbraak in Noord-Holland dan zoo iets verschrikkelijks? Heelemââl niet. In Broek in Waterland en in den Nijkerker polder hebben we het met eigen oogen kunnen aanschouwen. Wel stond het water I à 2 Meter in de woningen, maar de eerste verdieping bleef droog, daar vonden de menschen een veilige schuilplaats. Van instorten der huizen hebben we niet gehoord. Na den storm liep het meeste water weer weg door het gat waardoor het was naar binnen gekomen. Binnen enkele dagen was de dijkbreuk weer hersteld en pompte men het restant water er uit, en toen was alle leed geleden. Nemen we nu een doorbraak van de Zuiderzeepolders. Daar staat tijdens den storm 8 à 9 Meter water en na den storm nog 5 à 6 Meter. Daar gaan alle huizen er direct tot den nok onder, zelfs na den storm. Niet één steen blijft op den andere. En als dan na jaren midden in zee de gaten zijn gedicht, en de polders weer zijn leeggepompt, dan is door den golfslag van al de huizen, bruggen, sluizen, wegen, kunstwerken, enz. enz. niets meer overgebleven. En daarom gaat een vergelijking met alle andere polders in ons land niet op. Nergens zijn polders aan te wijzen, z66 groot en diep en direct bedreigd door de Noordzee, dus z66 gevaarlijk. Voor deze dijken geldt, wat voor de geëischt wordt, n.l. zevenvoudige zekerheid. Welke SpoorwegMaatschappij zou de verantwoordelijkheid op zich willen nemen, om met een personentrein over een brug te rijden, als de ingenieur geen zevenvoudige zekerheid durfde te garandeeren. En voor de Zuiderzeedijken durven de ingenieurs nog geen enkelvoudige zekerheid toe te staan. Daar spreekt men van, naar alle menschelijke berekening, zullen de dijken het houden. Ik vraag, wat is dat voor een berekening? Is de berekening van een spoorbrug dan géén menschelijke berekening, is dat soms een bovenmenschelijke? Ik begrijp er niets van. Wat ik wel begrijp, dat het een prachtwerk is om van te leeren. Er zit iets verhevens in, om wat aan te durven, wat niet één particulier durft. En nog mooier is het, als vadertje Staat er goed voor is. Maar wie is vadertje Staat? Dat zijn wij, de belastingbetalende burgers. Met onze eigen duiten zijn we de Zuiderzee aan 't dempen. Dezer dagen schreef mij nog een vooraanstaand persoon: "Den Herder, staak maar met schrijven, want het Nederlandsche volk is verblind. 't Zal moeten leeren met scha en schande." En tòch ben ik het daar niet mee eens. Ik geloof altijd nog, dat men ter elfder ure nog tot inkeer zal komen. Uit de artikelen in "De Telegraaf' en "Visscherij-Courant" blijkt trouwens al, dat er kentering komt. Terpen of Vluchtheuvels In den Noord-West-polder zal dan de eerste terp of vluchtheuvel verrijzen. Ook hiervan heb ik niets geen verwachting. Ik blijf steeds van meening, dat men terpen moet bouwen die boven den hoogsten vloed uit blijven steken. 't Is toch duidelijk genoeg, dat men aan een terp, die onder water loopt, weinig of niets heeft. Vergeet niet, dat deze polder met stormweer circa 10 à I I Meter beneden den zeespiegel komt te liggen. Op den terp zullen scholen, kerken en openbare gebouwen verrijzen. Op de vliering en op de daken van deze gebouwen mogen eenige honderden het leven er af brengen, de massa verdrinkt nog. Wil men dus eenige zekerheid hebben, moet m.i. een terp van 10 à I I Meter hoogte worden gemaakt. En wat heeft men gedaan? De terp in den Wieringer-Meer-polder komt op N.A.P., loopt er alzoo nog 4 à 5 Meter onder, en het zal met deze terp gaan als met de terp waarop het huis van den heer Oost is gebouwd, n.l.: de gebouwen zullen ineenstorten. De Zuiderzeefilm Heb ik in mijn brochure "Domme Golven" beschreven, dat die Zuiderzeefllm, heel geen beeld geeft van de werkelijkheid, ik wist toen nog niet, wat ik nu weet. Met één voorbeeld zal ik aantoonen, dat Nederland zich voor die film moet schamen. Tot welke praktijken de heer v. d. Ven zijn toevlucht heeft genomen, mogen blijken uit het volgende. In Harderwijk is maar één flinke zeilmakerij, eigenaar de heer T. Groen. Geheel naar de eischen des tijds ingericht, met machinale en handbewerking, mag deze zaak gezien worden. Welnu, bij deze firma klopte de heer v. d. Ven aan met het verzoek, het zeilmakersbedrijf te mogen filmen. Hiertegen had de heer Groen geen bezwaren, van meening zijnde, dat hij in zijn werkplaats annex scheepsfictualiën-magazijn gekiekt zou worden. Maar neen, dat was de bedoeling niet. De heer Groen moest op de straat van veldkeien in gescheurde kleeren, gaan zitten, bezig zijnde een oud stuk zeil op te lappen. De heer Groen doorzag echter den truc, en voelde er niets voor om met een scharenslijper gelijk gesteld te worden. Na herhaalde vergeefsche pogingen, droop de heer v. d. Ven ten slotte af, want die zeilmakerij van den heer Groen moest hij niet hebben. Toch slaagde hij. Een oude visscher, nog al handig met de zeilnaald, en de zaak niet doorziende, nam plaats op de steenen in de positie als door den heer Van der Vens werd gewenscht. Dat is nu de vertegenwoordiger van het nevenbedrijf der visscherij, de zeilmakerij. De indruk, welke het publiek van dit tafereel krijgt is natuurlijk: hé, wat zielig, wat hebben die visschers en aanverwante bedrijven toch een kommerlijk bestaan. Gelukkig maar, dat ze die zee droog maken. Ik zou met nog meer zulke voorbeelden, alleen uit Harderwijk, aan kunnen toonen, hoe die Zuiderzeefilm door den heer v. d. Ven in elkaar is geflanst. En zullen in de andere Zuiderzee plaatsen eerlijker praktijken zijn toegepast? Ik waag het te betwijfelen. 't Is een schandvlek voor Nederland, die Zuiderzeefilm. Hoe eer hoe beter dat ding verbranden, en den heer v. d. Ven of degenen die er hem toe hebben aangezet, aan de kaak stellen. Nederland in den vreemde In het Handelsblad van 26 Nov. 1929 (avondbl.) komt o.m. voor, een artikel van den correspondent te Parijs over de gehouden rede van Mr. Jansma, secretaris van den Zuiderzeeraad over het droogmaken der Zuiderzee. De voorzitter, de heer Martel, sprak na afloop der vergadering de hoop uit, dat de verdwijning van de visschersbevol-king van Marken en Volendam, die de heer Jansma als vrijwel onvermijdelijk gevolg van de droogmaking aangeduid had, op de een of andere wijze vermeden zou kunnen worden, omdat het zoo te betreuren zou zijn, als de prachtige kleederdrachten, waarvan de heer Jansma met zijn lichtbeelden een indruk gegeven had, voor de wereld verloren gingen. Toen ik dat artikel las, dacht ik onwillekeurig, wat moet het den heer Jansma pijnlijk hebben getroffen, uit den mond van een Franschman zooiets te hooren. Inderdaad is Nederland bezig, met iets te vernietigen, waardoor het wereldberoemd is. Ook ten dezen opzichte komt uit, wat ik in mijn brochure "Domme Golven" heb voorspeld. En dat die Nationale kleederdrachten zullen verdwijnens is buiten kijf. Met het verdwijnen van de Marker- en Volendammer visschersvloot, verdwijnen vanzelf de kleederdrachten. Feitelijk is dit de eenige attractie van Nederland. Duizenden komen jaarlijks naar hier om dit echt oud-Hollandsch tafereel te zien. Maar wat ik heelemaal niet kan begrijpen is, waarvoor die Zuiderzee-propaganda in den vreemde dient. Als Nederland een internationale leening uit moest geven, omdat we de zaak zelf niet meer betalen konden, dan kon ik het begrijpen, maar het tegenovergestelde is het geval. Voor eenige jaren maakte Oud-Minister Lely een zelfde tocht naar Amerika, en wees er met trotsch op, dat wij als klein land tot zulke groote dingen in staat zijn. Inderdaad stonden de Amerikanen paf toen ze de bedragen hoorden. Dat onze Minister van Financiën die propaganda goedkeurde is iets wat ik nooit heb kunnen begrijpen. Als goed financier en van huis uit zakenman, loopt men daarmede niet te geuren, op alle manieren verkoopt men de huid niet voor de beer geschoten is. 't Zal me benieuwen, of diezelfde heeren er straks voor te vinden zullen zijn, om aan de buitenwereld mee te deelen, hoe schromelijk zij zich vergist hebben. Ik vrees, dat de oud-Hollandsche voorzichtigheid in deze zoek is, en de wijsheid zal bedriegen. Ten slotte We kunnen nog terug. Aan die 3 à 4 honderd millioen die verwerkt is, gaat Nederland niet kapot. Trouwens lang niet alles is weg. Het grootste bedrag is verwerkt aan den Noord-West polder. Verder hebben we gekregen de binding van Wieringen met den vasten wal en zooveel meer. De dijk van Surig naar het Kornwerderzand kan een flinke bescherming worden voor een polder op de Makkummerwaard. v) Het eiland op het Breezand, met een haven, kon een tweede Schokland worden. Voor de scheepvaart om de Noord en naar Harlingen was dit heusch geen luxe. Ook konden de visschers van den Houkes er gaan wonen. Met de overschietende basalt kunnen de Noord-Holl. dijken worden verhoogd, terwijl de baggermachines en verdere gereedschappen wel direct gebruikt kunnen worden, om de Keulsche Vaart te verbeteren. Blijven alleen over de uitwateringssluizen, daar hebben we niets aan. Laten we dat bedrag dan maar als leergeld boeken. En dat mag het ons heusch wel waard zijn, dan brengen we het er nog goedkoop af. En wie weet, of er zijn nog dokken van te maken, voor de Marine te den Helder. De zaak staat er dus nog niet zoo hopeloos voor, als we nu nog maar ophouden. Het verhoogen van den Frieschen zeedijk moet voor 't grootste deel nog gebeuren. Het vernieuwen van de zeesluizen te Harlingen en Nieuwediep eveneens. De dijken om de eilanden verhoogen kan dan ook achterwege blijven. Het riskante gedeelte van den afsluitdijk moet nog komen. Aan de Meerdijken om de N. Oost en Z. West polders is nog niets gedaan. De Zuiderzeevloot is nog intact. De nevenbedrijven idem. De Zuiderzeevisscherij kan nog ongestoord voortgang hebben want de Zuiderzeewerken hebben gelukkig nog geen nadeeligen invloed op het binnenkomen van de Visch gehad. In geen jaren is de Zuiderzee zoo rijk aan bot, paling, garnalen, spiering en haring geweest als 1928 en 1929. De groote stroppen komen pas, als we doorgaan met den afsluitdijk. Is het daarom geen zaak om ons nog duizend maal te bedenken? En dat zooveel te meer, nu we weten, dat er al 380 millioen bij moet, of naar Mr. Van Gijn uitrekent 980 millioen, dus bijna een milliard. En hadden we voor dat geld dan een twaalfde provincie, die bewoonbaar was, dan was er misschien nog wàt voor te zeggen. Maar voor dat geld hebben we, zooals het Handelsblad het zegt, natte, zoute slik. Verder dijken, die elk oogenblik onder kunnen loopen, en polders, die zoo laag liggen, dat ze alleen door nacht en dag, zondag en werkendag, dus ten eeuwigen dage pompen, boven water zijn te houden. Die grond is voor het in cultuur brengen en voor het pompen méér dan betaald, zoodat we gerust kunnen zeggen, dat het heele kapitaal, zeker 2 milliard, naar de maan is. Maar behalve die 2 milliard zijn we ook de visscherij en nevenbedrijven kwijt, wat ook 20 millioen per jaar beteekent, of gekapitaliseerd 400 millioen. En dan hebben we Nederland beroofd van duizenden millioenen K.G. puike, versche. goedkoope Visch (nemen we alleen de bokking en de Zuiderzeebot), wat een bedrag vertegenwoordigt, dat moeilijk in cijfers is uit te drukken. Verder de schade door vermindering van het vreemdelingenverkeer, door het verdwijnen van Marken en Volendam. Zullen we dan ver van de 2 1/2 Milliard af zijn? Dat geld zijn we beslist kwijt en hebben we niets voor. En als ik dan indenk dat in die polders, zeg 10 duizend boeren gaan wonen, en dat elke boer 20 H.A. land cadeau krijgt op voorwaarde dat hij de waterschap- en dijklasten en het in cultuur brengen moet betalen, dan heeft die grond na verloop van eenige jaren zooveel gekost aan arbeidsloon, dijk- en waterschapslasten, dat elke bunder zeker f 2000 op moet brengen, anders heeft die boer al die jaren voor niets gewerkt. Elke hofstede is met den veestapel, inventaris en landerijen dan zeker f 50.000 waard. Zoodat die 10.000 boerderijen ook een kapitaal van ± 500 millioen vertegenwoordigen. Dit opgeteld bij de 2 1/2 milliard wordt drie milliard. Deze reusachtige som zijn we bij den eersten den besten storm kwijt. Want zelfs tegen een storm als 1916 zal de afsluitdijk niet bestand blijken. Dan zal het water al tot ongeveer 3.50 M. + N.A.P. opstoppen, plus 4 à 5 M. golfoploop, zoodat die dijk dan al kopje onder gaat. En wie zal dat betalen? De industrie, de landbouw? 't Zal niet gaan. Die hebben de handen al meer dan vol om het roer recht te houden. Blijft alleen over de ambtenaar en werkman met vast salaris. Alleen van hun salarissen zal het volgens m.i. te halen zijn. Wat niet wegneemt dat het voor al de anderen dan nog slechter wordt. Deze ramp kan dan ook niet anders dan funeste gevolgen hebben voor heel Nederland. Kan en mag ik daar aan mee werken? Mag ik de verantwoordelijkheid als burger van Nederland van mij afschuiven, omdat er toch niets aan te doen is, zoo men zegt? Ik geloof* zelfs tegenover onze kinderen, verplicht te zijn om te waarschuwen. Feitelijk uw kinderen, lezer, want de mijn zijn, alle zes, wel zoo onder den indruk, dat ze nooit in die polders zullen gaan wonen. Als ik er goed over nadenk, begint het me te duizelen en dan begrijp ik niet, dat één Kamerlid of Minister den moed heeft om er mee door te gaan. En dat het er toch zoo voorstaat, heb ik m.i. toch duidelijk genoeg aangetoond. Wat moeten we doen? De dijken nog hooger en sterker maken? Desnoods van betonblokken zooals de pieren van IJmuiden? Maar dan mogen we eerst wel naar Amerika gaan om geld. En als we het geld hebben, dan nog geloof ik, dat het plan niet uitvoerbaar is. Het wil er bij liiij niet in dat Nederland die Zuiderzee weg kan nemen. Ik vrees dat we dan ergens ànders de ramp zullen krijgen. Zal b.v. met een uitschot als in 1916 en dien vloedgolf, die de Zuiderzee niet meer in kan, tusschen den Helder en Texel door, niet zulk een geweldige stroom ontstaan, dat de dijk naar Kijkduin ondermijnt? Die vrees hebben trouwens meerdere Noordzeevisschers. Gebeurde dat, dan was de ramp voor den Helder en voor een groot deel van Noord-Holland niet te overzien. En zal die vloedgolf zich niet voortplanten in de richting Zeeland, zoodat ook daar de dijken verhoogd moeten worden, even goed als de Friesche dijken en de dijken om de eilanden moeten worden verhoogd door het leggen van den afsluitdijk? Op grond van dit alles lijkt het plan mij onuitvoerbaar. Gaan we door met deze dijken te maken, dan wordt het m.i. vroeg of laat een Nationale Ramp. Maken we dijken die wel vertrouwd zijn, dan vrees ik voor een andere ramp en wordt het tevens een Milliardenstrop. Welnu, zoo staat de zaak er m.i. voor. Is dat geen Zuiderzee-drallla? De ranlp voor Nederland kan echter nog voorkomen worden; nog is het niet te laat. Maar dan moet het Nederlandsche volk onze Regeering overtuigen, dat het spreekwoord: "Beter ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald", letterlijk van toepassing is op het DROOGMAKEN DER ZUIDERZEE. Harderwijk, Dec. 1929. E. DEN HERDER. Als afsluiting van deze lange, heel persoonlijke, bijdrage van de heer E. den Herder aan een stukje geschiedenis van de "Afsluiting en drooglegging van de Zuiderzee" volgt hieronder nog een "Ode aan het IJsselmeer". Er zijn veel boeken en boekjes geschreven over de Zuiderzee, de afsluiting, de drooglegging en de aanleg van de Deltawerken en de IJsselmeerpolders. Een leuk boek dat ik in mijn vaders boekenkast tegenkwam is "Het Deltaplan, de geboorte" van H.J. Stuvel, in 1956 uitgegeven door Scheltema & Holkema in Amsterdam. Verder hebben Nijgh & Van Ditmar in Den Haag in de jaren rond 1970 in diverse talen een serie kleine boekjes uitgegeven over hetzelfde onderwerp. Ik heb alleen de Engelse uitgave uit 1970: "Reshaping Holland" - een mooie vondst voor een titel! Aan het eerstgenoemde boek is de informatie ontleend over de voorgeschiedenis van de stormvloeden die zo'n grote rol speelden in de brochure van de heer den Herder. Wendy van Noppen/september 1995 ODE AAN HET IJSSELMEER je ligt al murmelend te stralen in de zon of simpel stil te zijn - te bulderen of te zuchten van dijk tot verre horizon bij regen en bij mist - bij storm en zware luchten verander jij van aangezicht een het aangrijpendst in de nacht als blinkend wit de maan je in betovering heeft gebracht verrassend ben je telkens weer in kleur en glans en sfeer zoals de mens die waarlijk leeft ook altijd wel wat in zich heeft dat niet is te voorspellen nog grootser en onstuimiger was jij als Zuiderzee de diepe denkers en hun volgelingen vervormden jou tot IJsselmeer de haring is toen snel gestowen je zoute smaak werd zoet getemd werd jij - nog niet bedorven het gaat je tot op heden goed tevreden kan men hierom zijn de plannensmeders zijn dat niet ze rekenen en tekenen voor jou op schrift een nieuw bestaan ze peinzen voort want willen graag als kleine noens een reus verslaan reeds werd de eerste lijn realiteit dwars door je heen werd neergelegd een nieuwe brede dijk straks gaan zij jou totaal verscheuren het levenswater uit je peuren - dan is je lot beslecht en volgt het pand verbeuren nog zwenken over jou de meeuwen - de vlieren zijn al weggerukt maar in je boezem groeit nog groen dat voedsel geeft en speelplaats biedt aan tal van kleine dieren de vissen zwemmen door je heen en langs de keien van jouw kust langs uiterwaard en schelpenstrand de waterhoentjes en de zwanen een baken van vertrouwen van wijdte en serene rust ben jij in Nederland al zijn er ook wel tijden dat jij opbruisend wild tekeer kan gaan met hoge golven maar die glijden wel altijd naar jezelf terug in hete droge zomers zet men de sluizen open en vul jij met je gifvrij nat de sloten om lafenis te zijn voor al wat leeft en is geplant in het polderland wat jij als wijd en open IJsselmeer aan kracht en sfeer weet uit te stralen is niet te evenaren volstrekt uniek ben jij met niets ter wereld te vergelijken zijn ook je oude slingerende dijken Hillie Wolthuizen-Koolhaas IJsselmeerberichten 34, jaargang I I nr. I maart 1981 16e jaargang nr. 3, september 1995 -2-